Auteursarchief: admin

Jan de Prentenknipper (1798-1870), Knip-Pers 1993-3

Zeeuwse Volkskunst langs ‘s Heeren wegen

“Hoera!’, schrijft To van Waning. “Het boek over Jan de Prentenknipper is verschenen!” ‘Jan de Prentenknipper (1798-1870) Zeeuwse Volkskunst langs ‘s Heeren wegen’ werd door Joke en Jan Peter Verhave geschreven. Zij droegen het boek op aan Hil Bottema omdat zij – als eerste – een aanzet gaf tot onderzoek naar het werk van Jan de Prentenknipper, die in de knipwereld bekend werd als ‘Jantje I’. Omdat To van Waning “allerlei” erfde van Hil Bottema, vroegen wij juist haar het boek te bespreken.

Hulde, ten eerste aan vier personen die daarin een grote rol hebben gespeeld: Hil Bottema, de heer A. Roose en Joke en Jan Peter Verhave.

Ten eerste aan Hil Bottema, die aan dit onderzoek al in 1964 begonnen was en zeer veel dia’s heeft mogen maken bij mensen in Zeeland, die nog een prentje of grote prent van hem uit overlevering bewaard hadden. Zij kon echter steeds niet achter de ware naam van deze rondtrekkende prentenmaker komen.

afb. 1, Jan de Prentenknipper, Hofstede Westdorp. 23 x 33 cm, Schore.

Ten tweede aan de heer A. Roose uit Middelburg, die allerlei over de Zeeuwse geschiedenis verzamelt en toevallig op een krantenberichtje uit 1870 stuitte, waarin stond dat JAN HUISZOON overleden was en waarbij stond dat hij prentenknipper was geweest! Aangezien de heer Roose wist dat naar deze naam ijverig werd gezocht, gaf hij dit door. Het is hierdoor dat men in archieven verder kon gaan nazoeken en veel meer over het merkwaardige leven van de man te weten kon komen. Ten derde en vierde dus aan Joke en Jan Peter Verhave, de schrijvers van dit boek die zelf ook al aan het navorsen waren geweest doch pas écht verder konden toen zij letterlijk de sleutel in handen kregen, waarmee zij in gemeentearchieven konden gaan speuren en, naar mijn mening, zo’n doorwrocht verhaal konden schrijven over deze opmerkelijke zwerver. Uit een tijd dat de rijksdaalder een weekloon betekende en hij voor zijn prenten maar een paar centen vroeg; soms ook alleen maar inruilde voor een hap eten en één of meer nachten slapen in het hooi.

Zijn prenten, die hij van het hele gebeuren rondom een bepaalde boeren hofstede maakte, worden in ere gehouden door degenen die ze uit overlevering in bezit heb ben. De Bijbelwijzertjes vindt men nog in vele oude familiebijbels terug. Jan de Prentenknipper heeft bepaalde motieven uit de Bijbelse geschiedenis herhaaldelijk uitgebeeld. En wat ik persoonlijk heel aardig vind in dit boek is, dat Joke en Jan Peter Verhave deze onderwerpen eens op een rijtje hebben gezet. Om hierdoor een inzicht te krijgen waarom hij nu juist déze dingen steeds uitgebeeld heeft. Omdat het zo totaal andere taferelen zijn dan men gewoonlijk op bijvoorbeeld Bijbelse tegels afgebeeld ziet.

afb. 2, Jan de Prentenknipper, Stuk des Verbonds, 21,5 x 27,5 cm, Weneldinge.

Koop het boek maar, dan kun je het zelf ervaren. Het is vlot geschreven. De aanhaling van een Zeeuws-Vlaamse landbouwer zegt al veel: “Jan de Prentenknipper heeft het boerenleven met zoveel detail en liefde weergegeven dat je de bewondering door het merg gaat”.

afb. 3, Kerkboekprentje: Psalm 7 met de leeuw van het kwaad en de gerechtigheid, 10 x 7 cm, Wolphaartsdijk

Ik dank Joke en Jan Peter voor het voltooien van het speurwerk waaraan Hil Bottema begonnen was maar door haar vroegtijdig overlijden niet heeft kunnen afronden. En ik vind het heel fijn dat het boek aan haar nagedachtenis is opgedragen. Ik erf de van Hil allerlei van haar knipwerk en onder andere de gehele diaserie, die zij van deze Zeeuwse prenten gemaakt had. Reden waarom juist mij gevraagd werd het boek te bespreken.

afb. 4, Jan de Prentenknipper, Kerkboekprentje: De Leeuw van Juda of Nederland in Psalm 7, 10 x 7 cm, Baarland.

Het enige wat ik met haar nalatenschap deed, was telkens dan deze dan die eruit te gebruiken bij mijn lezingen over de papierknipkunst. Daarvan wil ik ook nu er een laten afbeelden, die voorkomt op pagina 85 van het boek (illustratie 2 bij dit artikel: ‘Stuk des Verbonds’). In deze tijd, waarin één op de 3 â 4 huwelijken ontbonden schijnt te worden! Als tekst staat erin uitgesneden: “Dat God te same voegt, scheijt geen mensch”!

afb. 5, Jan de Prentenknipper, Doet U Pligd, 19,5 x 27 cm, herkomst onbekend, MZNBG (bruikleen Stedelijk Museum, Zutphen)

Ik mag eindigen met de laatste zin uit het prachtige, met veel kleurenprenten uitgegeven boek: “Wij hopen dat dit Zeeuwse erfgoed van kwetsbaar papier velen, die na ons komen, zal blijven boeien en kijkplezier geven.”

afb. 6, Jan de Prentenknipper, Trouwverbond, 31 x 39 cm, Zeeuws-Vlaanderen

Wat mij evenwel van het hart moet is, dat het mij zeer spijt dat het buitenkaft een van de fietste prenten toont, die in het boek voorkomen en het geheel van titel, prent en tekst de layout op de cover zo onevenwichtig is dat, indien men op het kaft afgaat – immers het visitekaartje van het boek – men het niet zou kopen. Dat vind ik heel erg spijtig want de inhoud van het boek is prachtig, bovendien op mooi stevig papier gedrukt.

Verheugd als ik was dat de foto van Hil Bottema is afgedrukt, waarbij zij bezig is met de fraaie ontwerpen van de folklorefeesten Sinterklaas, Driekoningen enz., moet ik nog even een rectificatie aangeven: Zij deed dit voor de Kinderpostzegels van 1961 en niet, zoals vermeld, voor de Zomerzegels van 1962.

To van Waning-Mijnlieff

De afbeeldingen zijn overgenomen uit ‘Jan de Prentenknipper’, Zeeuwse Volkskunst langs ‘s Heeren wegen 1798-1870, door Joke en Jan Peter Verhave, vorige maand verschenen bij Uitgeverij De Koperen Tuin te Goes.
Verkrijgbaar in de boekhandel voor fl 59,90, ISBN 90 72138 27 9, of rechtstreeks bij de uitgever, Postbus 2086, 4460 MB Goes, tel. 01100-31072, voor fl 59,90 (exclusief verzendkosten).

De Pelikaan, Knip-Pers 1993-3

afb. 1, Jan de Prentenknipper, Pelikaan, 5.5 x 14,5 cm, Kloetinge.

