Categoriearchief: publicatie

Vorstelijke en aanzynlijke personaadjen, KoertenKoerier 6

Von Uffenbach maakt in zijn reisverslag van 1711 melding van een geknipt portret van professor Francius dat hij bij Koerten heeft kunnen bekijken.
Aan dit portret is een gedicht van Adrianus Relandus in Latijn gewijd, gevolgd door twee versies in het Nederlands van Joannes Vollenhove en Siward Haverkamp. Uit die gedichten is op te maken dat Joanna het knipsel gemaakt heeft na de dood van Francius in 1704.
In de Testas catalogus wordt dit portret in de rubriek “Sneywerk” onder nummer 13 beschreven als: “Het Portrait van Professor Petrus Francius, Borststuk, met een rol papier in de hand, daar onder een Latyns Vaars, door de Professor A. Reeland, in dito, en dito“(= in zwarte lijst en tussen spiegelglazen).

In de dezelfde catalogus worden twee getekende portretten van Francius vermeld, gemaakt door Nicolaas Verkolje onder nummer 34 van Konst-Boek, Letter A: “Het Portrait van Petrus Francius, en verder bywerk door den zelve (=Verkolje), en een Duyts en Latyns geschreeven Vaars“. En onder nummer 40: “Een dito Borst-stuk, zynde het Portrait van Francius, door den zelven, (=Verkoije) met een geschreeven Vaars daar onder”. Helaas weten we niet of het geknipte portret bewaard is gebleven, de eventuele verblijfplaats is in ieder geval onbekend.

Het Francius gedicht wordt in de Lofdichten uitgave van 1735 vooraf gegaan door gedichten op zeven geknipte portretten die alle voorzien zijn van een gedicht door Francius in Latijn, aangevuld met versies in het Nederlands van andere dichters. De geportretteerde figuren behoren tot de “veele Vorstelyke en aanzienlyke Personaadjen (…)“ zoals die genoemd worden door de onbekende opsteller van voorwoord van de Lofdichten versie uit 1736, Houbraken gebruikt hiervoor de benaming: “vele Potentaten, Vorsten en Groote Heeren“. Het eerste gedeelte van de uitgave van 1735 was inderdaad een ware “Carmina Latina/op de Papiere/Snykunst/van Juffrouw/Joanna Koerten/huisvrouw van den Heere/Adriaan Blok/met derzelver vertaalingen/in Nederduitschen vaarzen”.

   

Met Petrus Francius hadden Joanna en Adriaan een intellectueel zwaargewicht in hun netwerk. [i]
Francius werd in Amsterdam geboren op 19 augustus 1645 als zoon van Jacob de Frans. Hij genoot onderwijs op de Latijnse school aldaar en toonde al vroeg interesse voor Latijnse, Griekse en Nederduitse talen. Hij studeerde later aan de Leidse universiteit en legde zich toe op geschiedenis en andere wetenschappen. Bezocht Engeland, Frankrijk en Italië en promoveerde in het Franse Angers; In 1674 werd hij aangesteld als hoogleraar geschiedenis en welsprekendheid in Amsterdam.[ii] In 1686 werd hem ook het onderwijs in de Griekse taal opgedragen. In een rede uit 1686 over de voortreffelijkheid van het Grieks had Francius zich opgeworpen als voorvechter van het Latijn tegenover het Frans en nam het als zodanig op tegen de fransman Charles Perrault die in de beruchte “Querelle des Anciens et des Modernes” de modernen vertegenwoordigde. Al tijdens zijn studietijd was Francius met zijn eerste Latijnse gedichten gekomen. Een eerste bundel (“Poemata”) publiceerde hij in 1682. Ook is hij bekend van zijn gedichten over de overwinning op de Turken. Die hij in 1686 bundelde met de titel “Laurus Europea” (Europese Lauwerkrans). Zeer bekend waren zijn activiteiten als redenaar en leraar in welsprekendheid. Zijn verzamelde redevoeringen zijn in 1692 afgedrukt als “Orationes in unum collectae”. Van hem is een geschilderd portret door Ludolf Bakhuysen bekend, hij overleed in 1704.
Het portret van Petrus Francius wordt in de Testascatalogus, zoals boven is aangegeven, beschreven als een borststuk, waarbij hij een boekrol in de hand heeft. Het Latijnse vers daaronder is geschreven door de Utrechtse hoogleraar Adriaan Reeland. De nu bekende portretten van Francius, een schilderij van Bakhuysen en een prent van Schenk, komen niet overeen met deze beschrijving.
In de vertaling van de Latijnse bijdrage van Reeland dicht Joannes Vollenhove:

Bezwangert van haar ‘geest, Joanna Koerten toont
Hem, die nu ‘t allerschoonste Elysium bewoont
in kunstwerk van papier. Hoe kan men beter kennen,
Die naar onsterfelyke een plag in papier te rennen
”.

Leopold I (1640-1704)
Het eerste gedicht van de Carmina Latina gaat over Leopold I, Rooms-Duits keizer, koning van Hongarije, koning van Bohemen en Aartshertog van Oostenrijk. Zijn echtgenote was Eléonora van Palts-Neuburg (1655-1720) Koerten heeft van Leopold een portret geknipt dat volgens Houbraken in diens Kunstkammer in Wenen zou hangen. Voor Eleonora maakte zij een kunstwerk uit papier en textiel. Houbraken vond deze kunstwerken zo belangrijk dat hij daar in de “Groote Schouburgh” veel aandacht aan besteed. Uit de vertaling van A. Moonen van het Latijnse gedicht van Francius over dit portret wordt duidelijk hoe het eruit moet hebben gezien:

Dit’s Keizer Leopold:zyn slinker vuist bewaart/Den Wereldkloo4 dienhy bestiert, zyn rec het ‘t/zwaart”. Die beschrijving komt overeen met een gravure die we van Leopold kennen..

    

Peter de Grote (1672-1702)
Voor Koerten is, net als keizer Leopold en zijn vrouw, hij een belangrijke figuur geweest.[iii] Volgens het verslag van Von Uffenbach van de reis van 1718 bezocht Peter Koerten nadat zij van hem al een portret had gemaakt, naar getekend of gedrukt voorbeeld. Hij liet zijn handtekening achter maar kocht niets. Zijn bezoek is door Jan Goeree vastgelegd in gedetailleerde titeltekening voor het handtekeningen-boek dat de Koertens wilden gaan maken. In de Testascatalogus wordt het portret van de tsaar in de rubriek Sneywerk, onder nummer 12, beschreven als: “Het Portrait van Petrus de eerste, een Borststuk, daar onder een Latyns Vaars door P. Francius, in dito en dito“.
Jan Goeree maakte ook een getekend portret van Peter de Grote: “Het Portrait van Keyzer de eerste, met een Ornament, door J. Goeree en een ander”. Het geknipte portret bevindt zich in de collectie van de familiestichting De Flines.

   

Willem III (1650-1702)
In dezelfde verzameling is het geknipte portret van stadhouder-koning Willem III aanwezig.[iv]
Merkwaardig genoeg maakte Koerten niet alleen van hem een portret, maar ook van zijn tegenpolen de gebroeders de Witt. In de Testascatalogus is de beschrijving: “Het Portrait van Koning Willem, een Borststuk met Septer en Kroon in de handen, daar onder de Waapens, beneevens een Latyns Vaars, door P. Francius, in dito en dito“.

Voor het Stamboek maakte Verkolje een tekening: “De Faam, houdende het Portrait van koning William, in dito en dito.”
Koerten knipte niet alleen dit mooie portret van Willem III , maar zou ook voor zijn vrouw werk hebben gemaakt. Dat zou dan moeten zijn gegaan om een combinatie van papier en textiel, zoals zij ook maakte voor de echtgenote van keizer Leopold. Houbraken schrijft in zijn kunstenaarslexicon: “Ook voor Maria Koninginne van Engeland en andere Vorstinnen heeft zy zulke cieraaden gewrogt”.

   

  

Lodewijk XIV (1638-1715)
Lodewijk de Groote (Lodoïco Magno) is zeker door Koerten geknipt alleen komt zijn portret niet voor in de Opsomming in de rubriek “Sneywerken” van de Testas catalogus. Het portret is pas te vinden in het “vervolg van de “Catalogus van Overgeslagen Rariteiten” onder Snykonst:
Het Portrait van Lodewyk de XIV, door Johanna Koerten”
Verkoije maakte van de Franse vorst een getekend portret dat in Konst-Boek, Letter A. wordt beschreven als:
Een dito, met het Portrait van Lodewyk de veertiende, door denzelven (Verkoije), en dito geschreeven Vaars“. Uit de gedichten [8,9,10] is slechts af te lezen dat het bij dit portret ging om een kleine afbeelding die door een “Kolse Apel (Verkolje als Apelles)” kon worden vastgelegd.

  

Frederik III van Brandenburg (1657-1713)
Gelukkig een portret dat bewaard is gebleven en waarvan de verblijfplaats bekend is. Het bevindt zich in de collectie van de familiestichting De Flines en is in bruikleen bij het Kon. Oudheidkundig Genootschap. In de Testas catalogus wordt het geknipte portret vermeld als:
Het Portrait van den Koning van Pruyssen Frederik de derde, tot de voeten uit, zittende in een Kamer, en leunende aan een Tafel, waar op mede gesneeden is een Latyns Vaars, door P. Francius gemaakt, en verder Bywerk tot de Kamer behorende, in dito en dito” (in zwarte lijst, tussen twee spiegelglazen).

Nicolaas Verkoilje tekende het portret van Sophia Charlotte, de echtgenote. van Frederik:
Het Portrait van Sofia, Keurvorstin van Hanover, met veel Bywerk, door denzelven (=Verkolje)” onder nummer 17 van Konst-Boek, Letter A. Op deze tekening die zich bevindt in de Albertina in Wenen is op de achtergrond het geknipte portret van Fredrik III afgebeeld.

Frederik en zijn echtgenote zijn in 1702 in Amsterdam geweest nadat zij koning en koningin van Pruisen waren geworden. Al kort daarna, in 1705, overleed Sophia Charlotte. Moffit Peacock heeft erop gewezen dat in het door Koerten geknipte portret een mooie ruimtelijke illusie is gecreëerd mede veroorzaakt door de plaatsing van Frederik, zittend achter een tafel, in de ruimte. Die ruimtelijkheid wordt nog versterkt door de naar achter lopende tegels en de vertikale stroken op de achterwand. Het geïdealiseerde gezicht van de geportretteerde wordt omlijst door een fraaie haarpartij met ge.. . snijwerk en een mooi uitgewerkte kraag.

Cosimo III (1642-1723)
Kort voordat hij Groothertog van Toscane werd (in 1670) bezocht Cosimo III tweemaal de Republiek, 1667 en 1669. [v]Bogaard veronderstelt dat Koerten toen al het portret van Cosimo, waarvan de verblijfplaats nu onbekend is, toen al maakte. Joanna was toen bijna 20 jaar. Om meerdere redenen is dat niet waarschijnlijk. Als argument wordt aangevoerd dat de inleiding van de Lofdichtenuitgave van 1735 nadrukkelijk vermeldt: “Kosmus III is zoo voortreffelyk nae het leeven gesneeden, dat kenners betuigen, dat het kunstpenseel daar voor moet zuchten“. De aanduiding “nae het leeven” betekent echter lang niet altijd dat het gaat om een portret dat direct met de persoon poserend voor de kunstenaar is gemaakt. Het kan ook gaan om een goed gelijkend portret gemaakt naar een goed voorbeeld, bijvoorbeeld in de vorm en van een tekening of prent. Bovendien was Francius die het Latijnse onderschrift verzorgde pas vanaf de late jaren tachtig in Amsterdam aanwezig.

 

In de Testascatalogus is het portret te vinden als “Pallas, die het Portrait van Cosmus de 3de, Groot Hertog van Toscanen, daar neevens een Eerzuil met een Wapen, beneevens een Latyns Vaars door door P. Francius, en andere Ornamenten, in dito en dito“.
Nicolaas Verkolje maakte voor het Stamboek de tekening:
“Pallas houdende het Portrait van Cosmus de derde, door denzelven, met een geschreven Vaars daar ondder “(nr. 13 van Konst-Boek, Letter A.)
Groot Hertog van Toscanen, daar neevens een Eerzuil met een Wapen, beneevens een Latyns Vaars door door P. Francius, en andere Ornamenten, in dito en dito“.
Nicolaas Verkolje maakte voor het Stamboek de tekening:
Pallas houdende het Portrait van Cosmus de derde, door denzelven, met een geschreven Vaars daar onder “(nr. 13 van Konst-Boek, Letter A.)

