Auteursarchief: admin

Koch, Nella

Nella Koch-van der Meulen, Apeldoorn 29 juli 1934 -31 augustus 2024 Deventer
Nella bedacht in 1972 om zelf Kerstkaarten te gaan knippen. Dat lukte wonderwel. Het papierknippen lag haar heel goed, ze vond het fascinerend. Nella knipte en gaf lessen, bekwaamde zich in het maken van silhouetjes, knipte kaarten-series, werkte in opdracht, exposeerde en demonstreerde. Er verschenen talloze stukken over haar en haar knipkunst in kranten en tijdschriften. Ze deed mee aan de papierkniptentoonstelling in Roden in 1983. Nella kon met haar knipkunst voor eigen inkomsten te zorgen.
In 1994 opende ze met haar man Jacques het speelgoedmuseum “de Meulenhof” in Twello, waar ze ook knipwerk verkocht en cursussen gaf. In 2002 sloot dat in verband met nieuwe regelgeving en de komst van de euro. Voor Terres de Hommes stelde ze een boek met kinderliedjes ‘Laat nog eens horen’ samen én knipte er de illustraties bij. Van 2005 tot ca 2010 runde ze een antiekwinkeltje in Deventer. Ze heeft veel geknipt en jarenlang humorvolle columns geschreven in de Knip-Pers onder de titel: “Verknipte tijd”.

Collectie
  • Museum voor Papierknipkunst, Westerbork
  • Deventer Museum, Deventer
  • Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem
Literatuur

    

 

Koffeman, Klaas Iedeszoon

Klaas Iedeszoon Koffeman, Urk 16 mei 1833 – 30 juli 1885 Urk

Klaas was meester van de lagere school op Urk, over hem is bekend dat hij zeer netjes schrijven kon, wat in het knipwerk ook duidelijk te zien is. Hij heeft hoogstwaarschijnlijk Jantje II in de klas gehad.

Klaas is zoon van Iede Koffeman en Elisabeth Bakker. Hij (onderwijzer) trouwt op 30 augustus 1862 met Marijtje Molenaar. Zij krijgen vier kinderen waarvan er maar een volwassen wordt. Na Marijtjes overlijden in 1871 trouwt hij (hulponderwijzer) op 20 juli 1872 met Marretje Kamper. Samen krijgen ze vijf kinderen. Bij zijn overlijden wordt hij winkelier genoemd.

Literatuur

Berg, Toon van den

Toon van den Berg, Urk 19 september 1838- 11 juni 1908 Urk
Toon werd de kruidendokter werd genoemd en maakte volgens ooggetuigen ( en overlevering) zeer fijn knipwerk.
Als het Toon Willemsz van den Berg is, is hij zoon van Willem van den Berg en Grietje Johannes Bos. Hij trouwt op 31 december 1863 met Dirkje de Vries. Ze krijgen vier kinderen.

Collectie
  • privécollectie
Literatuur

De papierknipkunst op Urk door de eeuwen heen

Toon van den Berg
In de geschiedenis van Urk komen we voor Jantje de knipper nog een tweede naam tegen:
Toon van den Berg. Het enige wat van hem bekend was, dat hij de kruidendokter werd genoemd en zeer fijn knipwerk maakte volgens ooggetuigen en vanuit de overlevering . en dan moet je gaan zoeken. Bij de speurtocht stuitten we op de naam: Toon Willemsz van den Berg,(19-09-1838/11-06-1908). Hij is op 11-06-1908 overleden. Een kleinzoon van hem was bekend onder de naam Toon de Rotte (of ook wel genoemd KLokkenToon). Van dit hele geslacht is er anno 2014 nog een zoon van deze Toon in leven: Klaas (Chris) van den Berg, in een interview met hem en zijn vrouw konden zij ons vertellen dat de bedoelde Toon van den Berg een nauwgezet man was, welke heel fijn kon schrijven en altijd bezig was met kruiden en hun werking en hiervan nauwkeurig alles bijhield, hiermee was duidelijk dat het goede spoor gevonden was. Bij een familie dook een envelop op waarop geschreven stond: Urker Knipsels.

Toon van den berg

Hierin zaten 3 werken van Jan de Knipper en een klein ragfijn ander wit knipwerkje, totaal anders qua stijl, vorm en kniptechniek. Dit zou wel eens het enige knipwerk kunnen zijn wat van Toon van den Berg nu nog bewaard is. Daar er geen meerder vergelijkingsmateriaal aanwezig is kan dit niet gestaafd worden. De stijl en uitvoering doen denken aan de stijl welke kenmerkend was voor midden 19e eeuw. Waarbij de geknipte anjers als typisch stijlkenmerk gevoerd werden. Ook hier is het knipwerk dubbelgevouwen uitgeknipt.

Klaas Iedeszoon Koffeman
Daarnaast is er een knipwerk uit 1860 bewaard van ene Klaas Iedeszoon Koffeman. Hij is de grootvader van de dorpsdichteres Mariap van Urk. Naar toentertijd werd beweerd, heeft hij de kleine Jan het knippen geleerd, iets wat heel goed zou kunnen daar deze man in die tijd meester was van de lagere school (Meester Klaas) en zo Jan in de klas heeft gehad. Van meester Klaas is bekend dat hij zeer netjes schrijven kon, wat in het knipwerk ook duidelijk te zien is.

Klaas Iedes Kofferman

Als we de gegevens van deze drie mannen waarvan ons bekend is dat zij de knipkunst beoefenden naast elkaar zetten dan waren er rond 1860-1880 dus zeker drie mensen op Urk die zich bezighielden met papierknippen. Het is onwaarschijnlijk als zij de enigen, de eersten en de laatsten geweest zijn. Dat er zo weinig bewaard is gebleven kan voor een groot gedeelte te wijten zijn aan de onderwaardering welke er bij de plaatselijke bevolking was voor deze vorm van volkskunst. Knipwerken werden steevast aangeduid als “Knipseltjes”. Een gekocht of gekregen knipwerk werd onbeschermd of in een boek gelegd of als versiering op de wand geplakt waar het zichtbaar was totdat een nieuwe laag behang het werk voor altijd deed verdwijnen.