De pelikaan heeft de gewoonte haar jongen te besproeien met bloed uit eigen borst, om ze daarmee tot leven op te wekken. Deze eigenschap inspireerde mensen al eeuwen geleden om de pelikaan als symbool van Christus af te beelden. Ook Jan de Prentenknipper verwerkte de pelikaan als symbool in zijn knipwerk. Gaf hij er dezelfde diepere betekenis aan, of had hij dit symbool gewoon ergens anders gezien? Wat heeft hem ertoe geleid de pelikaan in zijn knipsels te verwerken? Het is één van de onderdelen waarnaar Joke en Jan Peter Verhave speurwerk verrichtten in ‘Jan de Prentenknipper (1798-1810)-Volkskunst langs ‘s Heeren wegen’.

In het laatste nummer van 1992 liet Tonny Jurriaans een prachtig huwelijksknipsel zien uit de vorige eeuw. Daarin komt een bijzonder symbool voor, een vogel met jongen. De verklaring was iets over het huwelijk en kinderen krijgen … Passende symboliek? Nee, toch niet. Hoewel Rieny van Beek de symboliek beheert in de knipperij, willen wij toch even op haar terrein komen omdat wij die vogel ook in het werk van Jan de Prentenknipper tegenkwamen.

Het is de vogel Pelikaan, die haar jongen besproeit met bloed uit eigen borst en ze daarmee opwekt. Het is een oeroud symbool van Christus, die zich voor zijn doodse vrienden gaf en ze tot leven wekte. In een andere verklaring wordt gezegd dat de pelikaan de jongen uit haar eigen borst voedt. Zo verbeeldt de pelikaan het offeren de Verrijzenis.

Het symbool van de pelikaan komt overal in ons land in oude kerken voor, maar de afgebeelde moedervogel heeft nooit iets weg van een echte pelikaan! Hoe zouden Hollandse kunstenaars en ambachtslieden van voor de 13e eeuw dat ook hebben kunnen weten! Voor rooms katholieken is het een bekend figuur op geborduurde altaar- en priesterkleden. Maar ook in protestantse kerken komt het symbool voor, bijvoorbeeld in een stenen versiering of muurschildering uit de middeleeuwen (nog uit de voor-reformatorische tijd) en als koperen steun van de lezenaar of gebeeldhouwd in de preekstoel (van na de reformatie). Voorbeelden: Appingedam, Wezep, Dordrecht, Vlissingen, ‘t Zandt. We zouden benieuwd zijn of daar in die kerken ooit over verteld is en of de ouderen en jongeren dat symbool begrijpen.

Buiten de kerk hing de pelikaan (een echte witte!) bij ons thuis in de vorm van een polychrome reliëftegel van de Porcelijne Fles, Delft. Mijn (J.P.V.) ouders hebben ons de betekenis nooit kunnen vertellen.

Ieder die bloeddonor is kent het symbool wel als dat van de bloedtransfusiedienst. Daar is natuurlijk het verband wel begrijpelijk maar allerminst christelijk. De schilder Pieter Bruegel heeft omstreeks 1560 de Naastenliefde als Deugd uitgebeeld met de pelikaan. Ook daar waar in de eenvoudige ambachtskunst of kunstnijverheid naar voorbeelden werd gewerkt, komt hetzelfde symbool als ‘charitas’ voor, op merklappen, koekplanken en op verscheidene Zeeuwse mesheften, waarin deze oudervogel met de titel is uitgesneden.

Wat Jan de Prentenknipper als voorbeeld heeft gediend, weten we niet. Opvallend is dat Jan in zijn pelikaanprenten steeds drie Bijbelse voorstellingen toepaste: de geschiedenis van de zondeval Mozes die de Wet ontvangt en Jezus tijdens zijn lijden in Gethsemané. Misschien ligt de sleutel in de titel van deze pelikaanprenten. Ze hebben als onderschrift DE LIEFDE IS DE EERSTE WET DER NATUUR of DE MENSCHLIEFVENHEID IS EERSTE WET. De eenvoudige boodschap zou kunnen zijn dat alle mensen in zonde gevallen zijn, via Mozes Gods Wet hebben ontvangen en dankzij Jezus, die met zijn Liefdeoffer de Wet vervulde, gered kunnen worden.

Toch hebben we geprobeerd te zoeken naar een dieper verband. We vroegen ons af of er in de Bijbel vaker sprake is van een pelikaan. In psalm 102:7 vonden we er één de woestijn en zo begrijpen we de combinatie met de zich eenzaam voelende Jezus in de Olijvenhof. Tot onze verwarring bleek deze vogel echter in de Statenvertaling en de oude berijming zoals Jan die kende, helemaal niet een pelikaan maar een roerdomp te zijn. Eindelijk vonden we de pelikaan terug in de oude rooms-katholieke Vulgaatvertaling, waar in psalm 101 (een andere nummering!) staat: “Ik ben gelijk geworden aan de pelikaan van de eenzaamheid”. Het is een treffende gedachte dat Jan dit verband heeft weergegeven en we vragen ons af wie of wat hem daarin geleid heeft! Hij moet dan wel een katholieke bron hebben gehad.

Of gewone ‘roomsgezindten’ (zoals men vroeger zei) die verhalen met elkaar in verband konden brengen, valt wél te betwijfelen! In ieder geval was de achtergrond van deze psalm voor protestantse eigenaars onmogelijk te begrijpen en konden zij hoogstens met wat gevoel voor beeldrijm een verband leggen tussen de slang in het paradijs en de koperen slang van Mozes, terwijl Jezus heeft gezegd dat Hij net als de slang van Mozes in de woestijn, verhoogd moest worden (aan het kruis). Maar we laten ons hier wel ver meevoeren op onze.behoefte aan uitleg: Mozes staat afgebeeld met de Wet (X GB) en niet met de slang…

Misschien moeten we eenvoudig vaststellen dat Jan zulke diepe gedachten niet heeft gehad en gewoon een voorstelling heeft nagemaakt, die hij ooit ergens (maar waar?) gezien had in een kerk. Verschillende geleerde kerk- en kunsthistorici konden ons helaas niet helpen. Zo blijft er toch nog wei wat geheimzinnigs rondom Jan de Prentenknipper, ondanks het vele dat we nu weten van zijn snij- en schilderwerk.

afb. 2, Jan de Prentenknipper, De liefde is de eerste wet, met de pelikaan, Gethsemane, Mozes en de Slang in het Paradijs, 40 x 45 cm, Wemeldinge.

Joke en Jan Peter Verhave

Vier papierknippers uit de 19de eeuw met de initialen J.S., Knip-Pers 1994-4

J.K. Sanders, een papierknipper uit de omgeving van Purmerend, maakte huwelijks- en spreukenknipsels in de jaren 1832-1866. Hij knipte ze uit wit papier en legde ze op blauwe fonds. Ze werden gemaakt voor echtparen uit Ilpendam en Middelie. Na onderzoeken, verricht door de heren Zonneveld en Groot, is het zeer waarschijnlijk dat de maker van deze knipwerken ene Jan Klaas Sanders was, die op 3 maart 1805 te Edam werd gedoopt. Bij zijn eerste huwelijk in 1828 met Matje Dik was hij van beroep koopman en bij zijn tweede huwelijk in 1838 gaf hij op van beroep arbeider te zijn. Jan Klaasz. Sanders kreeg drie kinderen, waarvan twee in leven bleven, hij had familie in Middelie, maar van Jan zelf ontbreekt na 1840 elk spoor. Werken van Jan K. Sanders bevinden zich in de collecties van Museum Betje Wolff, Nederlands Openlucht Museum en in het Waaggebouw te Monnickendam.

afb. 1, J.K. Sanders, huwelijksknipseI Groot/Pauw, wit papier, Nederlands Openluchtmuseum 22.074-55