Noten
[i] . Dirk van Miert, Illuster Onderwijs. Het Amsterdamse Atheneum in de Gouden Eeuw, 1632-1704, Amsterdam 2005, p. 163-169; A.J. van der Aa, Biografisch woordenboek der Nederlanden, dl.6 (1859).
[ii] Henk van Ark, “Gerard de Lairesse en Nicolaas Verkolje”, De KoertenKoerier, nr.4 (2018), [p.17]
[iii] Henk van Ark, “Czaar Peter op bezoek”, Welkom in Papyria, nr. 5 , Rasquert 2013, p. 27-37.
[iv] In dit verband met Koerten/Willem III is interessant: Henk van Ark, “Op bezoek bij Nicolaas Chevalier en daarna…”, De KoertenKoerier, nr.2 (2017), [p.3 e.v.].
[v] Lodewijk Wagenaar/Bertus Eringa, Een Toscaanse prins bezoekt Nederland, Amsterdam 2018; Conny Bogaard, De Schaar-Minerva Johanna Koerten (1650-1715) en de waardering voor de “papieren snykonst”, Utrecht 1989 (scriptie), p.46.

Door Henk van Ark, verscheen eerder in de KoertenKoerier 6, 2018
Foto’s Rijksmuseum en Wiki Commons

Von Uffenbach in Amsterdam: verslag van een reiziger, KoertenKoerier 6

Amsterdam, 16 juli 1718. Zacharias von Uffenbach heeft wederom het knipwerk van Joanna Koerten kunnen bekijken. We lezen dat in de prachtige uitgave “Een plezierreis in de zomer van 1718”. De familie Von Uffenbach in de Nederlanden geschreven door Johan ter Molen en uitgekomen in 2017. Von Uffenbach maakte de reis in een gezelschap waarvan wij de namen precies kennen door een vermelding in het gastenboek van Levinus Vincent. Het verslag van de reis in 1718 werd opgemaakt door een van de leden van het gezelschap, Johanna Adolph von Glauburg.

Von Uffenbach (1683-1743) bezocht Amsterdam al eerder en bracht daar een bezoek aan Joanna Koerten en Adriaan Blok. Allereerst in 1705, toen reisde hij met een klein gezelschap. Een verslag van die reis is niet bekend, mogelijk is dat nooit gemaakt of niet bewaard gebleven. In 1710/11 ondernam hij met zijn broer Christoffel een gedegen studiereis naar Noord-Duitsland, de Noordelijke Nederlanden en Engeland. Het verslag ervan, met als titel “Merkwurdige Reisen…”, verscheen in druk pas na zijn dood in 1734.

Voor de bestudering van de geschiedenis van de Nederlandse papierknipkunst zijn de aantekeningen van Zacharias op deze reis van enorm belang. Hij zag in een koffiehuis in Franeker een portretknipsel van Johan Willem Friso van Nassau gemaakt door Roelof van Duiden uit Harlingen Verder ontmoette hij opnieuw Elisabeth Rijberg in Rotterdam die vergeleken bij 1705 slechts twee nieuwe knipwerken kon tonen. Ook bezocht hij in de Maasstad Gerard Vogel een erfgenaam van de in 1704 overleden knipper Gillis van Vliet. Die kon hem echter alleen wat plat knipwerk laten zien, wat geen goede afspiegeling was van het werk dat Van Vliet ook maakte. In Delft ging van Uffenbach op bezoek bij de stotterende chirurgijn en papierknipper Johannes van den Boogert (1659-1731). Daarna reisde het gezelschap naar Den Haag en kon daar bij pastoor Allardus Titsingh (ca. 1667-1713) bijzonder fijn werk van zijn neef Johannes van Achelom bekijken. Tenslotte arriveren ze in Amsterdam om in huize “In ‘t Blok” op de Nieuwedijk om de wonderlijke papierkunst van Joanna Koerten te aanschouwen. Ze zagen daar maar liefst 32 knipsels waaronder portretten van Peter de Grote, Jan (en Johan) de Witt en Petrus Francius. Von Uffenbach beschrijft dat de knipsels tussen twee glazen platen zijn geklemd en voorzien van twee open te klappen deurtjes aan de achterzijde Zo’n inlijsting is inderdaad bekend uit het geknipte portret van stadhouder-koning Willem III. Ook zag hij werk “in ‘t verheve”, vaak voorstellend schepen. Vergelijkbaar werk hadden ze ook gezien bij Rijberg in Rotterdam. Eén van de mooiste stukken vond Zacharias een bloemenvaas met de tekst “Ut flos nostra”, een knipsel dat we nu nog uit een afbeelding kennen.

En dan 1718. Zacharias en zijn gezelschap, waaronder zijn vrouw en broer met echtgenote, bezoeken Adriaan Blok die nu aan de Heregracht 33 woont. Joanna is enige jaren ervoor overleden, Adriaan is hertrouwd met Maria van Arckel.

   

Het verslag van dit bezoek (vertaling door Ter Molen en de in druk overgezette Duitse tekst) bevat enige interessante nieuwe punten. Dat Koerten niet alleen historische onderwerpen knipte maar ook op deze wijze portretten maakte was natuurlijk bekend. Von Uffenbach noemt nu echter deels andere portretten: Willem III, Lodewijk IV, Peter de Grote en Th.(=Balthasar) Bekker. Ze zijn goed gelijkend voor bekenden. Nieuw is dat de Czaar bij zijn bezoek aan Amsterdam is komen kijken naar het portretknipsel dat Joanna van hem had gemaakt. Dat knippen heeft dus niet, zoals eerder is verondersteld, pas na zijn bezoek plaatsgevonden. Verder waren er mooie reliëfstukken zoals “ein Rotterdamer” (=Rijberg) ook maakte. Later op de reis wilde men in Rotterdam Rijberg bezoeken maar door het toen slechte weer kwam het daar niet van. Jammer natuurlijk want we hadden graag willen weten hoe het er toen met Elisabeth voorstond. Interessant is ook de opmerking dat volgens de erfgenamen van de kunstenares het knippen van portretten na haar dood tot een einde zou zijn gekomen. Koerten zou zo goed in het maken van portretten zijn geweest dat de ze deze kon maken van mensen die ze naast zich liet zitten. Die opmerking sluit aan bij verhalen dat Joanna portretten “nae ‘t leeven” gemaakt zou hebben. Of zij ook direct een portret uit papier kon knippen lijkt echter onwaarschijnlijk, mogelijk ging het daarbij om een aanzet. Veel waarschijnlijker is dat zij van nog levende personen een getekend portret maakte (ze was immers ook goed in schilderen en tekenen) of bij anderen werkte naar portretgravures.

Omdat het manuscript van de reis van 1718 nooit in druk is verschenen heeft het maar weinig aandacht gekregen. Ter Molen kreeg dat veertig jaar geleden al onder ogen, pas nu (2017) is zijn geweldige boek verschenen. Hierboven is al vermeld dat hij niet alleen zorgde voor een weergave in Duits van de oorspronkelijke tekst, aangevuld met zijn vertaling in hedendaags Nederlands. Een goede aanpak die de toegankelijkheid van het verslag van Von Uffenbach aanmerkelijk heeft bevorderd.

Noten

1 .Johan R. Ter Molen, Een plezierreis in de zomer van 1718. De familie Von Uffenbach in deNederlanden, Zwolle 2017.
2. Henk van Ark, “Von Uffenbach’s curiöse von Papier geschnittene Sachen”. Welkom in Papyria, nr. 2, Rasquert 2011, p.39-54.
3. De la Fontaine Verwey, Vier Eeuwen Herengracht, Amsterdam 1976, p.195, nr.33.

Creatieve vrouwen, KoertenKoerier 6

Diverse vrouwen hebben een mooie bijdrage aan het Stamboek van Joanna Koerten geleverd. Sommigen droegen een gedicht bij, anderen een kunstwerk van eigen hand. Zo bespraken we in de voorgaande Koeriers de bijdrage van Maria Sibylla Merian (gedicht + kunstwerken), het gedicht dat Anna Insma schreef en liet uitschrijven door Gadelle, de tekening van Antonina Houbraken over het knipsel “De twaalf keizers” en het dichtwerk van Gezine Brit. Maar er was meer.

De Lofdichtenuitgave van 1736 begint met een serie gedichten die betrekking hebben op vrouwen. Dit in tegenstelling tot de uitgave van 1735 waarin de eerste gedichten gaan over portretten van voorname heren met een onderschrift in Latijn van Petrus Francius.

We volgen hier de vrouwengedichten in volgorde van plaatsing (spelling volgens van de uitgave):

– Kataryne Lescailje
– Gesine Brit
– Anna Insma
– Maria Sibilla Merian
– Maria Garnier/J. van Petersom
– Leonoor Gadelle/L. Smids
– Elisabeth Crama/C. Bruin/Alida Matthys
– Geertruyd van Halmael

Kataryne van Lescailjie

Katarina Lescailje (1649-1711) was dichteres, vertaalster en boekverkoopster. (1) Zij was aan het einde van de 17de eeuw een van de bekendste dichteressen in het land. Toen Zacharias von Uffenbach in 1711 in Amsterdam was en een dichtende vrouw wilde ontmoeten werd hij naar haar verwezen. Nicolaas Verkolje maakte van haar, in opdracht van Adriaan Blok, een getekend portret waarop we Katharyne afgebeeld zien terwijl zij van Minerva de lauwerkrans en pauwenveer ontvangt. Lescailje is hier door Verkolje met -laten we zeggen- stevige gelaatstrekken weergegeven.

De tekening komt voor in de Testascatalogus onder nummer 39 van Konst-Boek, Letter A: “Een dito, Catharina Lescailje, met veel bywerk, door den zelven“.

Blok liet die tekening maken bij een gedicht dat Lescailje voor Koerten maakte. Hiermee wordt de Lofdichtenversie van 1736 geopend. Vooral het tweede deel van het gedicht (“Op De Papiere Snykunst/ Van Mejuffrouw/Joanna Koerten/Huisvrouwe van den Heere/Adriaan Blok”) is veelzeggend:

(…) “Hoe! Zou hier Cierce wel herleeven? of haar hant
Natuurlyk too ‘vren, door de kracht van ‘t kloek verstand,
Daar zy ‘t Papier, gemaakt om de edele bedryven
Der Grooten, Dapp ‘ren en Geleerde op te schryven,
Tot onuitwislyke eer of schande van hun faam,
Zoo toverachtig snyd tot lett ‘ren, ‘t zy ‘t hunn’ naam
of beeltnis kroon, met zulk een stant en braave zwieren,
Terwyl de Dichtkunst haar verdienden loftrompet,
De gryze Aaloutheit is verwondert en verzet;
Zelfs Dadalus, hoe ver in kunst vooruit gevloogen,
Zou hier verdoolen, en gelooven pas zyne oogen.
Zoo zwicht de Tekenpen als zy haar handling ziet;
Terwyl de Schilderkunst zoo bleek van verfverschiet
Als t’ onbevlekt papier, waar van zy vormt naar ’t leven
Ontel ‘bre Wond ‘ren, die zy yder weet te geeven
Zyn hoogten, diepzels, en gedaanten, naar eiks aart
En eigenschap, daar zy de Kunst met Oordeel paart.
Ja, was Natuur geen Vrouw, wat oog zou oit gelooven
Dit Vrouwenwerk te zyn, dat Mannen streeft te boven?

Koertens werk deed de tekenpen zwichten en liet de schilderkunst van verf verschieten. En dat alles met onbevlekt wit papier. Dat vrouwenwerk ging het streven van mannen te boven. Wat Koerten met haar werk wilde bereiken wordt hier in het kort geschetst. En in die tijd werd dat door velen opgemerkt, maar ook gewaardeerd.

Gesine Brit (2)

Anna Insma

Op de tentoonstelling “Gedoopt. Vijf eeuwen doopsgezinden in Nederland” die in 2011 in de expositieruimte van de Bijzondere Collecties Amsterdam werd gehouden, is een blad getoond dat heeft behoord tot het Stamboek van Joanna Koerten.


Het was een gedicht van Anna Insma, waarvan door schoonschrjjver Jacobus Gadelle, een klein kunstwerkje was gemaakt. Een deel ervan is afgebeeld op de cataloguskaart van Koerten van “Gedoopt”. Op de kaart vermeldt dat de geschreven tekst van het door Insma gemaakte gedicht op bepaalde punten afwijkt van het gedicht dat is afgedrukt in beide Lofdichtenversies. Het gedicht is in ieder geval een opmerkelijke poetische bijdrage aan Koerten’s Stamboek. Het luidt:

Over Anna Insma is zeer weinig bekend. (3) Ze was de dochter van Tiebe Jelles Insmae en Jeltien Auckos en was gehuwd, zoals ook onder aan het gedicht staat, met Ysbrandt Bruin. Drie kinderen uit dit huwelijk zijn bekend: George, Aima en Abraham Bruyn. Ze waren woonachtig in Amsterdam.