Jan Visscher( Jan de Marker/ Jantje de Knipper)
Jan werd in 1855 geboren als zoon van Jan Visscher. Zijn grootvader kwam van Marken en daarom werd zijn vader nog Jan de Marker genoemd. Dit was geen scheldnaam maar pure noodzaak om de ene Jan Visscher te onderscheiden van de andere Jan Visschers die er waren. Ook Jan- vanwege zijn geringe lengte altijd Jantje genoemd- werd vereerd met deze bijnaam. Als kind groeide hij op in een van de armste buurten van Urk, bijgenaamd de Cementen straat omdat niemand daar een stukje eigen grond aan de voorzijde van het huis bezat, een enkeling had een strookje van misschien 60 cm toegeëigend om toch maar een stukje privé te hebben, of voor het plaatsen van een hekje waar je de netten, wasgoed en dergelijke op kon hangen om te drogen. Het was een beschermde omgeving want rondom hen woonde bijna al zijn familie. Iets verderop in de steeg woonde de familie Ras waarvan dochter Marritje later trouwde met Jan’s vader, die al weduwnaar werd toen Jantje 13 jaar was. Daar tussenin woonde de familie Bakker en daar tegenover ook familie Bakker. Kenmerkend was dat men trouwde met iemand uit de eigen buurt, een zoon van de broer van Jan trouwde met een dochter van de familie Bakker, waarvan een andere dochter weer trouwde met een zoon van de andere familie Bakker. Ook jan zou later hier in het rijtje gaan wonen met twee huizen verderop zijn broer Cees en schuin voor hem de nicht waar hij de laatste jaren van zijn leven na het overlijden van zijn vrouw in huis trok.
Mensen uit andere buurten van Urk kwamen bijna nooit in deze buurt, tenzij je er een reden voor had. In die tijd was Urk opgedeeld in vier buurten waar een duidelijk verschil merkbaar was in rang en stand. Je had de Cementen, de Onderbuurt, de laantjes, de havenbuurt en de oostkant. Hoewel Jantje op een klein eiland gewoond heeft, kunnen we constateren dat hij als visserman op de Uk 80 waarschijnlijk wel enig knipwerk gezien heeft van bijvoorbeeld Jan de prentenknipper uit Zeeland als ze verwaaid lagen in andere vissersdorpen (door de wind die dan uit een verkeerde hoek waaide, niet in staat om naar Urk terug te zeilen) of in Amsterdam waar de Urker visserman vaak de gevangen vis rechtstreeks aan de man probeerde te brengen.
Zijn knipwerk de winter van 1928 is identiek aan soortgelijke knipwerken van Jan de prentenknipper. Het knipwerk van beide mannen lijkt zoveel op elkaar dat er in diverse bladen uit de jaren 50 van de vorige eeuw, over en weer knipwerken dan aan de ene en daarna aan de andere Jan werden toegeschreven.
Ook zien we bij de knipwerken een verfijning in het geknipte loof ontstaan, dit kan te maken hebben met zijn persoonlijke ontwikkeling in de knipkunst, maar aannemelijker is dat hij knipwerk van anderen gezien heeft. De prentjes van Jan uit Zeeland werden overal in Nederland aangetroffen.
Na Jantje de knipper is het een tijd stil geweest, maar sinds 1992 wordt de knipkunst weer beoefend op Urk. Henk Kapitein, bijgenaamd Henk de knipper heeft dit oude ambacht weer opgepakt en door het geven van cursussen is er nu een groep van rond de 40 knippers en knipsters actief en ziet men overal weer gelegenheidsknipsels, gedenkknipwerken, boekenleggers en Knipkunst verschijnen. Via de moderne media zijn de vruchten van deze knipkunst nu door iedereen uitgemeten te bewonderen. Ach, als Jantje de knipper nu geleefd had, wat zou hij van al deze dingen zeggen?

Knippen en plakken
Een term die vandaag de dag vaak gebruikt wordt met betrekking tot het bewerken van documenten op de computer, maar zeker niet nieuw.
Bij bestudering en restaureren van de knipwerken van Jan de Knipper, werd ontdekt dat ook hij deze techniek gebruikt heeft voor het maken van zijn grotere knipwerken.
Het Kerkje aan de Zee kan zo de ene keer bestaan uit 69 stukjes, en de andere keer weer uit 59. De kerk werd eerst kaal uitgeknipt, hierna werd de inventaris geknipt en er in geplakt. Ook het haantje op de torenspits is er later aan vast geplakt. De Hervormde gemeente heeft een exemplaar waarbij er zelfs enig kleurverschil te zien is tussen haan en torenspits. Er zijn een drietal zwarte kerkknipsels waarvan het orgel bij alle drie exact even groot is. En helemaal gelijk aan elkaar. Dit kan alleen als je in een keer door drie lagen zwart papier tegelijk knipt. Jammer genoeg was het ene knipsel van de kerk iets kleiner dan de andere twee, waardoor hij het orgel verplaatste van boven de preekstoel naar het midden van de galerij.
Een heel duidelijk voorbeeld van zijn knip- en plakwerk is het knipwerk van de winter van 1927-1928. Het was een strenge winter en de Zuiderzee lag “gevloerd” van alle kant werd het eiland bezocht door toeristen. Men kwam met de auto’s over het ijs richting Urk. Urk was een bezienswaardigheid, maar de toeristen zelf ook.


De colonne auto’s over het ijs heeft Jan geknipt in een Zwitsers lijkend knipwerk. Ook bij de restauratie hiervan kwam men er achter dat bijvoorbeeld alle wielen van de auto’s er later zijn ingeplakt. Duidelijk was nu te zien dat hij de wielen per vier of soms wel per zes tegelijk uitgeknipt heeft en onder de diverse auto’s heeft geplakt.

Feit of fabel
-Jan knipte uit het hoofd al zijn knipwerken
Bij de restauratie van enkele knipwerken van Jan, waren er op de achterkant van enkele knipsels nog vage potloodlijnen zichtbaar die de vorm aangaven. Dat wil zeggen dat Jan misschien enkele knipwerken die hij vaak knipte uit het hoofd kon knippen, maar dat ook hij toch gebruik maakte van hulplijnen zoals zoveel knippers dat deden en nog steeds doen. Ook was Jan er al snel achter dat als hij een botter uitknipte en dat deed door twee of drie lagen papier tegelijk, hij dan met een keer knippen drie bottertjes tegelijk verkreeg welke hij dan weer kon gebruiken in een ander knipwerk, het knippen en plakken zoals in de eerdere alinea beschreven.
We weten dat hij in 1860 begonnen is met knippen en tot vlak voor zijn dood in 1938 is doorgegaan. Hij heeft dus 68 jaar lang actief geknipt en het Kerkje en de botters waren zijn meest geliefde objecten, hier heeft hij in de loop der jaren zoveel ervaring in opgedaan dat hij ze zonder hulplijnen kon uitknippen, net als de teksten die een geheel eigen handschrift laten zien. Let in het volgende knipwerk op de V en de r. waarbij we in acht moeten nemen dat hij de letters in spiegelschrift op de achterzijde dun voortekende.