J. Steffens, een papierknipper waarvan lange tijd maar een stuk bekend was. Bij de ontdekking van het tweede knipwerk werd tevens een verhaal uit over levering verteld. Jan Steffens was huisschilder. Hij had geld geleend van een doopsgezinde familie in Edam. Bij het terugbetalen gaf hij een door hem gemaakt papierknipsel en een door hem gemaakt schilderij cadeau, omdat hij geen rente hoefde te betalen. (Geld lenen zonder daar rente over te rekenen was in doopsgezinde kring gebruikelijk.) Jan Steffens maakte zijn knipwerken in de jaren 1835 en 1836. Hij knipte ze uit wit papier en legde ze op blauwe fonds. Het onderzoek naar Jan Steffens is nog in volle gang.

afb. 2, Het door J. Steffens geschonken knipsel. Wit papier. Particuliere collectie

J.S.S. Van deze papierknipper is nog niets bekend. Tot een jaar geleden was helemaal niet bekend dat er een knipper met de initialen JSS had bestaan. J.S.S. maakte in 1814 en in 1823 twee stukken in de stijl van Pieter Reijnders. Het ene stuk is een winterlandschap en het andere stuk een zomerlandschap. Helaas zijn de foto’s niet goed genoeg om af te drukken.

J.S. nummer vier. Van hem zijn drie gesigneerde knipwerken bekend en vier knipwerken die aan deze J.S. worden toegeschreven.

Door de bereidwillige medewerking van de heer Zonneveld, amateur genealoog, de heer Groot van de vereniging ‘Oud Monnickendam’ en de medewerking van drs H. van Ark van de Stichting W.Tj. Lever te Rotterdam, is nu bekend wie de maker van de met J.S. gesigneerde knipwerken is. Volgens een aantekening op een van deze werken staan de initialen J.S. voor ene Jan Schot uit Katwoude. Dat zou het zoeken natuurlijk moeten vergemakkelijken, ware het niet dat er vele Jan Schot-namen in die periode opdoken. Vergelijking van de onderdelen van de zeven mij bekende knipwerken doet vermoeden dat alle stukken aan een en dezelfde maker kunnen worden toegeschreven. De knipwerken zijn gedateerd 1834, 1850, 1852 en 1877, waarvan de twee Huwelijks-Gedenkstukken uit 1834 en 1850 later gemaakt zijn. Huwelijksgedenkstukken werden meestal ter gelegenheid van een huwelijksverjaring gemaakt, bijvoorbeeld bij een 25-jarig huwelijksfeest. Opvallend in dit geval is dan ook dat in het huwelijksstuk uit 1877 geknipt is ‘Huwelijks Vereeniging’. Het huwelijk vond ook echt in 1877 plaats.

afb. 3, Huwelijksknipsel voor het echtpaar Muis-Kuiper, 1877. Wit papier. Particuliere  collectie. De initialen zijn omgekeerd in het knipsel gelegd.

Deze conclusie maakte dat uiteindelijk een Jan Schot overbleef. Maar er rees toch twijfel na een gesprek met een bewoonster van Monnickendam, want zij herinnert zich dat bij ome Jan Schot in de woonkamer ingelijste papierknipsels aan de muur hingen. Naar zij weet niet of hij ook de maker van de knipwerken was. Deze ome Jan Schot werd geboren in 1856 waardoor hij de knipsels, gedateerd 1834 (moet ca. 25 jaar later gemaakt zijn) en 1852, niet gemaakt kon hebben. Archief onderzoek bracht uit komst.

De maker van de knipwerken is Jan Jansz. Schot, geboren 18 november 1828 te Katwoude als zoon van Jan Theunisz. Schot en Sijtje Postma. Jan Jansz. was niet gehuwd en van beroep arbeider. Hij woonde en werkte zijn hele leven in Katwoude. Toen de naar hem vernoemde zoon van zijn broer Cornelis in 1882 trouwde met Geertruida Jansen, trok de ze neef met zijn vrouw bij oom Jan in. Neef Jan Cornelisz. was veldwachter van beroep en later boer. Bij het overlijden van Jan Jansz. Schot in 1690 blijkt neef Jan Cornelisz. de hoofdbewoner van het pand te zijn. Deze neef Jan was de oom van de bewoonster uit Monnickendam. Even was er nog twijfel over het huwelijksstuk, gedateerd 1877 en gemaakt voor het echtpaar Muis en Kuiper. Niet omdat het stuk qua stijl afweek van de andere stukken maar omdat het echtpaar in Uitgeest woonde en Jan Schot zijn knipwerken maakte voor personen uit Katwoude en omgeving. De oplossing daar voor bleek simpel. Cornelis Schot, de broer van de vader van onze knipper, woonde in Oostzaan en zijn zoon Jan Cornelisz. (niet te verwarren met de hierboven genoemde Jan Cornelisz.) werd in 1846 te Oostzaan geboren en trouwde met een vrouw uit Assendelft. Ongetwijfeld hadden de twee neven, Jan Jansz. Schot, de papierknipper, en Jan Cornelisz. Schot uit Oostzaan, contact met elkaar en zal de opdracht tot het maken van het huwelijksknipsel zo tot stand gekomen zijn. Werken van Jan Schot bevinden zich in particuliere collecties, in het Nederlands Openluchtmuseum en in het Zuiderzeemuseum Enkhuizen.

Tonny Jurriaans

Het plakboek van Geesken, Knip-Pers 1994-4

afb. 1, plakboek van Geesken ter Borch

Enkele jaren geleden (1988-1989) werd in het prentenkabinet van het Rijksmuseum een tentoonstelling gehouden van ‘Tekeningen van de familie Ter Borch’. Vader Gerard Ter Borcb ‘de Oude’ was schilder omstreeks 1600 in Zwolle. Zijn zonen Gerard ‘de Jonge’, Harmen en Moses namen aan hun vader een voorbeeld en deze stimuleerde dit zeer. Voor de kunsten van zijn dochters had hij minder waardering. De meisjes kon den goed ‘schoonschrijven’, zoals dat toen in de mode was, met een overdaad aan krullen. Maar Gesina of Geesken (1631-1690) had meer ambities en keek de tekenkunst af van haar broers. Ze legde allerlei schetsboeken aan, waarin ze met krijt, pen en waterverf allerlei figuren in karakteristieke houdingen weergaf. Meestal werkte ze naar voorbeelden, terwijl haar broers naar het leven tekenden en zij als model fungeerde. Later ging ze haar kunstboeken ook als plakboeken gebruiken voor werkstukken van anderen en van zichzelf Er komt onder andere een kopie van een schilderij in voor, dat door broer Gerard gemaakt was van hun zus Jenneken en haar man Sybrandt Schellinger. Twee zoontjes uit dat huwelijk (geboren 1671, resp. 1672) hebben voor hun Geesken-moei knipseltjes gemaakt, die ze in haar plakboek bewaarde. Het ene is een vlot, eenvoudig boompje-beestje knipsel met hert, haas en ganzen, vermoedelijk door Gerrit gemaakt. Haar naam staat eronder maar, anders dan we in ons boekje “schaarkunst” meenden, heeft zij het niet zelf gemaakt.