Maria Sibylla Merian (4)

Maria Garnier/J. van Petersom

Jan van Petersom (5) maakte diverse gedichten die zijn opgenomen in de Lofdichtenversie van 1736. Het gedicht aan het begin van de uitgave is in schoonschrift opgemaakt door Maria Garnier. (6) Het is dus een lofzang op het werk van Koerten in gedicht en geschrift. Daarom eindigt “De Pen van Jufrou/Maria Garnier, gebooren Bourget,/Aan het Schaartje van Juffrou/Joanna Blok, Gebooren/Koerten” met:

“U met zienelyke klanken
Te vertoonen, beide in dicht
En geschrift, haar dienst en plicht.”

Maria Garnier dichtte zelf ook een kort vers meer achterin de bundel afgedrukt- dat zij uitschreef:

“Pengeschenk/Aan Juffrou/Joanna Koerten.

Ik offer aan u, Vrou Koerten, pensieraaden,
Schoon ieder Letter, die, gy snydt, geen weerga heeft.
En dat uw Fenixschaar elk schrift te boven streeft.
Ei wilt uw Dienares haar pengift niet versmaaden “.

Maria Garnier

Van Petersom maakte meer gedichten over Joanna Koerten en haar werk, waaronder een verklaring in dichtvorm van een interessant “Zinnebeelt”. Later meer daarover.

Leonoor Gadella/ L. Smids

Dezelfde aanpak als het voorgaande werd door Gadelle en Smids gehanteerd. Ludolph Smids(7)(1649/1720 ) maakte een dichtwerkje dat door Leonoor (mogelijk de zuster van de bekende schoonschrijver Jacob Gadelle) werd uitgeschreven. Het leidde tot het volgende resultaat:

“De Pen van Leonoor Gadelle/Aan het Schaartje van Juffrou/Johanna Koerten”.

“Vrou Koertens schaartje, belg u niet.
Myn luister zal uw lof niet minderen,
Myn trekken noit uw knippen hinderen.
Alleen die ‘t uwe en ‘t myne ziet,
Zal zich verwondren van twee vrouwen
Zoo groote kunsten hier ’t aanschouwen
Door L.Smids “.

In zijn gedicht wordt dus de kunst van twee vrouwen (Gadelle en Koerten) bezongen. Ook voor Smids geldt dat hij meerdere gedichten voor het Stamboek schreef. Ook daarover later meer.

Elisabeth Crama/C. Bruin

Na dit korte gedicht volgt eveneens een korte bijdrage door Claas Bruin (1671-1732)(8) en Elisabeth Crama (1672-1721).(9) Eronder staat aangegeven C. Bruin gedicht. Elisabeth Crama geschreven. Het gedicht “Op De Zelve Juffrou” luidt:

“Sta vreemdeling; reist niet naar Romen of Florenssen
Om wonderen. hier ziet ge al wat uw oog kan wenschen.
Joannaas snyschaar, zacht geleit door ‘t wit papier,
Vertoont u beelden die met levendiger zwier,
Dan ‘t prachtig marmerwerk, de zinnen kunnen streelen.
Deez’ kunst verdooft en glans der keurigste penseelen.
Ja, zag Quellyn eens op, hy zou hier stom voor staan,
En denken; hoe! heeft dit een vrouwe hant gedaan? “.

Bruin maakte meer gedichten voor het Stamboek, waaronder twee gedichten over de “uitsteekende schryfkunst” van Elisabeth Crama. Daarover later meer.

Alida Matthys

Zij maakte het laatste, zeer korte gedicht op dezelfde pagina van het Lofdichtenboek:

“Zoo oit uit wangeloof ‘t Papier wiert aangebeeden,
Dan eischt zulx ‘t Wonderwerk door Koertens schaar gesneeden“
.

Verdere gegevens over Matthys ontbreken tot nu toe.

Geertruijt van Halmael

Van Halmael (1648-1729)(10) is vooral bekend als gelegenheidsdichteres. Van haar schaarse bekende werk is er slechts een gedateerd: 1798. Het is “Algemeene Vreugde“, een kort allegorisch spel ter gelegenheid van de 47ste van stadhouder-koning Willem III. Voor Koerten schreef voor haar het gedicht “Op De Noit Gehoorde Schaarkunst/ Van Juffrou/Joanna Koerten“. In de eerste twee verzen van het gedicht [6] pakt Van Halmael stevig vrouwelijk uit:

Toen Vrou Natuur kreeg lust en zin,
Om aan de vrouwelijke kunnen
Een goddelyke gaaf te gunnen,
Blies zy dien geest Joanna in,
Om gloriryk daar door te pryken,
En deë der mannen luister wyken

Dees Vrou trotseert de kunstenaars.
Dees Vrou vertoont haar groot vermoogen
Door wondren van haar hant voltoogen,
En beelden overschoon en schaars.
De weerelt hoort m ‘er van gewaagen,
Nu zulk een kunstzin op komt daagen“
.

Noten

1. Ellen Grabowsky, “Lescailje, Katharina”, Resourses Huygens Ing en 1001 vrouwen, nr.346. LvG (Lia van Gemert), Katharia Lescailje. Schrijfster annex uitgeefster (…) , in Riet Schenkeveld-van der Dussen, e.a. Met en zonder Lauwerkrans (…), p.396-402.
2. zie Henk van Ark, “Gezine Brit en haar Koridon”, De KoertenKoerier, nr.5 (Zuidhom, najaar 2018), [p. 3-17]
3. A.J. van der Aa, Nieuw Biografisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters, dl.2 en Biografisch Woordenboek der Nederlanden, dl.9 (1860). Zie verder: Adj, “Geertruide van Halmaele”, in: Schenkeveld, o.c., p.449 (opsomming van de tot nu toe vergeten Insma, Alida Matthys en Maria Gamier).
4. zie; Henk van Ark, “Maria Sibylla Merian, in: De KoertenKoerier, nr.1 (Zuidhorn, najaar 2017), [p.3-9]
5. zie: Henk van Ark, “Drie Dichters (Van Petersom, Smids en Bruin)”, De KoertenKoerier, nr.7.
6. zie noot 3.
7. zie noot 5.
8. idem.
9. Ingrid Moerman, “Kalligrafie: echte nationale dilettantenkunst”, Nieuw Letterkundig Magazijn, jrg.16 (1998); Cl. Bruin, Zede-dichten, dl.2, p.363-367.
10. zie noot 3.
11. AdJ, “Geertruide van Halmale. Bewonderaarster van Willem III (…)“, Schenkeveld, o.c., p. 449-454.

Koerten in de groote schouburgh, KoertenKoerier 5

De herderszang Koridon van Gesine Brit was dus een belangrijk onderdeel van de levensbeschrijving van Joanna Koerten in de “Groote Schouburgh” [afb 1][i]van Arnold Houbraken. [2.3] Het lemma over haar werd opgenomen in het derde deel dat in 1721 verscheen. Koerten kreeg daarin opmerkelijk veel aandacht en bovendien als een van de weinige kunstenaars in dat deel een grote portretafbeelding van de hand van Jakob Houbraken. [4]

Houbraken begint zijn beschrijving met de vermelding van de geboortedatum en -plaats van de kunstenares en het noemen van haar echtgenoot. Vervolgens somt hij op op welke creatieve gebieden Joanna zeer begaafd was:
Deze Juffrouw was van haar jeugt af aan zeer geneegen om konsten en weetenschappen te leeren, als blykt aan haar treffelyk borduuren, deftig kant-en akernaayen, heerlyk speldewerken, aardig was gieten, mannelyk schryven, konstig muzyk zingen, fraay met een diamant op drinkglazen spreuken, vogels, of bloemen te grieven, verwonderlyk fraay in ‘t versieren van bloenen en cieraaden, voornamentlyk van zyde gevlogten en doorwerkt, en ‘t schilderen met waterwerven, waar van nog een en ‘t ander by den Heer Blok te zien is

Waarom hij Koerten in zijn overzichtswerk heeft opgenomen legt hij haarfijn uit: “Zo vind ik reden genoeg om onze Johanna Koerten onder de Konstenaars en Konstenaressen te gedenken; gelyk ik den braaven teekenaar Jan de Bisschop en anderen, die nooit penceel met verwen hebben gevoert, hebben gedaan. De Heer Burgemeester Joan Six loffelyke ged. heeft derhalven niet onaardig tot haren roem gezeit:

Vrouw Blok, cieraad en roem van ‘t Y,
Maakt zonder verf een schildery.
Gewis haar brave naam zal leven,
Zoo lang men eer aan kunst sal geven”. [5,6]

Om dat de voorgemelde in opzigt der teekenkonst maar met anderen van hun lyd zouden gelyk gedaan hebben, daar zy in haar doen nooit iemant heeft ontmoet, die haar gelyk is geweest, veel min haar in de snykunst overtroffen heeft. Waarom zy altijd het voorwerp van verwonderen is geweest voor alle Konstkenners; die voor hun oogen zagen dat zy door eigen vernuft, en onbedenkelyk gedult en yver, met de schaar heeft uitgewerkt, al ‘t geen een bedreeven hand door de teekenpen, in opzicht der menschenweezens, kan verrigten“.

afb 4

   

Behalve portretten maakte zij ook zeetjes, landschappen, beesten, vogels en bloemen en haar fijne werk maakte “zoo veel gerugt, dat alle vreemdelingen belust op ‘t zien van konstige werken, tot Amsterdam komende, haar snywerk met verwondering beschouden en prezen. Overzulks hebben vele Potentaten, Vorsten en groote Heeren, ja zelfde Czaar Peter Alexewits haar werk komen zien, en hunne handteekeningen tot haar eere in haar Stamboek gezet. De Keurvorst Joan Wilhelm in de Palts heeft haar zelf voor drie stukjes van ‘t snywerk duizent guldens gebooden: maar zy was niet geneegen dezelve te missen, om dat zy daar zoo veel werk aan had gedaan. Voor de Gemalinne van den Keizer heeft zy een heerlyk werk gemaakt, bestaande in Bloemen, Wapens, Arenden, Kroonen, in loofverk verciert, van gevlogten zyde in manier als campanen, waar voor meer als vier duizent guldens gegeven zyn. Ook voor Maria Koninginne van Engeland en andere Voorstinnen heeft zy zulke cieraaden gewrogt. Al ‘t geene zy ook door eigen uitvinding, zonder van iemant geleert te hebben, heeft verkreegen.
Het wezen des gemelden Keizers door haar schaare gesneeden is aan zyn Majesteit gezonden, en hangt nog te Weenen in zyn Konstkamer, waar onder dit vaers van de Professor Francius overkonstig geknipt staat. “Caesaris haecfacies Leopodi, enz. (…) docta manis
“.

In de vertaling van A. Moonen luidend:

“Dit is Keizer Leopold; zyn slinker vuist bewaart
Den Wereldkloot, dien hy bestiert, zyn techte ‘t zwaart.
Wyk Mentors koper, wyk al ‘t marmer der Lyzippen,
Apelles arbeit en Parrhasen braaf van zwier.
Een afgerechte hant en kunstschaarjix in ‘t knippen,
Werkt grooter wondren voor ‘t gezicht op dun papier”. [7]

Verder maakte “den vernuftigen Johan van Broekhuizen” in het Latijn een gedicht bij het portret (“ ‘t wezen“) van David van Hoogstraten. In de vertaling van J. Vollenhove:

JOANNA KOERTENS schaar laat naulyks leven deven
Hoogstratens beeld, die in gedichten, vry van sterven,
Volleert, door alle konst van zang en toon vermaart,
In Mnemosyns papier dus eeuwig blyft bewaart
“.

Houbraken somt daarna een reeks dichters op die in “Latynsche en Duitsche vaerzen” Koerten hebben geroemd, teveel om op te noemen. Maar zo stelt hij opvallend:

(…) Gesine Brit, maakte een wonder fraajjen Harderszang ter gedagtenis van deze papiere snykonst. Dit puikgedicht (om den Lezer met alle andere niet te vermoeyen) hebben wy alleen (zoo om dat het uit een Vrouwe pen gevloeit, en op een Vrouw toegepast is, als om dat het de voornaamste stukken van haar Konstwerk bevat) tot ons gebruik gekeurt. Dus laten we het hier volgen”. [8]

Hierna is Brits Koridon, [9-17] die liefst 8 1/2 pagina beslaat, afgedrukt. De kunstwerken van Koerten die in dit gedicht worden genoemd zijn:

– de twaalf keizers
– Frederik III van Brandenburg
– gebroeders Jan en Cornelis de Wit
– stadhouder koning Willem III
– keizer Leopold T
– tsaar Peter de Grote
– predikant Balthasar Bekker
– medicus Galenus Abrahamsz
– Cosimo III
Op de Roomsche Mogentheit (De twaalf keizers) na dus allermaal portretten uit wit papier.