-Jan was analfabeet
Als je de hoeveelheden tekst ziet welke Jan uitgeknipt heeft, is het heel onlogisch dat hij analfabeet was. Hij zou dan juist veel meer beeld hebben gebruikt en zo min mogelijk tekst. Dat hij hoofdletters en kleine letters door elkaar heen gebruikte heeft in de meeste gevallen te maken met de ideale vorm om uit te knippen. Hij trok zich niets aan van lettergrepen of deeltekens. Jan gebruikte de ruimte per regel tot de laatste millimeter, en dat een woord dan half op de volgende regel doorging: dat was dan maar zo. Spelfouten moeten gezien worden in het licht van die tijd: Jan is waarschijnlijk van 1860-1866 op school geweest, genoeg om te schrijven en te lezen maar niet zo uitgebreid dat hij vlekkeloos kon schrijven, ook het dialect en de klank van woorden heeft een rol gespeeld. Wel is bekend dat zijn vrouw geen onderwijs heeft gevolgd en dus wel analfabeet was. In de loop der tijd zijn al die gegevens door elkaar gehutseld waarbij het verhaal ging dat zijn vrouw de teksten voor hem uitschreef, dit zou heel vreemd zijn, daar de knipwerken met juist grote lappen tekst allemaal geknipt zijn na het overlijden van zijn vrouw. Als zijn vrouw de letters voorgetekend heeft dan is de geknipte versie dus haar handschrift, en zou dit na 1921 veranderd moeten zijn omdat dan iemand anders de letters moest voortekenen. Er is echter geen verschil in stijl te zien dus opnieuw een bewijs dat Jan gewoon lezen en schrijven kon.

Serie knipwerken:
Jan heeft waarschijnlijk een serie gemaakt met knipwerken rondom een bepaald thema
Hieronder begint namelijk met: De tweede
Een ander knipwerk met: de derde

Wat staat er geschreven in dit knipwerk:

De tweede
behaagdewereldnietmaartoogdatalleszietdehemelgeeftdievangt
dieheeft

Gezet in logica:
De Tweede (is het “serienummer”)
behaag de wereld niet
Maar ’t oog dat alles ziet
De Hemel geeft.
Die vangt die heeft

We zien hier een steeds terugkomende opmerkelijkheid dat Jan diverse spreuken aan elkaar breidt, een logische verklaring was hier niet voor te vinden, totdat men de knipsels van de achterzijde bekijkt. Zoals vermeld aan het begin was Jan een plakker en knipper, op een filmpje van 1928 is zo ook te zien dat hij alleen een stukje tekst op een regel geknipt heeft. Veel knipsels zijn geknipt als een grote sierrand. Later plakt Jan hier botters en tekstregels in.
Bovenstaand knipwerk is zo’n verzamelknipwerk, een klein knipsel met een huis vier mensen en boven hun hoofd een mand gevuld met gaven, en daarboven een lap tekst die eigenlijk uit twee verschillende spreuken bestaat, Jan vulde gewoon de ruimte op en moest hierbij soms woorden half in het woord losknippen omdat hij anders ruimte te kort had, zo kon het voorkomen dat een woord als mevrouw tot aan de r op ene regel stond en op de volgende regel met ouw werd verdergegaan, zoals hieronder in het knipwerk gemaakt op bestelling voor de voorzitter van Sloterdijk: de tekst luidt: “aan den Hedelen heer Gruiter,wij wensen u allen een gelukwens in dit jaar 1913, aan den heer voorzitter en muvrouw en kinderen. U wens is uit joaannes 17 vers 20 en ik bid niet alleen voor deze maar ook voor degenen die door hun woord in mij gelooven zullen”.

-Jan was een heel klein mannetje
Dit is wel waar, Jan was klein van postuur, wat op Urk geen uitzondering was. Doordat hij pas op latere leeftijd bekend geworden is en er vanaf die tijd enkele foto’s van hem bewaard zijn gebleven is dat beeld nog meer versterkt.

-Jan knipte altijd met een grote schaar
Dit is gedeeltelijk waar. Jan wist heel goed hoe hij de toeristen moest lokken, en gebruikte daarom altijd de grote schaar bij zijn werken in het openbaar. Thuis aan de keukentafel had hij nog enkele andere scharen en schaartjes tot zijn beschikking. Ook was hij kien genoeg om de kinderen van zijn oomzegger en van diens zwager in te schakelen om wat kleine details van knipwerken uit te knippen, vooral toen de laatste jaren zijn ogen minder werden en zijn vingers strammer. Toch heeft Jan doorgeknipt tot aan 1938, het jaar van zijn overlijden. Kort na het overlijden van zijn vrouw is hij van Wijk 6-8 verhuist en ingetrokken bij zijn nicht Abbe, Wijk 5. Slechts 50 meter verderop en nog steeds dicht bij zijn neef Cees (zoon van broer Teunis) die op Wijk 6-6 woonde.

-Was Jan autodidact?
Dit is wat veel verteld wordt. We weten inmiddels dat toen Jan op school ging hij in de klas kwam bij meester Klaas Iedesz Koffeman. Een man die in de knipkunst zeer bedreven was. Hoewel het nergens beschreven staat, is het dus heel goed mogelijk dat deze meester de knipkunst heeft overgebracht aan de kinderen in zijn klas. Een tweede aanwijzing hiervoor zou het volgende kunnen zijn: Klaas was een zoon van Iede Koffeman, zoon van Klaas Koffeman. De broer van Iede was Jan Koffeman, de grootvader van Jan de Knipper. Jan de Knipper was dus een neefje van meester Koffeman. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan.

-Het Kerkje aan de Zee heeft Jan het meest geknipt
Helaas is dit ook geen feit. Er zijn meer knipsels in de omloop van Abrahams offer dan van het Kerkje aan de Zee, het verschil is dat Abrahams offer een knipsel is van ongeveer 10 x16 cm en het Kerkje aan de Zee gemiddeld een grootte heeft van 60x 90 cm. De kans dat een knipwerk van deze omvang ingelijst en bewaard wordt is veel groter dan een klein knipwerkje wat veel gemakkelijker verloren gaat. Dat er hiervan desondanks nog meer bekend en geregistreerd zijn, net als de knipwerken waarop het Paradijs is uitgebeeld geeft aan dat het niet juist is om dit zo te stellen.
Het Kerkje was wel een geliefd onderwerp van hem, vele varianten heeft hij geknipt. Bij bestudering van de vele knipwerken van dit Kerkje is er getracht een chronologische volgorde hierin aan te brengen. Dan zie je toch wel een aantal opvallende zaken: Het orgel werd door Jan steevast geplaatst boven de kansel, als je die geknipte orgelfronten bekijkt dan lijken ze niet alleen veel op elkaar, maar velen zijn identiek aan elkaar. De grootte en inkepingen zijn zo gelijk dat je ze als het ware over elkaar heen kunt leggen en zo heeft Jan waarschijnlijk dan ook een aantal van deze orgels als het ware in voren geknipt. Op een van de Kerkknipwerken is het orgel echter niet boven de kansel geplakt maar midden in de kerk. De reden: de omtrek van deze geknipte kerk was wat kleiner dan de andere en daardoor paste het orgel wat hij immers in voren had geknipt niet boven de kansel. Dan moest het maar op de galerij in het midden
Het tweede wat geconstateerd werd is dat de eerste Kerkknipsels alleen het Kerkje laten zien met wat hekwerk en de latere knipwerken het kerkhof erbij met het bekende opschrift ”Laatste rustplaats”. Hoewel het niet met 100% zekerheid te zeggen is of dit daadwerkelijk de reden is, kunnen we wel constateren dat de eerste knipwerken allen zijn gemaakt voor 1921, en de laatsten na 1921. Dit jaartal is het jaar van overlijden van zijn vrouw. Als de koster van het Kerkje over hem verteld dat hij uren in de bank kon zitten , knippend, en naar buiten kijkend, dan heeft hij daar gezeten met het oog op inderdaad de laatste rustplaats ook van zijn vrouw en als hommage aan haar heeft zij op haar laatste rustplaats een prominente plaats gekregen in zijn Kerkknipwerken.