afb. 2, vermoedelijk Gerrit Schellinger

Het andere knipsel, van Cornelis Scheilinger voor Johannes van Achelom, stelt een geestig tafereel van twee brassende heren en een dansende plas voor. Johannes was een vriend van de broers Schellinger, later een beroemd knipper van schaduwbeelden. Toen de Groothertog van Toscane, Cosimo de Medici eind 1667 Amsterdam bezocht, mocht Johannes zijn kunde demonstreren. Hij knipte het portret van de Groothertog en toonde enkele van zijn andere werkstukken. Toen Cosimo hoorde dat ‘Signor Giovanni Achelom’ ook kon schaatsenrijden, liet hij hem op de gracht zijn bedrevenheid tonen en was even verbaasd over zijn schaatskunst als over zijn schaarkunst. Een knipsel van Johannes is bewaard in het album van Geesken Ter Borch, een ‘memento mori’ (gedenk te sterven). Het stelt een tombe voor met een dubbele adelaar en een spreuk uit Psalm 88. De gevleugelde Dood die zwaait met een zandloper, zit op de zerk. Het geheel is omgeven met een kleurrijk geschilderde bloemenkrans van Geesken zelf. Over de knipactiviteiten van de beide broers en hun vriend Johannes weten we verder niets, maar als Line Huizenga-Onnekes in de vijftiger jaren al niet het nodige speurwerk had verricht naar de knipsels uit de plakboeken van Geesken, dan was de oogst nu nóg magerder geweest. In de tentoonstellingscatalogus staat heel weinig over de knipsels en hun makers vermeld.

afb. 3, Cornelis Schellinger voor Johannes van Achelom

De boeken geven wel een boeiend kijkje in het familieleven van de schildersfamille Ter Borch en het gebruik in die tijd om allerlei schoonschrift, gedichten, tekeningen en knipsels in vriendenboeken te bewaren.

Joke en Jan Peter Verhave

literatuur.: Annemarie Vels Heijn (1988), ‘De ateliernalatenschap van de familie Ter Borch. SDU Uitgever Den Haag

Pinkstersnippers, Knip-Pers 1994-2

Het juninummer wordt samengesteld in mei, dit jaar omstreeks Pinksteren. Het Is 50 dagen na Pasen, en we zoeken naar inspiratie voor een verhaal dat geknipt is voor Pinksteren. Wat is dat eigenlijk voor een feest: vrij en zonnig, maar verder? Velen weten niet meer waar ze de vrije dag aan te danken hebben. het Vuur is er een beetje uit; ook knippers hebben blijkbaar weinig enthousiasme voor dit feest. Dat is jammer want de symboliek van Pinksteren is heel rijk. Een voorbeeld: midden in de examentijd, nerveuze leerlingen die hopen op een beetje licht in hun verwarde hoofd. De leraar is weg, die kunnen ze niets weer vragen. Ze moeten het alleen doen. En dan, opeens zien ze het: De woordenstroom wordt tot een prachtig opstel en de vreemde talen rollen over de tong. Ze herinneren zich de oude teksten en zien het verband met wat te bewijzen was.

afb. 1, anoniem, Huwelijksknipsel, 32 x 40 cm.

Dat beeld kan helpen het begrijpen van een knipsel van de nu hoogbejaarde Tola Steinhage, die de uitstorting van de Heilige Geest op de discipelen van Jezus afbeeldde (afb. 2). Uit het donker komen wind en vuur aangewaaid, troost voor een alleen gelaten groepje dat middenin een rouwproces zich heeft afgezonderd van de feestvierder (zie het Bijbelboek Handelingen, hoofdstuk 2).

afb. 2, Tola Steinhage, uitstorting van de Heilige Geest op de discipelen van Jezus

Het was toe Shavoe’ot, het wekenfeest: zeven weken na Pesach weder de eerstelingen van de graanoogst opgedragen in de Tempel en er was veel volk van heinde en ver komen feesten in de stad. Een ‘hoorn van overvloed’ was vroeger een heel bekend symbool van geluk en veel knippers hebben er gebruik van gemaakt, vooral in huwelijksknipsels, zoals dat uit de vorige eeuw, van een bakkersknecht uit Friesland (afb. 4). In de tijd van de apostelen was ‘Pentecost’ ook een feest van de Gods-openbaring aan de profeten en in het bijzonder Mozes, die ooit met tien leefregels voor de mensen van de berg was afgekomen. Mozes is in 1892 afgebeeld door Geert Jager uit Hellum bij Groningen (afb. 3, detail); Jan de Prentenknipper in Zeeland beeldde hem af met de afkorting XGB (!).

afb. 3, Geert Jager, detail

Het Pinksterfeest is ook onderwerp van een van de vele bijbelknipsels door Jannes Grootenhuis, omstreeks 1850 in Almelo (afb. 2). Het grote knipsel toont de apostelen tussen de pilaren, kroonluchters en draperieën van de Tempel. Ze vertellen met enthousiasme aan de aanwezige theologen wat er zojuist is gebeurd. Sommigen lijken van vervoering omhoog te springen en de gezapige deskundigen zitten op hun stoelen en zeggen: “ze hebben wat teveel op . . . Protest! Want het is nog vroeg op de dag. Wat Petrus dán zegt, staat in een veelheid van taal en teken afgebeeld in het knipsel: “Gij Joodsche mannen en gij allen die te Jeruzalem woond, dit zij u bekend en laat mijne woorden tot uwe ooren in gaan, maar dit is het wat gesproken is door den Profeet Joël: En het zal zijn in de laatste dagen zegt GOD (hier niet leesbaar), Ik zal uitstorten van mijnen GEEST op alle vleesch”.

afb. 4, Jannes Grootenhuis. 56 x 44 cm

Geest is Spiritus in het Latijn en daar van komt het begrip inspiratie. Om een mooi knipsel te maken hebben we inspiratie nodig en het bekijken van oude knipsels kan inspiratie geven. Bij dit knipsel hebben wij nog altijd een gevoel van weemoed. We hadden het graag willen kopen op de veiling van de collectie Lever, omdat Pinksteren voor ons een bijzonder feest is. Helaas had het Nederlands Openluchtmuseum meer middelen dan wij… .Pinksteren is niet te grijpen en we troosten ons dat de Geest waait waarheen hij wil, ook in het betreffende museumdepot!

Tot besluit, in 1974 heeft ook Jantje III het Pinksterfeest tot onderwerp van een van haar knipsels gemaakt (afbeelding op de voorpagina). De duif en de doop zijn tekenen van leven. Pinksteren, een feest vol symbolen: wind en vuur, tong en taal, openbaring en jonge zelfstandigheid, belijdenis en vormsel. Neer dan Kerst en Pasen zijn wij ménsen bij Pinksteren betrokken en dat kan een bron van inspiratie zijn, ook voor ons knippers en andere kunstenaars.

Joke en Jan Peter Verhave

Knippende dominee Kees de Bruïne, Knip-Pers 1994-2

Het liefst zou ik mijn verhaal willen beginnen met mijn slotconclusie: “Ik zie dominee Kees de Bruïne als een soort schaakspeler, die zijn leven met wit ingezet heeft, om het zwart niet zozeer te willen overwinnen, maar het eerder zó wist en weet te spelen dat ook het zwart positief meedoet in dit totale gebeuren wat ‘Leven op aarde’ heet”.

afb. 1, Kees de Bruïne, Moeder en kind.

Hij beschouwt zijn leven als zijnde geplaatst in een groot geheel, waar hij als taak kreeg de Heilige Schrift uit te leggen. Hij ziet dit als een gemeenschappelijk zoeken; als een soort gesprek: “Wat vinden jullie er van?” Hij is blij met elk positief antwoord. Zo van “dat heb ik óók herkend in de zoektocht naar het Licht”. Als voorbeeld van dit samenspel van licht en donker, wit en zwart, laat ik hier graag twee werkstukken van hem zien: ‘Moeder en Kind’, portret van een van zijn drie schoondochters met een van zijn tien kleinkinderen, en ‘Vrouwelijk Schoon’, waar hij met een paar weggesneden lijnen het wezen letterlijk blootlegt (afb. 1 en 2).

afb. 2, Kees de Bruïne, Vrouwelijk schoon.