Hierna vermeldt Houbraken dat Joanna op 28 december 2015 is overleden:

De Oly van haar levenslamp allengs door de vlam verteert, hield zy op (…) van langer te schynen. Haar lichaam werd in, maar haar roem, en beeltenis buiten het graf gesloten, daar Katharine Lescaije onder haar print dit byschrift op maakte:
Men eer dit Beeld, wiens geest en Schaar kan wond’ren teelen,
‘t Papier herscheppende in onschatbare kunsttaferelen
.”

Houbraken eindigt het lemma Koerten met de mededeling dat de echtgenoot van Koerten, Adriaan Blok, haar nagedachtenis in ere hield door namen en zinspreuken door “Waereldvorsten” op papier te stellen en de verzen van puikdichters bij een verzameling in het Stamboek op te nemen. Tegenover die gedichten werden dan weer portretten geplaatst. Ook liet hij kunstenaars tekeningen maken die zinspeelden op de genoemde zinspreuken. Hij genoot daarvan: “ ‘t geen hem in zyn ledige uuren tot verlustiging strekt, om haar kennisse van Godsdienst en het pleegen van deugden, daar zy boven al haar konsten in uitstak”.[17-18]

Een lijkdicht in Latijn van David van Hoogstraten (“IN EXCESSUM INDUSTRIAE OPTIMAE MATRONAE JOANNAEE CURTENAE”) volgt daarna met een vermelding daaronder van Koertens portret dat gemaakt is “na ‘t Schildery van D.V. PLAAS”, een gravure van Jakob Houbraken die als plaat N.29 is afgebeeld.[18-19]
Voor de beschouwers van deze prent sluit Houbraken zijn verhaal af met een eigen gedicht:
Graveerkonst maalde door het staal (…) Haar roem, de dood ten spyt, blyft leven”. [20]

    

De ruime aandacht voor Koerten in het kunstenaarslexicon van Arnold Houbraken heeft vaak verbazing gewekt. Was papier (knip)kunst wel serieus als kunstvorm te nemen en was Koerten wel zo’n belangrijk kunstenaar? Soms werd haar werk en nog meer de verering daarvan belachelijk gemaakt.
Een sterk voorbeeld daarvan geeft Plomp in zijn belangrijke publicatie over tekeningen in het Stamboek van Koerten.[ii] In 1986 is in Parijs de tentoonstelling “Les mots dans le dessin” gehouden. Daar was een zinnebeeldige tekening van Frans Mieris II te zien die gemaakt was naar aanleiding van de dood van Koerten in 1715. De spreuk op de sarcofaag in een halfronde nis (in vertaling: “hier ligt het wonder van de Amstel en van het hele universum”), het grote aantal allegorische figuren en de talloze symbolen die naar de onsterfelijke roem van Joanna Koerten verwijzen moet -zo stelt Plomp niet zonder humor- voor de auteur van de Parijse catalogustekst teveel van het goede zijn geweest. Hij zag in de tekening een satire en noemde het blad een “plaisanterie juvénile”. Behalve het satirisch karakter van de allegorie sprak hij ook van een “lachwekkende hoogdravendheid van de Latijnse inscriptie” op de kist. Merkwaardig genoeg beoordeelt Plomp deze gang van zaken als:

Op een zachtzinnige manier, maar niet minder brutaal, is zo ook de in het begin [van zijn artikel] genoemde tekening van Frans van Mieris II voor een modern publiek “makkelijker verkoopbaar” gemaakt. Nu is dat evenwel geheel te goeder trouw gebeurd. juist deze integriteit maakt het des te navranter; terwijl symbolen van tijd, dood en laster vertrapt worden blijkt Joanna Koerten, de “Schaar-Minerve “, twee eeuwen later in onze ogen niet veel meer dan een schertsfiguur te kunnen zijn.”

Ook bont maakt Hendrik J. Horn het in zijn kloeke boeken over de Groote Schouburgh.[iii] Hij zoekt de reden voor de grote belangstelling voor Koerten van Houbraken. Hij zoekt het in de hoge prijzen die haar werk zou hebben opgebracht en niet omdat haar knipkunst een kunstvorm was die critische waardering verdiende. Hij neemt de levensbeschrijving van Koerten (nogmaals) door en concludeert:
This extensive biography with laudatory poems,
looks like so much hollow praise for indiosycratic technique and dubious subject matter. With Koerten, it is at last truly evident that Houbraken did maintain a double standard for men and women. It is true that for him, nothing succeeds like succes. Had any painter been able to command stellar prices and handwritten commendations from princes for pictures of peat bogs or dung heaps, the Great Theatre would probably have welcomed him as well
“. Martha Moffit Peacock stelt daarop terecht dat dit alles te maken heeft met het gebruik van het materiaal papier.[iv] Koerten maakte haar kunstwerken immers, net als in schilder- en beeldhouwkunst, over onderwerpen als religie, historie, portret, landschap, stilleven en genre, daar kon het dus niet aan liggen.
Koerten maakte gebruik van een nieuw materiaal voor kunstwerken: spetterend wit papier en gebruikte daarbij -ook in vergelijking met ander knipwerk in die tijd- een bijzondere techniek en niet te vergeten visuele effecten. Dat dit indruk maakte, in ieder geval binnen een religieuze (vooral doopsgezinden) en cultureel beperkte kring, is daarom niet zo verwonderlijk. Dat we in deze tijd anders tegen knipwerk, en dus ook dat van Koerten, aankijken is duidelijk. Voor veel 20ste eeuwse beschouwers viel Koertens werk tegen, uit veel meer dan knipjes en sneetjes bestond haar werk in hun ogen niet. Daarbij moet wel worden aangetekend dat 2/3 deel van Koertens werk niet meer bekend is. Het ruimtelijk werk ontbreekt bijvoorbeeld geheel, op een bloemenvaas in laag-reliëf na. We kennen het wel uit vermeldingen, maar mogelijk is het niet bewaard gebleven. Nu zijn in meerderheid portretten bekend, die vaak in familieverband (zie de collectie De Flines) zijn doorgegeven. Dat bepaald werk, zoals het kunststuk voor de vrouw van Leopold I zelfs door knipkunstliefhebbers (zonder het overigens gezien te hebben) in deze tijd als “knutselwerk” wordt aangeduid[v] helpt dan natuurlijk ook niet om een historisch wat objectievere beoordeling van Koertens werk te bewerkstelligen. Dan zijn we weer terug bij van Son die zijn artikel “Schaarkunst” begint met de geschiedenis van het fröbelwerk.[vi]

Met name Martha Moffit Peacock heeft door opnieuw en goed kijken gewezen heeft op de bijzonderheid van Koertens werk en aanpak. Dat zij in haar artikel hier en daar doordraaft met de duiding van bepaalde zaken is voor verder onderzoek en discussie alleen maar goed. Koertens aanpak toont zich ook in een bijzondere strategie die zij en haar, nog steeds wat raadselachtige echtgenoot Adriaan Blok zouden hebben gevolgd om geaccepteerd te worden in de wereld van de kunst en cultuur en waar mogelijk zelfs de schilder- en beeldhouwkunst te overtreffen. Moffit Peacock maakt daar ook melding van maar feitelijk volgt zij (zonder in haar artikel overigens een bron te noemen) de in “Elck zijn waaerom”[vii] opgestelde veronderstelling:

Ook vrouwelijke aspirant-professionelen legden zich toe op nieuwe, creatieve technieken, vooral om practische redenen. De schilder- en graveerkunst waren geïnstitutionaliseerd en geregulariseerd, maar door het hanteren van nieuwe methodes en technieken kon een vrouw zich veilig buiten deze potentieel ongewenste regelgeving plaatsen. Dat was onder meer het geval bij juffrouw Rozee (1632-1682) die een techniek op punt stelde voor het schilderen met zijde. Houbraken gaf toe dat hij niet begreep hoe zij haar effecten bereikte; anderen spraken over “behekste” kunst. Haar werken zagen er net uit als schilderijen, en zij kon die, los van de bepalingen en beperkingen van het gildenregelement, aan het publiek aanbieden voor bedragen van soms wel 500 gulden. De knipkunst, hoewel verspreid in amateurskringen, viel evenmin onder het gereguleerde vakmanschap: de knipkunstenares Elisabeth Rijberg (werkzaam tussen 1699 en 1710) kon haar werken vrij op de markt brengen, en ook kreeg zij tot 600 gulden voor een enkele uitbeelding”.

Rybergs meest geduchte concurrent was Johanna Koerten, de “Schaar-Minerve “van Amsterdam. Houbraken vermeldt dat zij tijdens haar jeugd aan borduurwerk, kantwerk, kaligrafie, glas gravure, naaldwerk en aquarelkunst deed alvorens zich toe te leggen op haar lievelingstechniek: de schaarkunst. Koerten lijkt dus een typische amateur. Maar was ze dat werkelijk? Houbraken spreekt vervolgens vol bewondering over de enorme prijzen die haar werk haalde, waarbij de meest in het oog springende 4000 gulden is die de vrouw van de Duitse keizer Leopold I neertelde voor een geraffineerd heraldisch werk. Ze werkte tevens voor andere grote heren van haar tijd, waarschijnlijk tegen vergelijkbare tarieven. Aan de andere kant weigerde ze tweemaal haar afgewerkte stukken te verkopen aan een geïnteresseerde kunsthandelaar: bij haar dood bevonden zich talrijke werken in haar bezit.

Het geval Koerten is kenmerkend voor een strategie die, hoewel in minder uitgesproken mate, door veel creatieve vrouwen werd gehanteerd. Eerst werd een reputatie opgebouwd (in haar geval een niet onaanzienlijke) gebaseerd op amateurswerk dat werd geapprecieerd binnen een beperkt sociaal milieu; door deze reputatie werd in beperkte kring -aanvankelijk bepaald door geboorte en afkomst- uitgebreid tot de echt elitaire en zeer kunstminnende milieus. Het economische aspect van het artistieke bedrijf werd vermomd door de rituelen van het bezoek van hoogwaardigheidsbekleders, het uitwisselen van complimenten en kostbare geschenken het schrijven van overdadige en elegante lofgedichten. We bevinden ons, eens te meer, in een schemerzone tussen amateurisme en professionalisme- winstbejag komt voor, maar is eerder ingebouwd als een neveneffect van het aangeboren talent en de liefde voor de kunst “. (…) Vrouwen die in staat waren de kloof tussen het verheven (vrouwelijk) amateurisme en de practische (mannelijke) ondernemingszin te overbruggen waren in hun tijd vaak het vermaardst. (…)

Maar het ingewikkeldste manoeuvre in de evenwichtsoefening amateur/professioneel is toch wel op rekening te schrijven van Adriaan Block, de echtgenoot van Johanna Koerten. Ter nagedachtenis van zijn overleden echtgenote (of misschien, minder altruïstisch, munt uit haar faam te slaan verzamelde hij een aantal albums van haar werk. De hoofdmoot werd ingenomen door niet verkochte knipwerken die zijn voor zichzelf had gemaakt. Verder bevatten de albums autografen van mannelijke en vrouwelijke hoogwaardigheidsbekleders die haar waren komen op zoeken, en lofdichten die aan haar waren opgedragen. Vertrekken van deze originele teksten vol lof vroeg Block aan een aantal kunstenaars, onder wie verschillende getalenteerde vrouwen, gedichten en allegorische tekeningen ter ere van zijn vrouw te maken. Vervolgens werden getekende portretten in opdracht gegeven: van bekende bezoekers, van dichters van de allegorische tekenaars, en van zijn overleden vrouw. Slechts een portret bevatte twee personages: Koerten in het gezelschap van Anna Maria van Schurman, haar veel oudere echtgenote, die model stond voor haar eigen roem. Koereten die haar werken voor grote sommen had weten te verkopen, werd aldus na haar dood geheel opgenomen in de wereld van het dilettantisme in de meest zuivere zin. De albums, die daarbij een grote rol speelden, bevatten werken besteld bij professionelen en bijdragen van opdrachtgevers en amateurs. Zoals Koertens werken zelf waren de albums artefacten die zich situeerden op een kruispunt van sferen, die op elkaar inwerkten en samen bijdroegen tot de unieke faam van een vrouw“.

Bij deze veronderstelling zijn zeker de nodige kanttekeningen te plaatsen maar in grote lijnen is zo de faam van Koerten wat beter te begrijpen.
Er was in het geval van Koerten dus zeer sprake van een (geplande?) hype, die door haar echtgenoot na haar dood nog voortvarend werd voortgezet. Maar bij dat alles moeten wel bedacht worden dat er om die hype te veroorzaken er wel met iets bijzonders gekomen moest worden, namelijk een bijzonder materiaal en bijzondere technieken. Dat lukt Joanna met haar enorme vaardigheid en geduld en de steun van Adriaan en dat was iets dat door velen werd gezien en werd gewaardeerd. Voeg daarbij nog dat zij uit de zelfde religieuze kringen als Houbraken kwam en het voorbeeld was van een deugdzame vrouw[viii], iets wat Houbraken, zeer op prijs stelde, dan is goed te begrijpen dat hij Joanna Koerten zo’n prominente plaats in zijn kunstenaarslexicon toekende.