Opmerkelijke knipwerken

Huis op Urk
Dit huis lijkt op het eerste gezicht een gewoon huis wat symmetrisch geknipt is. Bij nadere bestudering zien we twee dingen: Het is zeker niet dubbelgevouwen en daarna geknipt, hier zijn er teveel verschillen in vorm en afmeting tussen links en rechts, en de benedenverdieping is ingericht als café: in het ene vertrek zijn twee mannen aan het biljarten, in het andere vertrek staan de karaf en de wijnglazen op tafel.
Het huis heeft een zadeldak met wolfseind en vier hoge ramen in de eerste verdieping, dan een speelzolder waar twee wiegen staan en daarboven nog een grote zolder met drie grote ramen. Van dit type woningen stonden er niet zoveel op Urk en de zoektocht kwam bij drie verschillende huizen uit: Het huis van fam, Snoek in Wijk 3 of café Schraal of Havenzicht van weduwe Brouwer. Op een oude foto van de haven zien we Havenzicht al met een stukje uitbouw met daaronder café, bovenop terras met trappen en een hekwerk ervoor en vooral: een dakkapel met drie ramen op zolder. Dit is dus waarschijnlijk het huis, annex winkel café van weduwe Brouwer wat Jan hier geknipt heeft. De spelende kinderen op zolder met de beide wiegen stellen ons nog steeds voor een raadsel, betreft het hier logees of waren het haar eigen kinderen? De beide vogels op het dak doen ons gelet op de grootte weer denken aan de hanen die hij plaatste op de torenspitsen van de geknipte Kerkjes. In verhouding veel te groot, zijn deze misschien ook door de kinderen van zijn broer geknipt?
Jan heeft in dit knipsel diepte willen aanbrengen door op de voorgrond twee mannen te knippen die veel groter zijn dan de figuren in het huis en op de daken van de aanbouw. De bomen aan de zijkant hebben enkel de functie om de lege ruimten op te vullen, iets wat Jan veelvuldig deed als we naar zijn andere knipwerken kijken. Lege ruimten werden opgevuld met grote stukken geknipt lover zelfs als het een knipwerk was van een botter op volle zee.

Was Jan een knipper en dichter?
Veel van de teksten die hij geknipt heeft zijn in rijm gevat. Nu waren rijmpjes op botters in die tijd heel gewoon, ze waren hier zelfs aan te herkennen. Veel van die korte spreuken en rijmpjes zijn bewaard gebleven, maar de spreuken die Jan gebruikte komen daar niet of net iets anders in voor. Het zou dus heel goed mogelijk zijn dat onze Jan een veelzijdig man was die naast de knipkunst ook nog eens de gave van het dichten bezat. Laaggeschoold, wonend op een eiland in afzondering, als beroep het zware werk van visserman, heeft hij veel levenswijsheden weergegeven in zijn knipsels. En hoe wij ook naar de ritmiek en rijmelarij kunnen kijken, wij kunnen niet ontkennen dat hier meer staat als wat lege frasen. Hier spreekt het hart van een man die zijn leven heeft doorgebracht op zee, te midden van woedende stormen, van gevaarlijke stromingen, van onverwachtse rukwinden, maar ook van dagenlange perioden van windstilte, van schrale vangsten, kou, regen, alles heeft hij meegemaakt en dan kunnen zeggen: “God is mijn Leidsman, waar ik ook ben”. Eerder hadden we het al over de familieband tussen Jan de Knipper en zijn leermeester Klaas Iedesz Koffeman. Diens kleindochter was de bekende dorpsdichteres Mariap van Urk-Koffeman. Zij schreef een ontroerend gedicht over haar verre familielid Jan de knipper wat verderop in dit boek in zijn geheel is afgedrukt.

Ik vaar ter zee op mijn gewin, God is mijn lijsman waar ik ben. O Heer deel mij U zegen mee gelijk Gij Uw apostelen dee. Geen beter va(g)st is er noo(i)t geweest als Jezus deet door Zijnen Geest.

Een knipsel met een botter. Zo op het eerste gezicht weer een van de vele, maar als je goed kijkt zie je dat deze botter een schroef heeft en een uitlaatpijp op het dek. Een gemotoriseerde botter dus.

In 1930 heeft Jan in Enkhuizen gewerkt op de Zuiderzee tentoonstelling. Op deze dag was er een vlootrevue. Vermoedelijk heeft Jan Visscher deze vlootrevue willen weergeven in dit knipsel waarbij op de bovenste rij zes kleine scheepjes voorbij varen en in het grote vlak een groter schip met opbouw.

Opmerkelijke verhalen van mensen die Jan de Knipper nog persoonlijk gekend hebben Geïnterviewd in 2013

Jan de Knipper was een oom van Cees Visscher getrouwd met tante Marrie, en als kinderen kwamen wij daar vaak en dan zat Jan daar wel eens te knippen aan de tafel. Wij mochten dan als kinderen het haantje knippen wat boven op de toren van het Kerkje werd geplakt.”kijk” zei Jan dan ”als je dan later weer zo’n Kerkje tegenkomt, dan kun je zeggen dat jij dat haantje geknipt hebt”.
Verteld door Griet Korf-Bakker en Hiltje Kapitein-Bakker.
opgetekend uit een interview met 2 dochters van Riekelt Bakker, wiens zuster met Cees Visscher getrouwd was.