Kees de Bruïne heeft de hem toevertrouwde talenten op bijzondere wijze benut. Hij tekent en knipt en is zeer muzikaal. Bij speelt piano en viool, heeft vele musicals geschreven en gecomponeerd, die ook herhaaldelijk op gevoerd worden in en buiten de vele gemeenten waar Kees gewerkt heeft; eerst als jeugdwerker in Hengelo,daarna studenten-predikant in Utrecht en vlootpredikant in Rotterdam en later, zonder gezin, uitgezonden naar Nieuw Guinea. Daarna was hij nog wijkpredikant in Scheveningen in de Nederlands Hervormde Zorgvlietkerk en in aansluiting hierop dominee in Den Helder,waar hij ook op het KIM (Koninklijk Instituut van de Marine) Culturele Geschiedenis over vreemde godsdiensten doceerde. In 1973 promoveerde hij op een kerkhistorisch onderwerp en eindigde zijn werkzaamheden als ziekenhuispredikant in het Diaconessenhuis in Heemstede.

afb. 3, Kees de Bruïne, Meisje met de ‘gele ogen’ (over heersend type, dat de man ketent).

Zijn vrouw, Nelleke Laman Trip, waar mee hij in 1948 trouwde, heeft veel met hem samengewerkt. Zij regisseerde zijn musicals en deed verder veel aan sociaal cultureel werk.
Hoewel dit niet zozeer met knipwerk te maken heeft, vind ik het toch van belang om zijn muzikale activiteiten door te geven, als achtergrond informatie over de mens Kees de Bruine. Hij zelf noemt dit musicalwerk: “Spelen met het woord” en ik citeer hier het begin van de tekst in een folder over dit gebeuren:
“…Wie in de vormgeving van leven en werken van een gemeente, jeugdgroep, kinderkerk of vereniging naar nieuwe wegen zoekt, vindt in deze folder mogelijkheden voor spel en zang ten gebruike in, rondom en buiten de kerkdienst”. Ik doe hier een greep uit de vele titels die aan te vragen zijn: ‘Afscheid van Bethlehem’, ‘Anders dan de Nacht’ (over leven van Mozes, onlangs in ‘Vorden opgevoerd met 100 deelnemers, leden uit zowel rooms katholieke als protestants christelijke kerken en Kees de Bruïne als begeleider aan de piano), ‘De man die vuur ging halen’, ‘Witte Stenen’ en vele andere spel en zangverhalen. Bij elk spel staat precies wat het kost, variërend van 25 tot 60 gulden, hoelang het duurt en hoeveel volwassenen en kinderen er aan kunnen deelnemen. Met de tekst wordt de pianozetting meegeleverd.

afb. 4, Kees de Bruïne, ‘Rendez-ous’ of ‘De Afspraak’.

Kees en Nelleke de Bruïne wonen in een huis, genaamd ‘Witte Stenen’, Nieuwstad 31 in Vorden. En de naam is niet alleen gekozen omdat het huis van witgepleisterde baksteen is gebouwd, waar dit slaat bovendien op een Bijbeltekst uit Openbaringen II vers 17. In dit huis heb ik hen opgezocht, naar aanleiding van de tentoonstelling van zijn tekeningen en knipwerk in november 1993, in de bibliotheek in Vorden.

afb. 5, Kees de Bruïne, de Douche

Kees zit thans nog in een kamermuziekensemble en met zijn viool in het landelijk predikantenorkest, dat elke maand in Utrecht bijeenkomt. Sinds 1987 is Kees ‘Dominee in zoals dit dan zo mooi heet. Maar niets is minder waar. Hoewel hij vorig jaar 70 is geworden maakt hij nog steeds grote fietstochten, samen met zijn vrouw. En dan niet een rondje in Drenthe of de Achterhoek, welnee, zij stappen thuis op hun fietsen (met 12 versnellingen) en rijden – met de tent achterop! – naar Wenen of Biaritz in 4 tot 6 weken. De terugtocht gaat dan per fietsbus.

afb. 6, Kees de Bruïne, Drie Gratiën.

Van klein kind af heeft Kees reeds getekend. Zoals hij zelf zegt: “Ik ben met een potlood in de hand geboren”. Zwart-wit heeft hem altijd geboeid; in kleur schilderen minder. Op 12-jarige leeftijd verkocht hij tekeningen van Walt Disney figuren voor een dubbeltje en daarvan kocht hij dan weer pen, potlood en papier. Hij deed acht jaar over het gymnasium omdat hij meer poppetjes en leraren zat uit te tekenen dan te leren, maar van zijn jaarclub was hij per slot wel de eerste die afstudeerde. Hij kreeg vioolles, pianospelen leerde hij zichzelf. Zijn moeder tekende, componeerde en zong, dus was Kees de spreekwoordelijke appel die niet ver van de stam viel. Zijn allereerste knipseltjes waren een romantisch tafereeltje (zie Knip-Pers 1993-2, pagina 19) en een soort zelfportret, Kees als violist (afb.10). Naar aanleiding van de prachtige kinderpostzegels in 1961, die Hil Bottema met knipwerk ontwierp, kwam hij per brief met haar in contact. Hill heeft hem zeer gestimuleerd om met knippen door te gaan en heeft mij destijds op Kees geattendeerd. Een en ander leidde sindsdien tot het uitwisselen van geknipte kerstwensen en was ook de reden waarom hij mij een uitnodiging voor de tentoonstelling in Vorden zond.

afb. 8, Kees de Bruïne, Strekken naar het onbereikbare

Het inrichten van zo’n tentoonstelling doet zijn vrouw. Zij had ook de attributen die Kees bij zijn werk gebruikt uitgestald, namelijk de schaartjes, zijn bril en loupe en het scherpe chirurgische mesje.

afb. 7, Kees de Bruïne, Serie over Abraham, uit Genesis 12:4, 14:19, 18:14 en 22:11.

Kees maakt vooraf een schets, maar zegt hier zelf van: een potloodlijn doet heel wat anders dan een schaar. Hij gebruikt zo’n schets als richtlijn. Een merkwaardig experiment vond ik het geëxposeerde portet van de beroemde pianist Vladimir Horowitz, eerst door hem getekend en daarna datzelfde portret gedeeltelijk geknipt en gedeeltelijk gescheurd, in zwart, wit en grijs Heel suggestief, alleen de licht- en schaduwpartijen van de kop aangevend. “Hij kijkt naar wat je niet ziet en alleen maar hoort …“, zegt Kees van dit portret.

afb. 9, Kees de Bruïne, Verloochening van Petrus, Luk. 22.

Vroeger heeft hij veel model getekend, wat in zijn knipwerk weer te zien is, bijvoorbeeld bij de drie afgebeelde knipsels ‘Rendez-vous’, ‘Drie Gratiën’ en ‘De Douche’. Natuurlijk heeft hij ook veel Bijbelse verhalen met knipwerk uitgebeeld, zie de serie over Abraham uit het boek Genesis en ‘De verloochening van Petrus, tot driemaal toe’, uit het Lukas evangelie.

afb. 10, Kees de Bruïne, zelfportret?

Ik zelf vond ‘Het Meisje en de nachtegaal’ erg mooi. Het hoofd van het meisje doemt daar met enkele weggesneden lijntjes uit ‘t zwart op, kijkend naar het geopende raam met het silhouet van een nachtegaal op een tak en daarachter een volle maan, die op een speciale manier wordt uitgebeeld (Kees wil in een volgende Knip-Pers zelf uitleggen hoe hij dit effect heeft bereikt).
Kortom: Interessant knipwerk en een interessant en zeer blijmoedig stel mensen.