Noten
[i] A. Houbraken, De Groote Schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen, Amsterdam, 1718-1721, dl.III, p.293-308.
[ii] Michiel Plomp, “De portretten uit het Stamboek voor Joanna Koerten (1650-17 15)”, Leids Kunsthistorisch Jaarboek, nr.8 (1990), p.323.
[iii] H.J. Horn, The golden age revisited. Arnold Houbraken’s great theatre of Netherlandish painters and paintresses, Doornspijk 2000, p.603-606.
[iv] Martha Moffit Peacock, “Paper as power. Carving a niche for the female artist in the work of Joanna Koerten”, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, vol.62, 2012, Leiden/Boston 2013, p.238-265.
[v] Joke en Jan Peter Verhave, “Joanna Koerten en haar Schaar van bewonderaars. Ter gelegenheid van haar 300 sterfjaar”. Doopsgezinde Bijdragen, 42 (2015), p.163 (“een geknutselde versiering”).
[vi] C. van Son, “Schaarkunst”, Elsevier Geillustreerd Maandschrift jrg.20 (1910), p.206 e.v.
[vii] Elisabeth Honig, “Artistieke vrouwen in de Noordelijke Nederlanden in de vroegmoderne tijd”, in: Katlijne van der Stichelen en Mirjam Westen, Eick zijn waerom (…), Antwerpen/Arnhem 2000, p.48-49.
[viii] Erna E.Kok, “Netwerken in de Gouden Eeuw”, in: Netwerkende kunstenaars in de Gouden Eeuw (…), Hilversum 2016, p. 11-37.

Afbeeldingen 1,2,3 Rijksmuseum

   

Gezine Brit en haar koridon, de KoertenKoerier 5

Bij de lofdichten op Koerten en haar werk komen vier bijdragen voor van de dichteres Gesine Brit. Het zijn “Eenige kunsttrekken, toegepast op juffrou Joanna Koerten, door den vermaarden schryfmeester J.Gadelle” en twee vertalingen van Latijnse lofzangen door H.Verrijn en M.Crellius. Maar veruit haar belangrijkste gedicht is de herderszang “Koridon” dat bekend is geworden door de opname van het volledige gedicht in de kunstenaarslexica van Houbraken en Weyerman.(1) De herderszang was in die tijd een geliefde dichtvorm. In de lofdichten voor Koerten komen ook andere herderszangen voor geschreven door Hermanus van den Burg, Gerard Oudhof en Pieter Visscher.
In “Koridon”, geschreven in 1699, vergelijkt Brit het effect van de lente op de natuur met de wijze waarop Koerten levenloos papier tot leven wist te wekken, en doet dat op zo’n wijze dat ook de lezers een levensecht beeld van Koertens werk krijgen. De belangrijkste papierwerken van Koerten passeren in het gedicht de revue.

Gesine Brit (1669?-1747)(3) groeide op in Blokzijl. In 1682 verhuisde het gezin (met vader Marten Hendriks Brit en Baartje Roelofs) naar Amsterdam. Men werd daar op genomen in de doopsgezinde bij ‘t Lam en de Tooren. Gesine werd aan het einde van de 17de eeuw bekend door haar medewerking (als “geen ongeoefende liefhebberes van de dicht-konst”) aan de heruitgave van “Uyterste wille van een moeder aan haar toekomend kind” (1699) van Elisabeth Jocelin, versierd met emblemata van Jan Luyken. Haar faam in eigen kring zal zij waarschijnlijk hebben opgebouwd door (anonieme) medewerking aan doopsgezinde liedbundels Veelvuldige oefening daarin -zo stelt W.R.D. van Oostrum- kan een verklaring zijn voor Brits soepele manier van dichten, terwijl ze ook met kennis van zaken gebeurtenissen en personen verwerkt uit de Bijbel, de klassieke oudheid en de eigen vaderlandse historie.

Het meest bekend is Gesine echter geworden door haar gedichten voor Arnold Houbrakens emblematische bundel “Stichtelyke zinnebeelden”, uitgekomen in 1723.(4) Het gaat om tienregelige gedichten bij 57 prenten van Houbraken. Houbraken had Brit gevraagd het werk van de jonggestorven dichter Jakob Zeeus (1686-1718) over te nemen die dit helaas niet meer kon uitvoeren.

Zij had niet alleen snel gewerkt, maar had, zo schrijft Houbraken in zijn kort voor zijn dood geschreven voorbericht vier extra gedichten toegevoegd. Gesine werd niet alleen bewonderd door Arnold Houbraken. Ook Abraham Bogaert (1653?-1727) prees Brits “verheve zangen” en David van Hoogstraten (1658-1724) schreef een gedicht over haar dat mogelijk van toepassing is op haar geschilderde portret door de toen bekende portrettist Arnold Boonen (1669-1729):

Geen ijd’le zanggodin verwekt een heten gloed
In d’adren van Gezine, als zy voor leerzame oren
haar zang, daar engelen naar luisteren, laat horen;
Maar hem hemels Pinkstervuur beheerst haar kuis gemoed
En spreidt een helder licht en levendige stralen.
Dat weet geen schildergeest door zyn penseel te malen
“.

De inhoud van Brits dichtwerk is bijbels-zedelijk. Ze ging zowel om met Hermanus Schijn (1662-1727) van de rechtzinnige Amsterdamse doopgemeente De Zon, maar ook met Adriaan Spinneker die tot het vrijere ‘t Lam en de Tooren behoorde. Dat ze bij haar selectie van Koertens knipwerken ook dat van de moord op de gebroeders de Witt en van de beruchte “verlichte” dominee Bathasar Bekker en zijn strijd tegen bij geloof en hekserij uitkoos lijkt illustratief voor haar relatief onafhankelijke positie in religieuze kring. En voor Koerten moet daaraan worden toegevoegd, want zijn maakte niet alleen die papieren kunstwerken, maar haar werk was een interessante mix van allerlei religieuze en niet religieuze onderwerpen.

Noten

  1. Alle gedichten zijn opgenomen in de Lofdichtenversies van 1735 en 1736.
  2. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, “Poezie als gebruiksartikel: gelegenheidsgedichten in de zeventiende eeuw”, p.75 e.v. (dbnl.org/tekst/sche3 8poezo 1); Vergilius, Bucolica Herderszangen (2003), “Tussen hoog en laag: twee eeuwen Nederlandse lyriek”, p.201 e.v.
  3. W.R.D. van Oostrum, Brit, Gesine (1669?-1747) in Vrouwenlexicon (resources. huygens.knaw.nl ) en Els Kloek (red.), 1001 Vrouwen (…), nr.410.
  4. Arnold Houbraken, Stichtelyke zinnebeelden. Gepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereelen vertoont. Amsterdam 1723. (dbnl.org/tekst/hou005stick01). Zie ook: Riet Schenkeveld-van der Dussen (hoofred.), Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 (…), Amsterdam 1997, p.404-407.

    Afbeeldingen van Wiki Commons en Rijksstudio.
    Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, najaar 2018.
    Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.

Joanna Koerten en Anna Maria van Schurman, de KoertenKoerier 5

Arnold Houbraken vermeldt in zijn “Groote Schouburgh” 24 kunstenaressen, van wie tien onder hun eigen naam in het register te vinden zijn. Daarbij zijn Joanna Koerten en Anna Maria van Schurman.[i]
Zijn zoon, Jacob Houbraken maakte in rood krijt een tekening van Joanna Koerten en Anna Maria van Schurman. [1] Die bevindt zich in een particuliere collectie. Het tweetal is afgebeeld met attributen die bij hen horen: een schaartje, schilderspalet, boeken en een papieren rol. Alles wijst op hun creatieve bezigheden en geleerde activiteiten. De tekening zal zeker hebben behoord tot het Stamboek van Koerten, maar wordt niet vermeld in de Testas catalogus. Dat is overigens met nog meer tekeningen het geval.[ii] Gesuggereerd is dat deze tekening een voorstudie zou zijn geweest voor een dubbelportret bedoeld voor Houbrakens Groote Schouburgh.[iii] Daar is het dan niet van gekomen want daarin wordt het portret van Anna Maria gecombineerd met de portretten van twee schilders.

Zij is op dit drieportret afgebeeld met de uil, symbool van geleerdheid en wijsheid, als attribuut. Zo werd zij vooral in haar tijd ook gezien, al maakt Houbraken zeker gewag van haar artistieke kwaliteiten, pas in de 19de eeuw werd de nadruk vooral ook gelegd op haar veelzijdigheid als beoefenares van de schone kunsten, de taalkunde, de dichtkunst en de wetenschappen. Haar creatieve talent blijkt uit de verschillende zelfportretten die zij in diverse technieken heeft uitgevoerd.

 

          

Koerten kreeg in de Groote Schouburgh van Houbraken echter, tot verbazing van velen, een zelfstandig portret met het nodige bijwerk.
Van Anna Maria zelf wordt wel in de Testas catalogus een tekening vermeld. Onder nummer 14 van Konst-Boek, Letter B is te lezen:

“Een Schotel met diverse Vrugten, met Oost-Indische Inkt uitvoerig getekent door Anna Maria Schurman“.

Verondersteld is dat deze tekening in het bezit zou zijn gekomen toen Van Schurman met de Labadisten, een religieuze stroming waarvan zij toen al deel uit maakte, rond 1670 in Amsterdam was. Koerten zou toen zelfs al een album amicorum hebben gehad waarvoor dit kunstwerk bedoeld was.[iv] Om meerdere redenen is dit erg onwaarschijnlijk, maar hier stuiten we op het probleem dat we zeer weinig tot niets weten over Koertens creatieve periode voor 1691. Het is slechts bekend dat zij op jeugdige leeftijd al diverse creatieve werkzaamheden verrichtte en zich bekwaamde in met name de schilderkunst en het papierknippen.
Er kunnen natuurlijk ook nog andere mogelijkheden zijn waardoor deze tekening in bezit van Koerten is gekomen en zo tot het Stamboek is gaan behoren. Allereerst is daar het contact met Maria Sibylla Merian die eveneens tot de Labadisten behoorde en ook enige tijd in Wieuwerd, waar Schurman uiteindelijk in 1678 is overleden, verbleef. Dat was overigens wel enige jaren nadat Schurman was overleden en Merian vertrok uit de Labadistenkolonie in 1695 naar Amsterdam. Via haar zou de tekening bij Koerten terecht kunnen zijn gekomen.[v] Een andere mogelijkheid is dat Adriaan Blok dit kunstwerk heeft aangekocht om de eenvoudige reden dat hij de vergelijking van zijn vrouw met de erkend geleerde Van Schurman zeer op prijs stelde.

Algemeen is gedacht dat de in de Testas catalogus vermelde tekening van het fruitstilleven dezelfde is als het stilleven van Anna Maria van Schurman in de collectie van de Fondation Custodia in Parijs. In techniek wijkt die wel af van de in de catalogus opgenomen beschrijving. Daarin wordt beschreven dat die is uitgevoerd in Oost-Indische inkt, terwijl het Parijse kunstwerkje is gemaakt in potlood. Opmerkelijk, omdat de Testas catalogus wat techniekbeschrijvingen betreft anders behoorlijk betrouwbaar is.

Gesteld dat het hierbij toch gaat om dezelfde tekening, dan is die in de loop der jaren goed te volgen. Van der Stighelen geeft in haar boek daarvan een heldere opsomming vanaf een veiling in 1765.[vi]

Een fruitstilleven komt niet veel voor in het nu nog bekende werk van Van Schurman. Uit vermeldingen is nog een tweede “fruitagie” bekend, maar we weten natuurlijk niet wat zoal in de loop der tijd verloren is gegaan. Dat dit de tekening is uit het Stamboek is in ieder geval onwaarschijnlijk. Dit stilleven, dat we alleen uit vermeldingen kennen, is afkomstig uit de in boedel van Dirck Alewijn (1571-1637) en wordt in de inventaris van 1637 beschreven als “Een fruijtagie getekent door Anna Maria Schuijrmans”. Later kwam zijn neef Frederick Alewijn (1603-1665) in bezit van dit kunstwerk, dat gemaakt was door zijn tante Anna Maria.[vii]

Noten
[i] Esther Tobe, “Parels en Penseelprinsessen, Kunstenaressen in drie lexica (1550-1800)”, in: Katlijne van der Stighelen/Mirjam Westen, Elk zijn waerom (…), p.60 en noot 7.
[ii] M. Plomp, “De portretten uit het Stamboek voor Joanna Koerten (1650-1715)”, Leids Kunsthistorisch Jaarboek, 8 (1990), noot 20.
[iii] C. Catharina van de Grafi, “Papieren knipwerk”, Historia, 2 (1946), p. 147-148.
[iv] Katlijne van der Stighelen, Anna Maria van Schurman (1607-1678)(…), Leuven 1987, p.226 en p.276 (11.5.16). Overgenomen door C. Boogaard, De Schaar-Minerva Johanna Koerten (1650-1715) en de waardering voor “de papieren snykonst“, Utrecht 1989 (scriptie), p.26.
[v] Henk van Ark, “Maria Sibylla Merian”, De KoertenKoerier, 1 (2017), [p.3-9].
[vi] Katlijne van der Stighelen (1987), o.c., p.276 (II.5.16).
[vii] Van der Stighelen (1987), o.c., p.278 (II.A.1), gebaseerd op: E.W. Moes, “De inventaris van den inboedel nagelaten door Dirck Alewijn”, Jaarboek Amstelodamum, 9 (1911) p. 42 en J.H. Scholten, “Dertig jaar Zes-onderzoek in Nederland”, Jaarboek Amstelodamum, 41(1947), p. 105.