Ik heb Jantje nog wel gekend, mijn grootmoeder woonde daar vlakbij en als we daar naar toe gingen zat Jantje te knippen op zijn stoel. Soms gaf hij wel eens een klein knipseltje aan mij, maar die gooide ik gelijk weg, wat moet je allemaal met zulke rommel, ik vond hem een vies mannetje,
Verteld door Gees Wakker(1927-2014)

Jan heb ik bijna nooit gezien, want hij woonde in de cementen straat en daar kwamen wij nooit, we kwamen niet eens in de onderbuurt. Iedereen woonde in zijn eigen buurt en als je niet in een andere buurt moest wezen, ging je daar niet naar toe. Volgens mij zat hij altijd te knippen op de haven, daar heb ik hem wel eens zien knippen tenminste.
Verteld door Dirkje de Boer ( 1921-heden)

Ik heb Jantje wel goed gekend, hij woonde in dat kleine huisje in Wijk 5, maar hij zat altijd op de haven te knippen en probeerde zijn knipsels te verkopen aan de toeristen die op Urk kwamen. Wij vonden dat wel eens vervelend en dachten van: nou hou nu maar eens op met dat leuren van die papiertjes.
Verteld door Sijmen Post (1925-2014)

1938-1992: Een periode van stilte in de papierknipkunst te Urk
In 1992 probeert Henk Kapitein (1961) zijn tekening wat meer expressie te geven door de tekening uit te knippen uit het papier waarop hij getekend heeft nadat hij ziet dat de achterkant van het papier glanzend zwart is. Het effect is zo verrassend dat hij hierna steeds vaker de schaar ter hand neemt. In 1994 volgt zijn eerste expositie in de bibliotheek van Urk. Hij sluit zich aan bij de landelijke vereniging van papierknipkunst en in 1998 volgt deelname aan een expositie in Bussum.
In 2010 start Henk met het geven van workshops en cursussen in het papierknippen en al gauw is er een grote groep actieve knippers en knipsters die deze kunst met plezier beoefenen en regelmatig bij elkaar komen. Saillant detail is dat onder de cursisten zowel nazaten van de familie van Jan de Knipper als van Toon van den Berg zaten.
Henk kapitein wordt algauw door de plaatselijke bevolking Henk de Knipper genoemd, een naam die hij met ere draagt als hommage aan de kleine man uit de vorige eeuw.
Kenmerkend voor Urk is dat er in 2014 een tweede naam steeds vaker genoemd wordt: Harnold Smit, een cursist van Henk die al snel zijn nieuwe passie met verve uitoefent. Een tweede “knipper” zou alleen maar verwarring geven, dus wordt hij Harnold Schaartje genoemd. Harnold is een nazaat van de laatste vuurtorenwachter van Schokland

Jan de knipper (1855-1938)
De stamboom van Jan Visscher


In welk tijdvak leefde Jan de Knipper
Het vorstenhuis Oranje Nassau:
Willem de derde 1849-1890
Emma regentes 1890-1898
Wilhelmina 1890-1948

Belangrijke gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis:
1856 1e treinramp in Nederland 1858 De aardappel wordt geïntroduceerd als voedingsmiddel 1870 Pokken epidemie 15.787 doden
1873 Atjeh oorlog
1883 Vissersramp in Paessens Moddergat 87 doden
1892 de eerste krant verschijnt
1912 Ondergang Titanic
1914-1918 1e WO
1918 Spaanse griep 20 miljoen doden
1929 Beurscrash in NY. wereldcrisis
1932 Zuiderzee wordt IJsselmeer

Burgemeesters van Urk
K. P. Kramer 1852-1862
B. van Putten 1862-1866
H. Kagei 1866-1898
A. van Suchtelen 1898-1909
A. Gravestein 1909-1938

Uit de historie der papier snij- en knipkunst, 1968

Daar het verheugende feit zich voordoet, dat in Noord-Holland een stijgende belangstelling te constateren valt voor het silhouetknippen, wil ik gaarne aan het verzoek voldoen om wat nader op de historie hiervan in te gaan. Hiervoor mocht ik o.a. putten uit de vele gegevens die mejuffrouw Hil Bottema op dit gebied verzamelde, terwijl de foto’s ter beschikking werden gesteld door het Rijksmuseum voor Volkskunde ’Het Nederlands Openlucht Museum’ te Arnhem.

De technieken van de snij- en knipkunst zijn niet nieuw; zij werden reeds door de Egyptenaren toegepast. Deze gebruikten hiervoor echter leder. Ook de Perzen en Turken kenden de techniek van het leer-ajour, voor het versieren van boekbanden. Later vervingen zij het dure leer door papier. De kniptechniek werd enerzijds door Ierse monniken en anderzijds via Griekse kloosters en Venetiaanse handelaren naar Europa overgebracht.

Duitsland
Het oudste ons bekende knipwerk in Europa komt uit Duitsland en dateert uit het einde der 16e eeuw en het begin van de 17e eeuw. Deze knipwerken komen o.a. uit Wittenberg en Augsburg, uit de kring der Hervormers. De voornaamste representanten zijn Hieronymus Bechler, Johann David Schaffer, Rudolph Wilhelm Hus en Suzanna Mayer-Fischer. Van H. Bechler zijn minutieuze knipsels uit 1596 en uit 1621 bekend (thans o.a. in het Germanische Museum te Neurenberg). J. D. Schaffer vervaardigde in 1631 een knipprent welke een apocaliptische voorstelling te zien geeft. Van R. W. Hus – later bekend als R. W. von Stubenberg – is vrij veel werk bekend, omdat hij al zijn knipsels signeerde en dateerde. Zo zijn er van hem 58 bewaard gebleven uit de periode 1653-1654, gemaakt van wit papier op een donkere ondergrond, met afbeeldingen van o.a. de vogelpredicatie van Sint Franciscus; een gevecht tussen dieren en duivels en tal van allegorische en bijbelse voorstellingen. Suzanna Mayer-Fischer was beroemd door haar aquarellen en wat haar knipwerk betrof was zij vooral bekend door de uitzonderlijke miniatuurformaten hiervan. Er wordt zelfs vermeld dat er knipsels van haar zijn: ‘zo groot als een vlieg’.

Dat er nog knipwerken uit deze tijd overgebleven zijn hebben we te danken aan de zgn. ‘Stammbücher’; waarschijnlijk overblijfselen van de ridderlijke geslachtsboeken uit de Middeleeuwen, welke veel later als verzamelalbums van wapens, brieven, knipsels, gedichten en dergelijke werden gebruikt en die zich vervolgens ontwikkelden tot alba amicorum en poëzie-albums.

Nederland
Het oudste knipwerk dat wij in Nederland kennen dateert uit het begin der 17e eeuw. De bekendste representanten zijn Anna Maria van Schurman (1607-1678), Johanna Koerten (1650-1715) en Steven Blankaart (1605-1704) te Amsterdam, en Elisabeth Rijberg en Gilles van Vliet te Rotterdam. Anna Maria van Schurman wordt wel ‘het wonder van Utrecht’ genoemd, waar zij theologie en wijsbegeerte studeerde. Zij beheerste niet minder dan elf talen, waaronder Perzisch, Syrisch, Hebreeuws en Ethiopisch. Zij was bekend met de geologie, botanie en anatomie, en wat betreft haar artistieke gaven: zij schilderde, graveerde, knipte en borduurde en zij speelde luit, cimbaal en violon. Geleerden uit het binnen- en buitenland onderhielden briefwisselingen met haar, zoals bv. Vondel, Descartes en vele anderen. Van Anna Maria van Schurman zijn helaas slechts twee knipsels bewaard gebleven, beiden zeer minutieuze kunstwerkjes. Zij bevinden zich in het museum te Franeker. Eén knipsel geeft de wapens van haar grootouders weer, omlijst door een zeer fijn geknipte veldbloemenrand; het geheel is niet groter dan 14×11 cm. Het andere knipsel stelt een Davidster voor, temidden van een bijzonder fijn rankenmotief waartussen haar initialen schuilen.