To van Waning-Mijnlieff

afb. 11, Kees de Bruïne, Meisje en de nachtegaal.

Album Amicorum, Knip-Pers 1994-1

Album amicorum, de voorloper van onze huidige poëziealbums, is ontstaan uit een 16de eeuws gebruik van Duitse en Zwitserse studenten. Deze adellijke universiteitsstudenten legden album amicorum aan. Verzamelingen van losse vellen papier of perkament, soms gebonden, waarop vrienden en kennissen wapens schetsten, handtekeningen zetten, landschapjes aquarelleerden en/of opdrachten of goede raad schreven.

De studenten hadden het idee voor album amicorum overgenomen van hun voorvaderen die in de middeleeuwen wapen- of adelsboeken aanlegden, die de edele afkomst van de eigenaar moesten bevestigen.

In de 17de eeuw veranderde het karakter van de album amicorum. Veelal werden het verzamelingen van handgeschreven of gedrukte teksten of studies die aan geleerden of schrijvers bij een jubileum werden aangeboden. Deze 17de eeuwse album amicorum zijn te vergelijken met de tegenwoordige feestbundels en worden dan ook wel liber amicorum genoemd. Toch zijn de album amicorum nooit helemaal weggeweest en werden in de loop van de 19de eeuw zelfs vrij populair. Men kon in die periode voor de losse velletjes papier vaak schitterend bewerkte doosjes kopen. Doosjes met een lintje, dat onderin was vastgeplakt. Daar lagen de velletjes papier bovenop. Door aan het lintje te trekken kon men de velletjes papier eruit wippen. Vrienden, vriendinnen en kennissen maakten kleine gedichtjes of wensen en illustreerden deze met kleine tekeningetjes of aquarellen.

afb. 1, door A. C. de Wit geboren de Jongh, 1837

In de collectie van het Westfries Museum bevinden zich vele van dergelijke album amicorum uit de 19de eeuw. Met één uitzondering: een album amicorum waarin drie velletjes papier met papierknipkunst.

De drie knipwerkjes, waarin twee met een handgeschreven wens, werden door vriendinnen van de eigenaar gemaakt. Josina Langerhuizen, één van de vriendinnen, maakte naast de wens een heel klein boeketje in herfsttinten met kleine witte bloempjes. Alle onderdelen zijn uit verschillende kleuren papier geknipt, waarna het boeket werd samengesteld en vastgeplakt.

Zo ook werd het boeketje rozen gemaakt. De takjes en blaadjes werden uit een stuk groen papier geknipt en de roosjes geknipt uit rood papier en prachtig opgewerkt. Het werd gemaakt in 1837 door A. C. de Wit geboren de Jongh uit Enkhuizen.

Het derde blaadje (zie afbeelding hiernaast) heeft ook een boeketje rozen, maar werd helemaal geprikt. Aan de achterzijde werd het papier bewerkt met een heel dun naaldje en een stomp voorwerpje, waardoor bloemen, takjes en blaadjes op het papier lijken te liggen. De omlijning van het bloemengeheel werd met een dikke naald gedaan. Dit stukje papierknipkunst, of eigenlijk papierprikkunst, werd gemaakt door N. C. Bay uit Rotterdam in 1833.

afb. 2, door N. C. Bay uit Rotterdam, 1833

Tonny Jurriaans

Westfries museum
Achterom 2-4
HOORN

Elise van Calcar-Schiotling, Knip-Pers 1994-1

In onze jubileumlezing hebben we verschillende aspecten van voordoen en namaken behandeld. In ambachtelijke volkskunst en kunstnijverheid herkennen we het Hindelooper schilderwerk, tegels, koekplanken en merklappen, allemaal voorbeelden van vrijheid in gebondenheid.

afb. 1, Elise Schiotling-Calcar, naar de litho van A.J. Ebate

Velen van ons hebben les gehad van een knipper, maar heel vroeger hebben de ouderen onder ons op de Fröbelschool gezeten en daar fröbelen geleerd. Dat woord klinkt ons nu een beetje denigrerend in de oren, maar omstreeks 1860 was meneer Fröbel een onderwijsvernieuwer en in ons land was er een schrijfster en onderwijzeres die zijn ideeën uitdroeg, mevrouw Elise van Calcar. Ze was redacteur van ‘De Hoop der Toekomst’, maandblad aan de opvoeding der jeugd gewijd. Als meisje raakte ze onder de indruk van de grote joods-christelijke dichter Isaac da Costa en zelf begon ze boeken te schrijven over de verschillende protestantse milieus, waar ze als gouvernante in had verkeerd. Ze was een heel zelfstandig type en zocht haar eigen weg. Daardoor kwam ze ook met het spiritisme in aanraking. Als opvoedster en.strijdster voor de belangen en rechten van de vrouw is ze op haar best geweest.

afb. 2, De ‘kleedjes’ zijn losse knipsels in een plakboek, maker onbekend, afmetingen ongeveer 7 à 8 cm, Privé bezit.

Zij schreef een handleiding (‘leergang’) voor het maken van geknipte kleedjes: ‘De Kleine Papierwerkers’ en daarin trainde ze de kinderen in orde en netheid. In haar verhaal vervelen twee kinderen, Ida en Henri, zich omdat het regent. Ida zegt: “Kon ik maar knippen en plakken, maar mama heeft me de schaar af genomen, omdat ik de kamer vol snippers had gemaakt.” En haar broertje Henri: “Dat wil ik wel gelooven, wij hebben met die schaar ook zooveel kwaad gedaan…”. Toen waren die twee nog zo onhandig, “als vreesde men, dat zij zich neus en ooren zouden afknippen”. Nu zegt Ida: “Kom, dat is al lang geleden; wij zouden nu toch niet meer in het tafelkleed of in de gordijnen knippen.” “Neen, zeker niet, maar het plakboek heeft ons toch ook al veel knorren gekost, want omdat ik zoo scheef plakte en gij te slordig knipte, heeft papa alles voor ons gedaan: allemaal moeijelijke fijne prentjes en wij stonden ons erbij te vervelen ”.

afb. 3, De pagina’s losse knipseltjes zitten in twee verschillende, kleine albums van ongeveer 11 x 15 cm per pagina. Maker onbekend. Privé bezit.

Neef Frans, ‘een flinke jongen van tien of elf jaren, vlug en wakker in de school en op de speelplaats’ redt de situatie, want hij bedenkt knipsels zelf, door een stukje wit papier op te vouwen,”er voorzichtig en netjes een paar knipjes in te geven en eenige snippers uit te laten vallen. Die bewaart hij zorgvuldig, want al die snippers plakt hij op blaauw papier en maakt er de fraaiste figuren van.”
De kinderen moesten een “blaauw boekje” maken van een paar vellen blauw papier en plakten daarin hun kleedjes van wit papier. “Hoe meer de handen zich repten, zoo te levendiger straalden ook de oogen en te blijder klonken de stemmen en sloegen de harten”.

afb. 4, De ‘kleedjes’ zijn losse knipsels in een plakboek, maker onbekend, afmetingen ongeveer 7 à 8 cm, Privé bezit.