Afbeeldingen van Wiki Commons en Rijksstudio.
Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, najaar 2018.
Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.

de Lairesse en Verkolje, de KoertenKoerier 4

De afgelopen jaren zijn er in het land verschillende tentoonstellingen gehouden die interessant waren voor het Koerten onderzoek. Zo was de expositie over Maria Merian aanleiding voor het eerste nummer van de KoertenKoerier en kon voor de serie “Welkom in Papyria” gebruik worden gemaakt van diverse andere tentoonstellingen en de daarbij verschenen publicaties. In Rijksmuseum Twente zijn goed verzorgde exposities gehouden over Gerard De Lairesse en Nicolaas Verkolje. Over de tweede kunstenaar schreven we in een nummer van “Welkom in Papyria” al een artikel, nu gaan we daar wat dieper op in aan de hand van de Testas catalogus. We beginnen echter met De Lairesse.

Gerard de Lairesse (1640-1711)
De Lairesse heeft onze aandacht omdat een tekening van zijn hand zich heeft bevonden in het Stamboek van Joanna Koerten. Een portret van de Duitse keizer Leopold komt in de onmisbare catalogus van Koertens Kunstkabinet voor in omslag C, nr. 64.[i] De beschrijving luidt: “Een dito (=Portrait), Keyzer Leopold, door G. Laresse“. Plomp vermeldt dat in zijn lijst en Te Rijdt besteedt er in zijn artikel meer aandacht aan. Terecht, want hij is op zoek naar de datering van het ontstaan van Koertens Stamboek. Hij schrijft: “Weliswaar moet ook het portret door Gerard Lairesse van de Duitse keizer Leopold I in een vroeg jaar zijn ontstaan, omdat de kunstenaar omstreeks 1690 werd getroffen door blindheid. Bij zo ‘n portret van een beroemdheid mag de mogelijkheid echter niet worden uitgesloten dat het niet speciaal voor het stamboek is gemaakt en pas wat later aan de verzameling werd toegevoegd”.[ii] Het Stamboek bevatte overigens nog een tekening van Leopold I. Onder nummer 12 van Konst-Boek, letter A vinden we: “Het Portrait van Keyzer Leopoldus, door den zelven (=Nicolaas Verkoije), met een geschreeven Vaars daar onder”. Het door De Lairesse gemaakte portret is mogelijk via zijn leerling Jan Goeree, die diverse belangrijke tekeningen voor het Stamboek van Koerten heeft gemaakt, terecht gekomen. Een andere veronderstelling: Koerten heeft het getekende portret van De Lairesse gebruikt als voorbeeld voor het door haar geknipte portret van Leopold I.
         

Keizer Leopold I, Rooms-Duitse keizer, koning van Hongarije, koning van Bohemen en aartshertog van Oostenrijk (1640-1705) en zijn vrouw Eleonara van Palts-Neuburg (1655- 1720) moeten voor Koerten zeer belangrijk zijn geweest. In haar levensbeschrijving krijgen ze van Houbraken ruime aandacht. Hij schrijft:
Voor de Gemalinne van den keizer Leopoldus heeft zy een heerlyk werk gemaakt, bestaande in Bloemen, wapens, Arenden, Kroonen, in loofwerk verciert, van gevlogten zyde in manier als campanen, waar voor meer als vierduizent guldens gegeven zyn. Ook voor Maria Koninginne van Engeland en andere Vorstinnen heeft zy ook zulke cieraaden gewrogt. Al ‘t geene zy ook door eigen uitvinding, zonder van iemant geleert te hebben, heeft verkreegen[iii] In deze passage vallen op de vermelding van textielwerk van Koerten (het loofwerk van gevlochten zijde), de hoogte van het bedrag ervoor betaald en het benadrukken dat Joanna deze techniek toch zichzelf helemaal had geleerd. In zijn levensbeschrijving geeft Houbraken hoog op van de vele creatieve kwaliteiten van Koerten:
Deze Juffrouw was van haar jeugt af aan zeer geneegen om konsten en wetenschappen te leeren, als blykt aan haar treffelyk borduuren, deftig kant- en akernayen, heerlyk speldewerken, aardig was gieten, mannelyk schryven, konstig muzyk zingen, fraay met een diamant op drinkglazen spreuken, vogels, of bloemen te grieven, verwonderlykfraay in ‘t vercieren van bloemen en cieraaden, voornamentlyk van zyde gevlochten en doorwerkt, en ‘t schilderen met waterwerven, waar van nog het een en ‘t ander by den Heer Blok te zien is.”[iv]

Nog uitvoeriger is Weyerman: “ook had zy de eer van voor de Vorstin Anna Maria Josef van Nieuwburg, derde Gemalinne van den Keyser Leopoldus den eerste, Aardshartog van Oostenryk, &cc. een heerlyk Konststuk te snyden, bestaande in Bloemen, Arenden, Wapens, Kroonen en in andere cieraaden, waar voor zy een Keyzerlyk geschenk kreeg van vier duyzent gulden“.

Houbraken vervolgt:
Het wezen des gemelden Keizers door haar schaare gesneeden is is aan zyn Majesteit gezonden, en hangt nog te Weenen in zyn Konstkamer[v] , waar onder dit vaers van de Professor Francius overkonstig geknipt staat:

Caesaris haec facies Leopoldi. Dextera ferrum
Laeva globum terrae, quam regit, orbis habet.
Marmora Lysippi cedant, & Mentoris aera:
Cedat Apelleus, Parrhafiusque, labor.
Majus opus tenui in chareta (mirabile visu)
Exhibet artifice forfice docta Manus
.

Dus vertaalt door A. Monen.

Dit’s Keizer Leopold: zyn slinker vuist bewaart
Den wereldkloot, dien hy bestiert, zyn rechte ‘t zwaart.
Wyk Mentors koper, wyk al ‘t marmer der Lyzippen,
Apelles arbeit en Parrhasen braaf van zwier.
Een afgerechte hant en kunstschaar fix in ‘t knippen,
Werkt grooter wondren voor ‘t gezicht op dun papier.

Deze twee gedichten komen, met nog een derde (geschreven door Elias Nolet) voor in beide versies van de Lofdichten (uit 1735 en 1736). In de uitgave van 1735 staan ze voorin in de Carmina Latina op de Papiere Snykunst van Juffrouw Joanna Koerten (…), de gedichten over Leopold zijn de eerste van de reeks. Pas op pagina 33 beginnen de Nederduitsche lofdichten op het werk van Koerten. De andere, ongepagineerde, uitgave van de Lofdichten is geheel anders van opzet. Die begint met de poëtische bijdragen van vrouwelijke dichters, pas na een eerzuil voor Koerten staan de gedichten over het portret van Leopold. Hoe dat geknipte portret er precies heeft uitgezien weten we niet want het is immers verzonden naar Wenen en daar niet meer te traceren.

Maar er is wel wat over te zeggen. Allereerst heeft het een gedicht van Petrus Francius in het Latijn en behoort als zodanig eigenlijk tot een serie die Koerten maakte van diverse aanzienlijke personen. Ze zouden een soort eregalerij gevormd kunnen hebben in haar te bewonderen kunstkabinet. De beschrijving van de tekening van Verkolje (“Portrait met geschreeven Vaars“) en de gedichten van Francius, Moonen en Nolet (“wiens rechter hant het zwaart/ Wiens slinker ‘s weerelts kloot”) laten een portret zien dat geheel overeenkomt met het portret van Leopold dat wij uit gravures [5] kennen. Het is zelfs goed mogelijk dat Koerten haar portret heeft geknipt met zo’n gravure als voorbeeld. [6]

      

Noten
[i] Michiel Plomp, “De portretten uit het Stamboek voor Koerten (1650-1715)”, Leids Kunsthistorisch Jaarboek, 8 (1989), bijlage; Henk van Ark, “De onmisbare catalogus”, Welkom in Papyria, 5 ,Rasquert 2013, p.61.
[ii] R.J.A. te Rijdt, “Jan Goeree, het stamboek van Joanna Koerten en de datering ervan”, Delineavit et Sculpsit, 17 (maart 1997), p.52.
[iii] A. Houbraken, De Groote schouburgh der Nederlandsche kunstschilders en schilderessen, Amsterdam 1718-1721, deel III, p.295. Dit kunstwerk “geknutselde versiering” noemen (Joke en Jan Peter Verhave, Joanna Koerten en haar Schaar van bewonderaars (…), Doopsgezinde Bijdragen, nr.42, p. 163) gaat volledig voorbij aan de waardering die er in die tijd voor deze kunstvorm bestond.
[iv] A. Houbraken, o.c., p.293.
[v] Naspeuringen naar dit werk hebben tot nu toe geen resultaat opgeleverd. Zie: Joke en Jan Peter Verhave, o.c., p. 173-174.
Weyerman vermeldt over dit portret: “Het Konterfytsel van de Keyzer Leopold, door die wonderbaare Johanna Koerten uyt papier gesneeden, en op de wyze van Melan geharsseert, hangt noch te Weenen in de Keyzerlyke konstkamer, welk Konterfytsel den befaamde Latynsche Dichter en Hoogleeraar Francius vereerde met een konstig vaars, aldus vertaalt door A.Moonen (…)“.

Nicolaas Verkolje (1673-1746)

In “Welkom in Papyria”, nr.5 (2013) kwam het werk van schilder en tekenaar Nicolaas Verkolje (1673-1746) al eens aan de orde.[i] Aanleiding was een overzichtstentoonstelling van deze kunstenaar die in 2011 in Rijksmuseum Twente is gehouden.[ii] Een prachtig, getekend zelfportret van Verkolje was op deze expositie te zien. De kunstenaar heeft zich op papier afgebeeld met in de hand een map waarop geschreven staat:”AFBEELDlNGEN voor het STAMBOEK van juff. J.KOERTEN”. Verkolje heeft zichzelf een porte crayon (krijthouder) in de gebarende rechterhand gegeven. Zijn beroep is daardoor beter weergegeven dan op andere getekende zelfportretten. Rechts op de achtergrond zien we op een schildersezel het geschilderde portret van Koerten, een afbeelding die overeenkomt met het gegraveerde portret van Koerten, vastgehouden door de Faam, in het derde deel van “De groote Schouburgh” van Arnold Houbraken. Jakob Houbraken maakte deze gravure. Deze tekening was opgenomen in de Testas catalogus van 1750 onder nummer 47 (“Het Portrait van den Konst-Schilder, Nicolaas Verkoije, door hem zelfs geteekend, extra fraay”).