Een andere vrouw uit deze periode, die tot ver over onze grenzen bekendheid verwierf, was Johanna Koerten (1650-1715) uit Amsterdam, bekend als ‘Hanna de Knipster’. Ook zij heeft vele technieken beheerst, zoals borduren, glasgraveren, schilderen enz. Doch het was speciaal haar knipwerk waardoor zij beroemd is geworden. Haar man, Adriaan Blok, een deftige doopsgezinde koopman, stak haar beroemdheid niet onder stoelen of banken en maakte veel reclame voor haar werk. Hij stichtte het ‘Kabinet der Papieren Snijkunst’ dat 32 van haar werken bevatte. (Deze zijn na haar dood door verkopingen verspreid geraakt). Ook maakte hij een stamboek van alle gedichten die door bekende personen en vrienden in de loop der tijd aan haar gezonden waren. (Dit is bewaard gebleven en bevond zich in de bibliotheek van het gymnasium te Megen [1] .
De meeste glorie oogstte Johanna Koerten doordat haar knipwerk bijzonder veel geleek op tekenwerk. Zoals ergens geschreven stond: ’Het oog wist niet of het print- of snijwerk zag’.
Ook dichtte men:
’Johanna’s edle schaar, maalt zonder kleur en verven,
verhoogt verdiept, en dat, door duizent duizent kerven’.
De grootste bekendheid verwierf zij door de portretten, die zij van belangrijke personen uit binnen- en buitenland vervaardigde. Zo sneed en knipte zij bv. Lodewijk XIV, Frederik III keurvorst van Brandenburg, Czaar Peter de Grote, Keizerin Anna Maria Josepha van Neuburg, Koning Stadhouder Willem III en de Gebroeders de Witt. (Het portret van Willem III bevindt zich in het Museum ’De Lakenhal’ te Leiden).
De portretten brachten kennelijk een aardige duit in het laadje. Voor een geknipt bloemstuk voor Keizerin Anna Maria ontving zij een bedrag van vier duizend gulden, voor die tijd een formidabele som. Haar werk bestaat inderdaad uit ’duizent duizent kerven’. Dit knipwerk verschilt geheel van andere knipsels, daar het als het ware in het papier gekerfd is en op het eerste gezicht volledig aan een gravure doet denken. Men noemde dit soort werk ’opwerk’.
Zij werkte ook veel naar gravures en schilderijen. Zo bestaat er o.a. een gezicht op Amsterdam, dat zij naar een schilderij van Stork maakte. Voorts knipte zij bijbelse voorstellingen en zeegezichten. Van deze laatste getuigt een versregel van een andere lofdichter:
’Haar schaar, o wonder! bouwt schepen van papier,
En geeft aan mast en want ook levendigen zwier’.

Zij heeft in die tijd wel concurrentie gehad van Elizabeth Rijberg en Gilles van Vliet, beiden uit Rotterdam. Van hen is echter geen werk bewaard gebleven. Er bestaat wel een lijst van het werk van Van Vliet, die gevonden is in een testament. Daaruit zien wij, dat hij o.a. portretten knipte van de Koning en Koningin van Engeland. Elizabeth Rijberg placht voor haar kleinste stukken 600 Hollandse guldens te vragen. (Na haar dood zijn 15 werken van haar geveild, zoals uit een advertentie in de Haagsche Courant van 17 oktober 1721 blijkt).
De zeventiende eeuw heeft in ons land zeer veel aanhangers van de schaarkunst gekend. In aanzienlijke kringen werd het soms als een gezelschapsvermaak bedreven. Men knipte hoofdzakelijk van wit papier. In het buitenland – waar de knipkunst ook bedreven werd – stond Holland hoog aangeschreven voor dit zgn. ’witwerk’.

Gereedschap
Dit ’witwerk’ was een combinatie van knip- en snijwerk. Als gereedschap gebruikte men: Eén groote schaar, om dubbel papier te knippen; 2 kleyne, één om in enkeld papier te snijden, het andere om eenige fijne dingen meede te knippen; 1 scherp puntig mesje, 1 vouwbeentje, 1 glad geschaafd Lindenboomen snij-bordtje (of stukje lood; doch dit vlekt het papier); 2 gladgeschaafde parsplankjes van waagenschot; steekertjes of naalden; een teyken priempje; een houpriempje; een vingerhoed en snijersring; een glasruitje en modellenboeken. Verder Veluws papier, dat witter is dan het Franse en een blaauw boekje van ’Suykerbakkers blaauw papier’ om de knipsels in te leggen (vooral geen ’speldemakers blaauw papier’, daar dit bij vochtigheid afgeeft). Het witte papier moet vast, dat is wel gelijmd zijn, hetwelk men kan beproeven als men de tong, een weynig nat zijnde, op het papier strijkt; indien het nat niet door het papier slaat, soo is het goed, anders niet. Het papier moet glad en niet bulterig of met knobbelen zijn; want dat is quaad voor de schaartjes’.

Dit is geciteerd uit een boekje dat in het jaar 1686 bij Johannes ten Hoorn, Boekverkoper over het Oude Heerenlogement te Amsterdam’ te koop was, onder de titel :’Konstig en Vermaakelijk Tijd-Verdrijf der Hollandse Jufferen, of onderricht der Papieren Snijkonst . . .’ enz.
Hier hoorden liefst 900 modellen bij in series van 100. De uitgever – die in dit geval ook de schrijver is – zegt hier zelf van: ’soo dat men sonder de modellen in deese konst weynig sal kunnen uytrechten’, met andere woorden, of je ze er alsjeblieft maar bij wilde kopen!
Helaas, konden wij dit nog maar doen! Jammer genoeg zijn al deze losse modellen verloren gegaan! Het boekje zelf is kostelijk geschreven, doch de schrijver verwijst vrijwel overal naar een bepaald model, dat we nu dus niet meer kunnen opzoeken.
Verder zegt hij, dat hij al het benodigde materiaal kan leveren en dat hij een ieder die dat begeert, van alles sal aanwysinge doen, deses konst aangaande’. Een andere opmerking uit hoofdstuk V b.v. luidt: ’indien iemant konde wat teykenen dit soude al wat meede helpen; doch so jemant die niet teykenen en konde, die behoeve sich daarom van dese konst niet te laaten af schrikken’.