Enfin, het kleedjesknippen redde de regendag! En op de Fröbelscholen moesten de kinderen een ‘Fröbels plakboek’ maken; het doel was niet een fraai plakboek maar de vorming van het werkende kind. Het knippen werd een vak, waarmee de kinderen “de schaar beter leerden regeren” en ze geleidelijk aan “moeijelijker werk” maakten. Daarmee werd hen ook netheid bijgebracht (snippers opruimen!)

afb. 5, De pagina’s losse knipseltjes zitten in twee verschillende, kleine albums van ongeveer 11 x 15 cm per pagina. Maker onbekend. Privé bezit.

Wij bezitten een paar van zulke blauwe boekjes, met uitgeknipte vormen van het dagelijks leven. Enkele stammen uit de 18de eeuw, maar die uit de 19de eeuw zijn ongetwijfeld produkten van de Fröbelse teken- en knipmethode.

Joke en Jan Peter Verhave

 

 

 

 

Bronnen:
De Kleine Papierwerkers (1865), uitgever K.H. Schadd.
I .Wat men uit stukjes papier (door het vouwen) al maken kan.
II. Wat men uit strookjes papier al vlechten kan.
III.Het prikken.
IV. Het knippen en plakken.

J.H. Sikemeier (1921), Elise van Calcar-Schiotling, haar leven en omgeving, haar arbeid, haar geestesrichting. Uitgever Tjeenk Willink Haarlem.

Succes-sievelijk, Knip-Pers 1993-3

Vele tientallen jaren vóór de oprichting van de Nederlandse Vereniging voor Papierknipkunst, kocht ik eens in een boekwinkel in Groningen een boekwerkje van Daan Hoeksema, met zwart papier waarop aan de achterzijde sportfiguren stonden afgebeeld om uit te knippen. Nadat deze waren uitgeknipt kreeg ik behoefte om zelf vorm te geven, omdat ik graag afbeeldingen wilde zien die ikzelf mooi vond. Na enige mislukkingen ontstond er tenslotte een voedingsbodem voor mijn knipkunst en ontplooide zich uiteindelijk een eigen stijl, een ontwikkeling die nu nog in mijn werkstukken te vinden is.
Om dit doel te bereiken teken ik eerst een ontwerp, dat met papierklemmen op de zwarte zijde van het silhouetpapier wordt vastgezet, zodat het niet kan verschuiven. Dit geheel leg ik op een glasplaat, waarop al een velletje carbonpapier ligt, en met de scherpe punt van een hard potlood trek ik het ontwerp over zodat dit in spiegelschrift op de witte achterkant van het papier zichtbaar wordt. (Na het uitknippen is het beeld dus goed aan de zwarte kant – een tip, belangrijk vooral bij het uitknippen van letters, cijfers, maar ook bij dorpsgezichten en dergelijke) Bij deze werkwijze is het belangrijk goed te letten op de aanknopingspunten, zodat het knipsel later niet in losse delen uit elkaar valt.

Als men na deze uiteenzetting van mijn werkwijze, die de meesten van u ongetwijfeld wel zullen kennen, niet vergeet het schaartje open en dicht te doen en het in de goede richting door het papier beweegt, zal uiteindelijk een geheel samenhangend knipsel (en niet te vergeten naar eigen ontwerp) verkregen worden. VEEL SUCCES!
N.G. Terpstra

afb. 1, N.G. Terpstra

  1. In TEN BOER, de bakermat van mevrouw Huizenga-Onnekes, steekt een koppel ganzen uit de vijver, op zoek naar voedsel in de tuinen van de omwonenenden, dagelijks de rijweg over, waarvoor auto’s stoppen. Op de achtergrond de Hervormde Kerk uit de 13de eeuw.

    afb. 2, N.G. Terpstra

    2. Een kijkje op JAVEA (Spanje), waar in een van de huizen aan de voet van de berg mevrouw Derksen Staats-van Spaandonk woont. Een spanjaard op een ezelwagen wijst met breed handgebaar naar de wuivende palmen en het grandioze uitzicht op het schilderachtige berglandschap van de achtergrond.

    afb. 3, N.G. Terpstra

  2. ARNHEM. Een bekende plek in het Openluchtmuseum, waar men over de klapbrug het straatje met Zaanse huisjes bereikt. De eigenaar van een handje bij de brug steekt waarschuwend zijn vinger op om het tegen een al te opdringerige gans te beschermen.

    afb. 4, N.G. Terpstra

  3. NIEUWESCHANS. Het voormalige graanpakhuis ‘De Dageraad’ (bouwjaar 1873), dat eens op de monumentenlijst werd geplaatst, is met afbraak bedreigd in verband met de betreurenswaardige toestand waarin het verkeert door ouderdom en zeer langdurige leegstand. Na een handtekening actie onder de bevolking werd besloten dit karakteristieke gebouw te restaureren en om te bouwen tot museum. Zo bleef dit unieke gebouw dat bij Nieuweschans hoort als eb en vloed, voor de toekomst behouden. Het hondje kijkt meewarig naar zijn baas die niets vangt, maar over zijn schouder naar zijn hengelpartner kijkt, die op haar knieën bezig is de vissen met wormen te voeren.

Uit de boeken van dominee Matthias Geuns, Knip-Pers 1993-3

Over silhouetteur Matthias van Geuns.
In 1992 kreeg het Westfries Museum in langdurig bruikleen twee boeken. In deze boeken bevinden zich meer dan 400 silhouetten. De silhouetten werden uit lichtgrijs papier geknipt. De grijze vellen waaruit de silhouetten zijn geknipt werden op de zwarte pagina’s geplakt, waardoor het effect van zwarte silhouetten ontstond. Of de maker de silhouetten zo uitknipte dat het silhouet zelf aan de geportretteerde kon worden gegeven, is niet bekend.
Aan de achterzijde van bijna iedere pagina staan gegevens over de geportretteerde vermeld en uit die gegevens blijkt dat de maker ene Matthias van Geuns moet zijn geweest. Matthias van Geuns, een tot nu toe onbekende in de papierknipkunstgeschiedenis, wie was hij en waar kwam hij vandaan? Doordat de boeken onder andere twee silhouetjes van Betje Wolff en Aagje Deken bevatte, werd contact gezocht met prof. dr. Buijnsters, de Betje Wolff en Aagje Deken-kenner bij uitstek. Hij verwees mij naar een in 1969 verschenen boek met de titel Meniste Vrijage van de hand van dr. I.H. van Eeghen, dat handelt over prof. Matthias van Geuns en zijn familie.

afb. 1, Trijntje Cornelis Sijtses (1789), echtgenote van ds Matthias van Geuns, draagt een zogenaamde ‘zonnehoed’. Vele dames die door Matthias werden geknipt hebben zo’n zonhoed op. De hoed behoorde tot de ‘zondagse dracht van de boerenstand en was in de jaren 1780-1799 in Friesland in de mode. De zonhoed beschermde tegen de zon, want bruin werden alleen de landarbeiders en niet de dames uit de betere kringen. Op de silhouetten uit de jaren 1794 en 1810 draagt Trijntje, die toen in Haarlem woonde, ‘stadse’ mutsen.

Bij doorlezen van het boek vol wetenswaardigheden over de familie werd al snel duidelijk dat het niet de in het boek genoemde prof. Matthias betrof die de silhouetten had gemaakt, maar hoogstwaarschijnlijk zijn neef, dominee Matthias van Geuns. Een uittreksel uit het trouwregister van het Rijksarchief te Friesland bracht uitkomst. Ds. Matthias van Geuns was de maker van de silhouetten.

afb. 2, Trijntje Cornelis Sijtses (1795), echtgenote van ds Matthias van Geuns.Hier Trijntje, die toen in Haarlem woonde, ‘een stadse’ muts.