In deze catalogus worden 44 kunstwerken van Verkolje vermeld. Het zijn 43 tekeningen en 1 portret in olieverf.[iii]

  1. Een capitale Tekening, niet minder dan de voorige (een tekening van Picart, HvA) door N. Verkolje.
    11. Het Portrait van de Heer Burgemeester Six, extra uitvoerig, door dito.
    12. Het Portrait van Keyzer Leopoldus, door denzelven, met een geschreeven Vaars daar onder.
    13. Pallas, houdende het Portrait van Cosmus de derde, door denzelven, met een geschreve Vaars daar onder.
    14. Een dito, met het Portrait van Lodewyk de veertiende, door den zelven, en dito geschreeven Vaars.
    15. De Faam, houdende het Portrait van Koning William, door dito.
    16. Het Portrait van Anna Maria, Keurvorstin van den Palts, zittende aan een Tafel in haar Kamer, en verder Bywerk, door den zelven.
    17. Het Portrait van Sofia, Keurvorstin van Hanover, met veel Bywerk, door den zelven.
    18. Het Portrait van Johan Wilhelm, Keurvorst van den Palts, door den zelven, met een geschreeven Vaars daar onder.
    19. Een dito, Anna Maria, Keurvorstin, en dito Vaars.
    20. De Tyt, houdende het Portrait van Fredrik, Hertog van Saxen, door den zelven.
    21. Het Portrait van Prins Fredrik van Hessenkassel, daar agter de Tyd, opende een Gordyn, tot vertoning van zyn Gemalin, door N. Verkolje.
    22. Het Portrait van Louisa, Princesse van Hessen, door den zelven.
    23. De Waarheid, houdende het Portrait van den Hertog van Wolfenbuttel, met veel by werk, door den zelven.
    24. Het Portrait van Elisabetha, Juliaana, Hertoginne van Bronswyk en Lunenburg &c. door den zelven.
    25. Een dito, Augustus Wilhelmus, Hertog van Brunswyk en Lunenburg, door den zelven.
    26. Een dito, Sophia Emelia, Hertogiime van Brunswyk, door den zelven.
    27. Een dito, de Graaf Munnich, met veel Ornamenten en bywerk, door den zelven.
    28. Een dito, de Princesse van Oranje, Vrouwe van Yselstyn, door den zelven.
    29. Een dito, Dominicus Andreas, S:R.J: Grave van Kaunits, door den zelven.
    30. Het Portrait van de Professor Cattenburg, staande met een Boek in de hand in zyn studeer Kaamer, met meerder bywerk, door den zelven.
    31. Een dito, Galenus Abrahams, met een Vrouwtje en meerder bywerk, door den zelven.
    32. Een dito, Dom.Becker in zyn studeer Kaamer en meerder bywerk, door den zelven.
    33. Een dito, Caser Brand, staande aan een Tafel in zyn studeer Kaamer, met veel bywerk, door den zelven.
    34. Het Portrait van Petrus Francius, en verder bywerk, door den zelven, en een Duyts en Latyns geschreeven Vaars.
    35. Een dito, Jan Vollenhove, zittende in zyn studeer Kamer, en meerder bywerk, door den zelven.
    36. Een dito Abraham Boogaert, met veel bywerk, door den zelven, met een geschreeven Vaars daaronder.
    37. Een dito, Do.Hoogstraten, staande in zyn studeer Kamer, en verder bywerk, door den zelven.
    38. Het Portrait van L.Bidlo, Borststuk, door den zelven.
    39. Een dito, Catharina Lescalje, met veel bywerk, door den zelve.
    40. Een dito Borststuk, zynde het Portrait van Francius, door den zelven, met een geschreeven Vaars daar onder.
    41. Een dito, Ludolf Smit, door den zelven, met dito.
    42. Een dito, Bronkhorst, met veel Bywerk, door den zelven met een geschreeve Vaars daar onder.
    43. Een dito, de Haas, met bywerk, door den zelven, en dito geschrift.
    44. Een dito, Herman Hengstenburg, door den zelven, met dito.
    45. Een dito, Jacob Gadelle, met bywerk, door den zelven, en dito.
    46. Een dito, Hubert Corneliszoon Poot, en meer bywerk, door Thomas van der Wilt en N. Verkoije.
    47. Het Portrait van den Konst-Schilder Nicolaas Verkolje, door hem zelfs geteekend, extra fraay.

In Konst-Boek, Letter B.

  1. Het Portrait van Juffrouw Johanna Koerten Blok, met Olyverf, door N. Verkolje geschildert.
    62. Een dito (=een Portrait met de Pen), Moonen, door Verkolje.
    68. Een dito (=Portrait) Bidlo, met Oost-Indische Inkt, door N. Verkolje.
    69. Een dito, A.Bogaart, door den zelven.
    70. Een dito, Adolf Cristiaan Aveman, door den zelven.

In het vervolg van de catalogus:

  1. Het Portrait van Gerard Outhoff, geteekend door N. Verkolje.

Het zelfportret van Verkolje is door hem op verschillende manieren uitgevoerd en is gebaseerd op een type dat hij in 1723 heeft ontwikkeld. Dit jaartal is gebaseerd op een gravure die Jakob Houbraken in 1753 maakte en waarop dit jaartal wordt vermeld. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het geschilderde zelfportret zien we ook hier op de achtergrond een schildersezel met een doek dat niet is ingevuld. Het “extra fraaye” zelfportret met krijthouder maakte dus deel uit van de reeks portretten die de kunstenaar voor het Stamboek heeft gemaakt. Het was een belangrijke bijdrage aan deze verzameling, de Testas catalogus vermeld bijna 200 tekeningen (niet meegerekend het ongespecificeerde aantal in Omslag Letter D. waarin ook geknipte geschriften, andere tekeningen en portretten, handtekeningen en gedichten werden bewaard), waarvan er 44 zijn gemaakt door Verkolje.

Na de tekening van Jan Six (nr.1 1) volgt een lange reeks portretten van aanzienlijke, vaak adellijke personen. Het zijn figuren die de interesse van Joanna en Adriaan hadden, die belangstelling moeten hebben gehad voor het werk van de Schaarminerve en wellicht ook haar knipwerk in haar atelier hebben bekeken. Het handtekeningenboek, waarvoor Goeree een prachtige tekening maakte zou daarover uitsluitsel kunnen geven, maar waarschijnlijk heeft de collectie handtekeningen nooit echt als boek bestaan. In de Testascatalogus worden de handtekeningen slechts vermeld als ondergebracht in een omslag, samen met vele andere papieren. Daarna een rij van personen die gedichten aan Koerten en/of haar werk hebben geschreven, daaronder zijn er velen uit Koerten’s directe vrienden- en kennissenkring.

Noten
[i] Henk van Ark, “Nicolaas Verkolje en Koertens Stamboek”, Welkom in Papyria, nr.5,Rasquert 2013, p.39-47.
[ii] Paul Knolle/Everhard Korthals Altes (red.), Nicolaas Verkolje (1673-1 746), De Fluwelen Hand, Zwolle 2011.
[iii] Henk van Ark, De onmisbare catalogus, Welkom in Papyria, nr.5, Rasquert 2013, p.49-62.

Afbeeldingen van Wiki Commons en Rijksstudio.
Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, voorjaar 2018.
Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.

Abraham Rademaker, de KoertenKoerier 4

Tekenaar, schilder, prenthandelaar, prentmaker en graveur Abraham Rademaker (ca. 1667- 1735) is vooral bekend van zijn series gravures van kerken, herenhuizen en lustplaatsen in Amsterdam en omgeving.[i] Zoals “Hollands Tempe Verherelykt”, “Spiegel van Amsterdams Zomervreugd” en “Hollands Arcadie”.

      

Die laatste serie verscheen in boekvorm in 1730, uitgegeven door Leonard Schenk met een tekst in dichtvorm door Gysbert Tysens, die ook de tekst van de andere twee uitgaven voor zijn rekening nam. In beeld wordt gebracht de bebouwing langs de Amstel van Amsterdam tot Loendersloot. Het eerste gebouw dat wordt afgebeeld is het kleine buiten van Adriaan en Joanna Koerten, genaamd Aemstelhoek.[ii]

Dit buitentje is ook te zien op een gezicht vanaf de Buiten Amstel naar de stad toe aan de linkerzijde van de prent op het titelblad. Aemstelhoek was een achthoekig gebouwtje in de vorm van een grote theekoepel met een bijgebouw. De beschrijving bij Rademakers afbeelding luidt:
De hoek van d’Amstel geeft ons ‘t eerste Tuingezigt,
Het lugtig zomerhuis, agtkantig opgerigt,
Verheft zyn hoge kruin uit t ‘zagtjes vloeijend water,
‘t Geen langs zyn boorden ruisd met lieffelyk geschater,
Daar het een uitzigt op de groote Koopstad heeft,
Of weer aan d’andren kant langs ‘tflak des Amsstels zweefd.
De Kunstminnaar Blok vond hier zyn welbehagen,
als hy in eenzaamheid, by zoele zomerdagen,
Zig aan de stad onttrok, om hier de zoete rust
Te vinden, als de dauw de frisse bloemen kust.
Maar ach, hy zal geen vreugd meer op deez ‘plaats bekomen,
Die Kunstminnaar is ons door de dood ontnomen;
Zyn brave Weduwe vind nu nog haar vermaak
In ‘t buiten leven, daar geen nyd, geen list, geen wraak
Als in de stad regeerd, om de eendragt te verstoren.
Maar zal myn Zangeres den Naam van Blok doen horen,
en melden Coerten niet? zyn voorgaande Egtgenoot.
Neen, grote Vrouw! al zyt gy door de strenge dood
Ons overlang ontrukt, uw naam zal eeuwig leven,
Om aan uw Kunstschaar haar verdienden lof te geven.
Die Kunstschaar, die zo vaak de lauwren heeft behaald,
En over de Etsnaald en t’ Penzeel gezegepraald,
‘t Zy in Afbeeldingen naar ‘t leven af te malen,
Dat daar geen schildery in schoonheid by kan halen;
Of ’t keurig Bloemgewas te snyden uit ‘t papier,
Of ’t lugtig Landgezigt, mdet bomen los van zwier,
En in een schonen stand aan de oogen te vertonen,
Doet me uw gedagt ‘nis nog met eer en lof bekronen.
Nu ga ik verder voort, ‘k heb hier myn pligt voldaan
;”

Adriaans weduwe, Maria van Arckel, maakte dus in 1730 gebruik van de kleine buitenplaats, net buiten de stad. Adriaan was in 1726 overleden, zijn eerste echtgenote Joanna Koerten-Blok al in 1715. Maar ook toen nog werd zij gezien als iemand die met het werken met de schaar prent- en schilderkunst wist te overtreffen.

Voor Abraham Rademaker was Koerten zeker geen onbekende figuur. Kort na haar overlijden maakte hij een tekening met betrekking tot haar beroemde werk “De Twaalf Keizers”.[iii] Door het RKD wordt deze tekening omschreven als een titelblad ter nagedachtenis aan Johanna Koerten-Blok, gedateerd 1716. De tekening bevindt zich in de Fondation Custodia te Parijs. In de Testas catalogus is dit kunstwerk te vinden onder nummer 11 van Omslag, Letter C:
Een dito (=Een zinnebeeldige tekening), zinspeelende op de Roomsche Monarchy, door dito” (= A.Rademaker).
In tegenstelling tot de keizers in een vergelijkbare tekening van Antonina Houbraken[iv] zijn de keizers hier niet muntgewijs en en profiel, maar in volledige figuur afgebeeld.

De tekening is afkomstig uit de collectie van verzamelaar en prentenuitgever Cornelis Ploos van Amstel (1726-1798). Hij zou het middenveld hebben verwijderd en vervangen door een blanco stuk papier, zodat hij het als titelblad kon gebruiken voor een deel van zijn handgeschreven collectiecatalogus. De vraag blijft dan wat oorspronkelijk op dat middenveld heeft gestaan. Mogelijk een opsomming in dichtvorm van de twaalf keizers zoals op de voorstelling van Antonina Houbraken. Maar gezien de opzet van het geheel en vergelijking met het knipsel van Koerten zou dit ook een afbeelding van de vrouwenfiguur, voorstellend de Roomsche Vrijheid kunnen zijn geweest. Uit de vermelding in de Testas catalogus[v] is dat niet echt op te maken. Overigens wordt het knipsel van Koerten in de publicatie over Rademaker uit 2006 aangeduid als “knipblad”, een merkwaardige benoeming van een papieren kunstwerk.

In het zelfde jaar (1716) maakte Rademaker ter herdenking aan Koerten een zeer fraaie tekening in kleur, voorstellend een binnenhof met de tombe van Joanna Koerten. Deze tekening is in het bezit van het Rijksprentenkabinet/Rijksmuseum in Amsterdam.[vi] In de Testas catalogus (6) wordt dit kunstwerk vermeld onder nummer 26 van Konst-Boek, Letter B:
Een aangenaam landschap, waar in verbeelt wert een Graf-Tombe, zinspelende op Joh. Koerten, met couleuren, extra fraay getekent, door A. Rademaker“.

Bijzondere en interessante bijdragen van Rademaker aan het Stamboek van Koerten, maar er waren er nog meer. De Testas catalogus vermeldt verder nog van deze tekenaar:

Een dito (= Een aangenaam Landschap), zynde een Maanligt met Starren, door den zelven“. (Konst-Boek, letter B, nr.27).
Het Binne gezigt van den Tuyn van den Heer A. Blok, door dito“. (Konst-Boek, Letter B, nr.28).
Twee Zinnebeeldige Tekeningen op een blad, door den zelven“. (Konst-Boek, Letter B, nr.29).
Een dito, door den zelven“. (Konst-Boek, Letter B, nr.30).
Een dito, door den zelven“. (Konst-Boek, Letter B, nr.31).
Een dito, door den zelven“. (Konst-Boek, Letter B, nr.32).
Een dito (=Een Zinnebeeldige Tekening), zynde een Miniatuur Tekening, door A. Rademaker“ (Omslag, Letter C., nr.9).
Een dito, door den zelven“ (Omslag, Letter C,nr. 10).
Twee Zinspeelende Vignetten, door A. Rademaker”. (Omslag, Letter C, nr.25).
Een Zinnebeeldige Miniatuur Teekening, door A. Rademaker“. Omslag, Letter C, nr.58).