Van het hier genoemde boekje is nog één oorspronkelijk exemplaar in het Rijksmuseum te Amsterdam; een fotokopie hiervan is o.a. in het bezit van het Nederlandse Openluchtmuseum te Arnhem. Zoals het met zoveel van deze rages gaat, brak in de 18e eeuw de tijd aan, dat het knippen in de aanzienlijke kringen der bevolking minderde. Het volk knipte echter nog lang voort. Men kan zelfs stellen dat het in bijna elk huisgezin werd gedaan. Men kan het knipwerk uit deze eeuw dan ook rustig tot een volkskunst rekenen.

]an de Bleyker
Ik wil hier in het bijzonder wijzen op het werk van Jan de Bleyker, die in 1688 werd geboren. Toen hij later de Doopsgezinde dominee van Alkmaar was, maakte hij prachtig knipwerk, om wat bij te verdienen.

Afb. I toont een prent met bijbelse voorstellingen, die hij in 1762 vervaardigde. Deze is van wit papier geknipt en gedeeltelijk beschilderd met amber en grijs, en gelegd op een ondergrond van zwarte wollen stof [2].
In verschillende musea in Noord-Holland o.a. in Alkmaar, wordt werk van Jan de Bleyker bewaard.

Reliëfwerk
Was men in de 17e eeuw reeds met het reliëf-papierwerk begonnen, in de 18e eeuw kwam dit nog verder tot ontwikkeling (zie afb. 2). Men knipte als het ware coulissen en stak losse figuurtjes in daarvoor speciaal gesneden gleufjes. Men bouwde zo eigenlijk een prent op, uit gedeeltelijk losse onderdelen. Deze figuurtjes hebben echter op zichzélf ook weer enig reliëf, hetgeen men verkreeg door 3 of 4 vellen papier op elkaar te plakken, en van de achterzijde af, met een polijststaal hol op te werken. Aan de voorzijde had het aldus bewerkte deel dan het reliëfeffect verkregen. Een soortgelijk werk met nog meer dieptewerking kennen wij onder de naam van ’Bavelaar’; genoemd naar Cornelis Bavelaar uit Leiden (1775-1831). Hij was timmerman, maar daar hij een gezin met liefst 21 kinderen had, was een bijverdienste noodzakelijk. Deze extra inkomsten verkreeg hij uit het vervaardigen van plastische voorstellingen uit been, ivoor en hout. De bomen en vogels werden uit papier geknipt. Het geheel werd in een verdiepte lijst geplaatst en afgedekt met glas. Dit werk werd verkocht voor 10 of 12 gulden. De Engelsen schijnen hier veel belangstelling voor gehad te hebben (o.a. in het museum ’De Lakenhal’ te Leiden is nog werk van hem te zien).

afb. 3 Willem II in Purmerend

Neeltje PrijsHierop aansluitend – hoewel ik vooruitloop op de 19e eeuw -moet ik, zeker voor dit jaarboek, Neeltje Prijs uit Wormer noemen. Zij heeft namelijk van ± 1845-1855 geweldige ‘Schouwtonelen’ in reliëf techniek geknipt, met afmetingen van 1 bij 1,5 meter! Hiervoor gebruikte zij wit papier, wat echter geheel bijgeschilderd werd. In het museum te Edam hangt van haar ’Het wintergezicht langs de Beemster Beurs te Purmerend’. Verder kennen we o.a.: ’De doortocht van Z.M. Willem den Tweeden, Koning der Nederlanden, door de Stad Purmerende, langs een gedeelte der Koemarkt, op den 6. Augustus, in den Jare 1842. Gedaan door Neeltje Prijs – 1848’. Dit is het complete onderschrift van dit werk, waarvan afb. 3 een vergroting van een gedeelte weergeeft. Het is de Koninklijke optocht met koetsen, ruiters en lijfwacht, temidden van zeer veel juichende Purmerenders. De huizen op de achtergrond zijn met vlaggen en guirlandes versierd, terwijl in de rand om het stuk de provinciewapens zijn verwerkt [3].
Een soortgelijk werk, dat een beeld geeft van dezelfde optocht, maar dan door de gemeente Wijde Wormer, is in het bezit van het museum te Zaandijk.

Silhouet
Zoals wij gezien hebben waren in de 17e eeuw de knipsels hoofdzakelijk wit. In de loop van de 18e eeuw kwam echter een ander genre knipwerk in zwang, de zgn. Silhouetten’, waarbij de knipsels zwart waren op een witte achtergrond.
De silhouetten vinden hun oorsprong in de schimmenspelen. Het vermoedelijk oudst bekende spel komt uit China en dateert van 87 jaar vóór Christus. Deze schimmenspelen uit het Verre Oosten, kwamen in de 17e eeuw via Italië naar Europa en waren in de 18e eeuw zeer populair in Duitsland, Frankrijk en Engeland. Het principe van het schimmenspel is, dat de figuren die voortbewogen worden achter een doorschijnend scherm zich tussen de toeschouwers en een lichtbron bevinden. Doordat deze lichtbron ook achter het scherm staat opgesteld, worden alleen zwarte schaduwbeelden of ’schimmen’ door de toeschouwers waargenomen.
Bij ’silhouetten’ zijn, evenals bij de schimmen, slechts de contouren zichtbaar. Als wij het woord ’silhouet’ lezen, denken wij doorgaans aan een zwart profielportret van een persoon (Wij gebruiken het woord nu ook voor bv. een silhouet van een dorp, wat zich tegen de horizon af tekent).

Het ’silhouet’ heeft zijn naam te danken aan Baron Etienne de Silhouette (1709-1767), die ten tijde van Lodewijk XV op voorspraak van diens zeer invloedrijke maitresse Madame de Pompadour, in 1757 benoemd werd tot minister van financiën. Men verwachtte van hem dat hij de hachelijke positie van de schatkist zou verbeteren. De Silhouette predikte de zuinigheid en gaf daartoe zelf het voorbeeld. Zo was het in die tijd bv. mode om zeer kostbare miniatuurportretjes te laten schilderen voor de weelderige Franse interieurs.
Silhouette daarentegen versierde zijn kleine chateau te Brie aan de Marne zeer sober met eenvoudige, doch zeer karakteristieke zwarte portretten. Vermoedelijk had hij deze kunst af gekeken van de Engelsen, toen hij in ± 1750 een jaar in Londen verbleef voor een studie op financiëel gebied. Hij ontketende de rage om dit soort profiel schaduw portretten te vervaardigen, die naar hem ‘silhouetten’ genoemd werden.
Waar Lodewijk XIV nog in wit geportretteerd was – o.a. door onze Johanna Koerten – werden nu de beeltenissen van Lodewijk XV en zijn tijdgenoten in zwart uitgevoerd. Men had voor deze silhouet-kunst een speciale techniek, zoals afb. 4 duidelijk laat zien: ’De Silhouetteerstoel’. In een later uitgegeven Hollands boekje over dit onderwerp, getiteld ‘Beknopt en duidelijk onderwijs in het Silhouetteren’, te Dordrecht uitgegeven bij de Leeuw en Krap, vinden wij hierover het volgende: ‘Vijf a zes treeden van het voorwerp plaatst men een helder brandende kaars, indiervoegen, dat de vlam op dezelfde hoogte kome als het oor van de nedergezetenen, en dat de schaduw van het gelaat zonder verkorting of misvorming op de wand kome te vallen. Dan neemt men een vel papier en maakt het glad en effen, met spelden vast, juist ter plaatse waar de schaduw van het hoofd zig vertoont, en wel zoo, dat het hele hoofd erop gezien worde. Ingevalle de schaduw te groot mogt weezen, dat altoos het geval is bij dames, die hooge kapzels, hoeden, pluimen enz. draagen, dan silhouetteert men niet meer dan het aangezigt, de hals en een gedeelte van de borst’ (zie afb. 4).