Matthias van Geuns, zoon van Jan Stevens van Geuns (ijzerkoper) en Hilje Bartels, werd geboren te Groningen op 15 september 1758. Zijn vader was de oudere broer van prof. Matthias van Geuns. Op 27 december 1775 laat deze Matthias van Geuns zich aan de universiteit van Groningen inschrijven voor de studierichting filosofie. Deze studierichting werd vaak gecombineerd met een studie theologie. Zowel in Groningen als in Harderwijk, alwaar zijn oom hoogleraar was, komt Matthias niet voor als student. De doopsgezinden hadden een eigen theologieopleiding, onder andere in Amsterdam. Het is dus zeer aannemelijk dat Matthias aldaar zijn opleiding theologie heeft gevolgd. In 1781 toen Matthias 23 jaar oud was en nog studeerde knipte hij vele silhouetten. Het zijn portretten van zijn professoren en zijn studiegenoten, waarmee hij, gezien de gemaakte aantekeningen ook op latere leeftijd contact is blijven houden. Hij werd in 1783 tot predikant benoemd te Makkum. En het is in dat jaar dat hij vele inwoners van Makkum en omgeving in silhouet vereeuwigd heeft. Hetzelfde deed hij in 1787 toen hij als predikant te Harlingen werd benoemd. Hij portretteerde onder anderen drie leden van de Harlingse familie Hanekuik, een van de rijkste Friese families aan het eind van de 18de eeuw.

afb. 3, Trijntje Cornelis Sijtses (1810), echtgenote van ds Matthias van Geuns met een ‘stadse’ muts

Op 23 juli 1790 ging ‘Mattheus van Geuns Doopsgezinde Leeraar te Harlingen met Trijntje Cornelis Sijtses (1756-1844) van Leeuwarden in ondertrouw. Het huwelijk werd op 15 augustus 1790 te Marssum gesloten. Het eerste  silhouetportret van ‘Trijntje Comelisz Oudste dogter van Corns. Sytsesz’ maakte hij in 1789, het tweede silhouet knipte hij in 1794 en in 1810 maakte hij nog een silhouetportret van zijn echtgenote. Matthias en Trijntje kregen zeven kinderen. Van dochter Hillegonda van Geuns knipte vader Matthias twee silhouetportretten, als jong meisje in 1795 en als vrouw in 1810.

afb. 4, Matthias van Geuns knipt zijn dochter Hillegonda van Geuns

Twee zoons, Bartel Sytse van Geuns en Cornelis Sytse van Geuns volgden hun vaders voetsporen en werden ook meniste predikanten.

Uit de aantekeningen in de boeken valt op te maken dat hij waarschijnlijk veel reisde. Zo treffen we silhouetten aan van personen uit Enschede, Deventer, Huizen, Middelburg, Goes, Vlissingen, Rotterdam, Leeuwarden, Groningen, Amsterdam (waar zijn tante Josina van Geuns woonde en waar hij als gastdominee in de Singelkerk heeft gesproken) en Haarlem, de stad waar hij in 1792 als meniste dominee benoemd werd. In Haarlem maakte hij onder andere silhouetten van Thomas Langerhuizen, binnenvader van het doopsgezind Weeshuis, zijn echtgenote Petronella Bavink en hun dochter Titia.

afb. 5, Matthias van Geuns, Hillegonda van Geuns in 1810?

Buiten de silhouetportretten van de beroemde Betje Wolff en Aagje Deken knipte Matthias ook zijn beroemd geworden oom, de professor en amateurschilder Hendrik Waardenburg, de oprichter van Tichelaars aardewerkfabrieken te Makkum; de Makkumse dichter Dirk Lenige, vele predikanten en natuurlijk zijn familieleden. Verder blijkt dat hij ook vele familierelaties portretteerde. Zo zullen ook de silhouetten van Aagje Deken en Betje Wolff tot stand gekomen zijn. Aagje Deken groeide op in het Amsterdamse weeshuis De Oranjeappel, alwaar Jakob Bezoet, de oom van Matthias van Geuns, toen regent was en na diens overlijden zijn vrouw Josina van Geuns (tante van Matthias) regentes werd. Uit aantekeningen uit 1810 blijkt dat Matthias van Geuns ook tekende: “Jaren voor zijn dood geteekend doch verkleind” of “Vroeger geteekend doch verkleind” en ”Kort voor zijn dood 1790 geteekend en nu in ‘t klein gebragt”. Ook van Trijntje, zijn vrouw, heeft hij in 1810 een geteekend portret tot silhouet verkleind. Het kan zijn dat Matthias voor het tekenen van zijn silhouetten gebruik heeft gemaakt van een zo genaamde ‘silhouetteerstoel en voor het verkleinen van de getekende silhouetten een zogenaamde ‘pantograaf’ (een tekenaap).

afb. 6,Matthias van Geuns portretteert de medicus proffessor Matthias van Geuns (1737-1817) in 1782, de oom van de silhouetteur

Een silhouet valt op door de aantekening waarbij iets gezegd wordt over de lichamelijke gesteldheid van de geportretteerde: “Wijtske Schoonegevel, vrouw van Fedde Hesselinga (te Bolsward).”Dit zou gerust gezet kunnen worden Hoofdgezwel.” Vergelijking met andere silhouetten van bijvoorbeeld Aagje Deken, Betje Wolff en Dirk Lenige laat zien dat de silhouetten van Matthias goed gelijkend geweest moeten zijn. In 1828 ontving ds Matthias van Geuns zijn emeritaat. Hij overleed op 21 november 1839 te Haarlem.

afb. 7, Hendrik (Hendricus) Waardenburg (Franeker 1760-Haarlem 1812), rector te Franeker 1782, was in dezelfde periode als Matthias van Geuns inwoner van Haarlem alwaar hij van 1802 tot 1812 rector aan de Latijnse school was. Tevens beoefende hij als amateur de schilderkunst, het silhouet werd geknipt in de periode dat Matthias van Geuns nog studeerde.

De door hem nagelaten silhouetboeken geven, afgaande op de door hem geknipte kleding, mutsen en hoeden, een prachtig tijdsbeeld waarbij er een duidelijk verschil te zien is tussen de kleding van de dames en heren van de betere stand, de stadse dracht en de kleding zoals gedragen werd op het platteland.

Maar ook blijken de boeken enige portretten te bevatten van personen die geschilderde behangsels hebben laten maken bij de Vaderlandsche Maatschappij te Hoorn.

De Vaderlandsche Maatschappij werd in 1777, een economisch slechte tijd, op gericht door doopsgezinde predikant Cornelis Ris uit Hoorn, die zich het lot van de armen in de stad erg aan trok. De Vaderlandsche Maatschappij bestond uit een armenschool, een werkhuis, een rederij en fabrieken. De ‘schilderfabriek’ was een onderdeel van deze maatschappij en men kon daar gedrukte en geschilderde behangsels bestellen. Vele gedrukte en geschilderde behangsels werden geleverd aan de gegoede inwoners van Friesland. Zo komen we silhouetten tegen van Pieter Mastenbroek uit Sneek en P. Tjallingii uit Harlingen. Zij lieten geschilderde schoorsteenstukken vervaardigen. De familie Hanekuik en de familie Persijn lieten gedrukte behangsels van de Vaderlandsche Maatschappij in hun huizen aanbrengen. En ook van verschillende personen uit die families knipte de Meniste dominee Matthias van Geuns silhouetportretten. Bij verdere bestudering zullen de boeken ongetwijfeld nog veel meer leuke cultuurhistorische gegevens blijken te bevatten.

Tonny Jurriaans

afb. 8, Silhouetteerstoel