Met deze tekeningen, die helaas nog steeds niet zijn achterhaald, heeft Abraham Rade- maker een forse bijdrage geleverd aan de reeks tekeningen en andere kunstwerken voor Koertens Stamboek. Maar hij was zeker niet de enige met een behoorlijke productie op dit gebied. Een van hen was Nicolaas Verkolje, waarover het volgende artikel gaat.

Noten

[i] C.J. Kaldenbach, “Abraham Rademaker (1676/77-1738); nieuwe biografische gegevens en een verkemiing van zijn getekende werk”, Leids Kunsthistorisch Jaarboek, nr.4 (1985, internet update 2014), p.165-178. W. Beelaerts van Blokland/Ch.Dumas/H.Ronnes, De kasteeltekeningen van Abraham Rademaker, Zwolle 2006 (aanvulling 2016).
[ii] Henk van Ark, “De buitenplaats Aemstelhoek”, Welkom in Papyria, nr. 10, Zuidhom 2015, p.63-70.
[iii] Beelaerts van Blokland c.s., o.c.
[iv] Henk van Ark, “Op bezoek bij Nicolaas Chevalier en daarna”, De KoertenKoerier, nr.2 (najaar 2017).
[v] Beelaerts van Blokland c.s., o.c.
[vi] Henk van Ark, “De onmisbare catalogus”, Welkom in Papyria, nr.5, Rasquert 2013, p.49-62. Hierin is de volledige inhoud van de catalogus opgenomen.

Afbeeldingen deels van Wiki Commons.

Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, voorjaar 2018.
Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.

Veilingen, de KoertenKoerier 3

Het Kabinet van Papieren Snijkunst van Joanna Koerten of delen ervan zijn na 1750 op diverse veilingen aangeboden.[i] De tekening van Lubienietzki werd in 1762 in Haarlem verkocht aan de Rotterdamse verzamelaar Michiel Oudaan. Lang heeft die er niet van kunnen genieten want na zijn overlijden werd deze tekening in Rotterdam in 1766 geveild met diverse andere stukken uit Koertens verzameling. Die veiling door de boekverkopers Bosch, Burgvliet en Arrenberg werd gehouden op 3 november in het huis van Oudaan aan de Nieuwe Haven in de buurt van het Londense veer. Deze Oudaan was een van de grote verzamelaars van tekeningen, prenten, schilderijen en naturalia in de 18de eeuw.[ii]

De catalogus (“naamlijst”) van de veiling vermeldt naast vele andere interessante zaken:
“De STAMBOEKEN van Juffrouw JOHANNA KOERTE, Waar in Konstige Teekeningen, fraaie Pourtraiten en Miniaturen, door verscheiden Meesters, Spreuken en Handschriften van Vorsten, Geleerden, en andere voornaame Mannen, en de KONSTIGE SCHAARKONST door dezelfde Juffrouw, in Lysten tusschen Spiegelglazen: “.[1]

In zes konstboeken (GG., HH., II.A., II.B., KK. en LL.)[2] bevonden zich delen van het Stamboek van Koerten. Boek GG. bevatte 91 tekeningen en de geschilderde portretten van Peter de Grote en zijn vrouw door A. Boone, alsmede een groot aantal lofdichten. Konstboek HH. had als inhoud handtekeningen van belangrijke personen, waaronder Peter de Grote en vele lofdichten van beroemde poeëten. Behalve kunstig geschreven lofdichten waren in Konstboek II.A. “een meenigte fraaije en heerlyke Schriften” van beroemde schrijvers. Meer lofdichten waren te vinden in boek Konstboek II.B. Konstboek KK. had behalve gedrukte lofdichten enige portretprenten. In het laatste boek (LL.) lagen enige stukken van de beroemde snijkunst van Koerten. Daarmee heeft Oudaan ongeveer de helft van de tekeningen over Koerten en bijna een derde van haar knipwerk in bezit gehad.

Bij het laatste boek ging het dus om niet ingelijst werk. Maar op de veiling werden ook 10 ingelijste knipwerken van Koerten aangeboden: “Zynde, de tien volgende Konststukken, de Capitaalste van haar Ed. beroemde Snykonst met de schaar, staande alle in Lysten tusschen Spiegel Glazen “.

Deze tien zijn:
1. Het portret van Balthasar Bekker (T3)
2. Het portret van Willem III (T10)
3. De Romeinse Vrijheid (T9)
4. Een landschapje op de manier van Bloemaard (T4)
5. Gezicht op het Y op de manier van Bakhuyzen (T11)
6. Een stervende Christus (T2)
7. Het portret van Cosimo III (T6)
8. Een landschap op de manier van Berchem (T16?)
9. idem (T17?)
10. De kindermoord in Bethlehem. (T18)

Van deze tien kennen we momenteel slechts twee knipsels: het portret van stadhouder-koning Willem III en de Romeinse Vrijheid ofwel de Twaalf Keizers. De knipsels komen alle al voort in de Testas catalogus van 1750, de nummers daarvan zijn achter de tien aangegeven (als T5 bv).

  

Een veiling van onder andere knipwerk in Rotterdam, een stad die zeker niet onbekend was met deze papierkunst. In het verleden waren daar papierkunstenaars als Gillis van Vliet en Elisabeth Rijberg werkzaam geweest. Zij hadden een zekere bekendheid genoten, Gerard Brand noemt ze ook in zijn stadsbeschrijving van 1696. Diverse buitenlandse bezoekers bezochten deze makers van kunstzinnig papierwerk. Ook de gebroeders Von Uffenbach deden dat: ze bezochten een familielid van Van Vliet (deze was in 1704 overleden) en Rijberg om daar knipsels te bekijken. Op het moment van de veiling was in de Maasstad ook een papierknipper, die later bekend zou worden, werkzaam: de bakker Jan Kopper (1714-1788). Deze papierkunstenaar had al direct onze aandacht bij het samenstellen van de brochure “Zeer uitstekende kurieuze stukken van papier”(1987). Archiefonderzoek na die uitgave leidde tot mooie vondsten, maar er ontbrak nog steeds wat: de catalogus van Koppers kunstkabinet. Die werd in diverse oude publicaties genoemd, maar er was geen exemplaar van bekend. Tot eind jaren tachtig een catalogus opdook en er een belangrijk artikel over werd geschreven. Het bleek te gaan om een catalogus van het letterlijke kabinet van Kopper met daarin veel werk dat hij in de loop der jaren had “gewrocht”. Maar er was ook een zeer interessante levensbeschrijving in de catalogus opgenomen en enige gedichten.

Die levensschets, waarschijnlijk opgesteld door een familielid dat Kopper goed kende, beschreef -zoals bij vele knippers- dat Jan Kopper al op jeugdige leeftijd met het kunstige knippen was begonnen en daarbij ook nog een hartstochtelijk beoefenaar van muziek was. Hij speelde bas, fluit, clavecimbel en vooral viool. Na zijn huwelijk was hij vaak uithuizig waarbij zijn vrolijkheid en aardigheid van geest hem in contact bracht met vele vrienden en gezelschappen. Maar zijn vrouw Maria Lievinston was ziekelijk en deed een beroep op hem vaker thuis te zijn. Daardoor nam hij het papierknippen weer serieus op en maakte daarin goede vorderingen. Na het overlijden van Maria (1760) hertrouwde Kopper met Sara van Vlugt. Deze overleed echter al snel (1763) waarop de bakker besloot eenzaam te gaan leven en zich nog meer op de papierknipkunst te richten. Heel kort erna vond de veiling van Koertens knipwerk en delen van het Stamboek in de vorm van gedichten, handtekeningen en tekeningen plaats. Gezien zijn interesse in het papierknippen zal Kopper deze veiling zeker hebben bezocht en hij heeft dus kennis kunnen nemen van haar knipwerk en bijbehorende zaken. De waarschijnlijkheid van deze veronderstelling wordt bevestigd door wat in het vervolg van de levenschets is genoteerd. Eerst wordt het knipwerk van Kopper bewonderd:
want over schoonheid en menigvuldigheid van mans Konststukken moet men zig verwonderen. Veele beminnaaren van Konsten en Wetenschappen, byzonder die der Teeken en Schilderkonst zogten zyne vriendschap, en verwonderden zig meenigmalen over het schoon in zyne papier gewerkte stukken, en betuigde, dat zyn Perspectiefkunde en ordonnantiën den hun niet alleen evenaarde, maar dikwils overtroffen “.
Daarna volgt een verwijzing naar Joanna Koerten en haar werk: “Men doet verder niet te veel, of maakt zig aan geen laffe vleiery schuldig, wanneer men zegt dat de heer JAN KOPPER, in dit vak de grootste man was, die ‘er ooit bekend was. Wat Konstukken ‘er nog van Mejuffouw Joanna COERTRE BLOK voorhanden zyn, en met welk een yver veele Dichters haar lof gezongen hebben, haar Konstukken moeten en in Schoonheid, en in meenigvuldigheid voor die van onzen grooten KOPPER wyken“.
Het is duidelijk dat men in Rotterdam, en meer in de Kopper familie, overtuigd was van de grote kwaliteit van Koppers papierkunst. Om die reden liet men een prent in een oplage van 300 stuks maken door Hendrik Roosing naar een schilderij van Nicolaas Muijs in 1783. Een prachtig portret waarop Kopper trots als maker van papieren kunstwerken staat afgebeeld. Onder het portret is een vierregelig versje, geschreven door ”S” afgedrukt: “t Penseel wist menig man d ‘onsterflijkheid ‘t ontrukken/De stijl kan ieder ding ‘t fraaist in ‘t koper drukken/doch KOFFERS schaar alleen wist met een edele zwier/De gantsche Waereld nate bootsen van papier“. Een gedicht dat sterk doet denken aan enige versregels die voorkomen in een gedicht van Hermanus Angelkot, dat in beide versies van Lofdichten voor Koerten is opgenomen: “Haar hant weet geestig, met een ‘nieuw gevonden zwier,/Al wat de kunst vermag te snyden in ‘t papier“.

    

    

Daarbij verscheen de catalogus van zijn kunstkabinet, niet bedoeld als veilingcatalogus, maar om vast te leggen wat de bakker in de loop der jaren had gemaakt. Het werk werd ondergebracht in een speciaal daarvoor gemaakte rariteitenkast en de catalogus werd voorzien van de levensschets en twee lofdichten (van de hand van “T.S.S.”, waarmee mogelijk een van de leden van de familie Van Stipriaan is bedoeld). Het was zo niet alleen een eerbetoon aan Jan Kopper en zijn werk, het was ook de bedoeling zijn werk bijeen te houden. Dat blijkt wel uit het feit van het kabinet nog tien jaar lang te bekijken is geweest bij een van zijn erfgenamen, maar uiteindelijk toch is verdeeld onder vier personen, de zoons van zijn in 1798 overleden zuster Agatha.

Of het werk van Kopper inderdaad beter was dan dat van Koerten, zoals de familie en anderen vonden, is nu een kwestie van smaak. Koerten voerde haar knip- en snijwerk uit in een bijzondere door haar ontwikkelde techniek met soms (verborgen) visuele effecten. Koppers werk bestond vooral uit voorstellingen die waren samengesteld uit afzonderlijk geknipte delen en ook maakte hij portretten in opwerk. Belangrijker is dat van beide kunstenaars werk is bewaard gebleven zodat we daar kennis van kunnen nemen, er van kunnen genieten en het verder kunnen bestuderen.

Noten

  1. Saskia E. Asser, “Christoffer Lubienietzki (ca. 1660-na 1729)”, Delineavit et Sculpsit, nr. 11 (december 1993), p.33, noot 4.
  2. Michiel C. Plomp, Hartstochtelijk Verzameld. 18de eeuwse Hollandse verzamelaars van tekeningen, Parijs/Bussum 2001, p.254, noot 174; Michiel Christaan Plomp, “Een voortreffelyke Liefhebberye. Het verzamelen van tekeningen door voorname liefhebbers in de Republiek en later het Koninkrijk der Nederlanden, 1732-1833, passim.
  3. Henk van Ark, “Zeer uitstekende kurieuze stukken van papier “. Rotterdamse papierknip- en snjjkunst 1650-1900, Rotterdam 1987.
  4. Henk van Ark, Jan Kopper (17 13/1788). Leven en werk van een Rotterdamse papierknipper en broodbakker, Rotterdam 1989.
  5. A.G. van der Steur, “Op zoek naar de Rotterdamse papierknipper Jan Kopper (1714-1788)”, De Boekenwereld, jrg.7, nr.2 (december 1989), p.42-55.
  6. Henk van Ark, “Geportretteerd als papierknipper (1): Jan Kopper”, Welkom in Papyria, nr.3, Rasquert 2011, p.5-23.

Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, voorjaar 2018.
Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.