Op bladzijde 28 van dit boekje wordt dan de raad gegeven, om een bordpapierenkoker te maken, die men aan de ene kant tegen de wand laat rusten en aan de andere kant tegen ’t oor van de persoon, die hem aldus tegen het vlak moet drukken. Dit ter bevordering van het absoluut op dezelfde plaats stil blijven zitten ‘Want’, zo staat er: ‘Een silhouet is op zijn hoogst genomen slegts het tiende gedeelte der gelijkenis van iemands totale gelaat, men kan er dus niets van missen!’ Het werkje geeft ook aan, hoe men te werk moet gaan, om levensgrote portretten te verkleinen op album-formaat en zelfs nog veel kleiner. – Er zijn n.1. zelfs ringen bekend waar miniatuur silhouetjes in geplaatst zijn. – Men gebruikte hiervoor een apparaat, wat reeds in 1631 door een geleerde Jezuiet, Christof Schreiner, uitgevonden was en waarmee men op schaal kon verkleinen en vergroten. Wij kennen dit apparaat onder de naam panthograaf; in de kunstenaarswereld noemt men het van oudsher een ’tekenaap’, terwijl het in Duitsland een ’Storchschnabel’ genoemd wordt.
In het boekje wordt nog een andere methode aangegeven, die veel betrouwbaarder zou zijn en die berust op het principe van een geprojecteerde verkleining door een zgn. ‘Camera Obscura’. Hieraan werd dan echter nog een koker toegevoegd, met een spiegeltje en een vergrootglas, waardoor licht invalt. Bij het verschuiven van de koker kon men de brandpuntafstand verlengen of verkorten, waardoor het beeld dat werd opgevangen in het schuingeplaatste spiegeltje groter of kleiner geprojecteerd werd [4].
De silhouetkunst nam een grote vlucht in vele Europese landen. Hiervoor bestaan tenminste twee redenen; in de eerste plaats realiseerde men zich de mogelijkheid om uit het silhouet bepaalde karaktereigenschappen van de afgebeelde personen af te lezen. Deze methode werd geïntroduceerd door de wijsgeer en predikant Johann Kaspar Lavater uit Zwitserland, die een met silhouetten geïllustreerd werk uitgaf, getiteld: ’Physiognomische Fragmente zur Beförderung der Menschenkentnisse und Menschenliebe’, (gepubliceerd te Zürich, van 1775-1778).
Hiervoor ondernam hij enige studiereizen, o.a. naar Duitsland, waar hij in 1774 Goethe ontmoette, die hij door zijn assistent liet portretteren. Goethe kwam zo onder de indruk van deze nieuwe mogelijkheden, dat hij zelf ging knippen. Evenals vele anderen legde hij een verzamelalbum aan (Er is nog werk van hem te zien in het Goethe Museum te Weimar).
In Duitsland werd de silhouetkunst zeer veel beoefend. Waar men aanvankelijk slechts profielportretten van het gelaat maakte, kwam het later in de mode om de volledige figuur te knippen; daarna de persoon in combinatie met b.v. een werktafel, stoel of dergelijke, terwijl men nog weer later hele familiegroepen afbeeldde.

Een tweede reden voor de opbloei van de silhouetkunst waren de opgravingen in Pompeji, die omstreeks de laatste helft van de 18e eeuw aanvingen. Op de daar opgegraven Griekse vazen vond men n.l. zwarte silhouetten van mensen en dieren, waarbij het zwart onderbroken was door witte lijnen. Deze gaven b.v. een oog, een haarlijn of een plooival in de kledij aan, daarmede als het ware een dimensie aan het platte vlak toevoegende. Deze wijze van weergeven is in de silhouetkunst overgenomen. Men heeft niet meer uitsluitend zwarte figuren, doch gaat stukjes uitknippen. Bij de herenportretten verschijnt daardoor b.v. een reverslijn van de jas, of een wit boordje. Bij de damesportretten wordt een kanten jabot uitgewerkt, plooien in de japonnen en dergelijken.
Het begin van de schaduwportretten schijnt men in Engeland te moeten zoeken. Baron de Silhouette bracht ze immers vandaar naar Frankrijk over.
Engeland heeft zeer veel silhouetteurs gekend. In de periode van 1775 tot 1826 weet men van het bestaan van 90 beroeps-silhouetteurs. Er waren er in Londen bv. zoveel, dat men ze allen met hun naam en adres aangeduid vond, iets wat in het rijk der knipsels een uitzondering genoemd mag worden, daar er nl. vele, vele knipprenten helaas zonder signatuur of jaartal bestaan. Het opvallende verschil tussen de Duitse en Engelse silhouetten is dat men rondom de Duitse meestal veel loofrijke bomen of tuinen ziet. Dit treft men bij de Engelse portretten nooit aan.
Een bekend engels silhouettrice was mrs. Beetham, Fleetstreet 27 te Londen, die soms haar portretknipsels op de binnenkant van een bol glas plakte, zodat deze aldus hun schaduw wierpen op de witte achtergrond. Ook zeer bekend waren de compagnons John Miers en John Field, Strand 1 1 te Londen, silhouetteurs en tevens juweliers. Deze combinatie verschafte hen de mogelijkheid silhouetjes bv. in ringen, broches en hangers te vatten. Zij adverteerden dit ook en merkten op dat de tijd voor het poseren nog geen vijf minuten vergde. Zij behielden een copie van het originele portret, zodat men altijd kon nabestellen zonder de noodzaak om opnieuw te poseren. Een specialiteit van John Miers was, dat hij zijn silhouetten verlevendigde door bv. het haar of een hoedpluim erbij te schilderen, waarmede hij dus van het zuiver silhouetteren afweek.
Wie zich hiertegen kantte was de wel haast beroemdste figuur op dit gebied, de Fransman Augustin Edouart (1789-1861), die in het leger van Napoleon gediend had en na diens val, berooid, naar Engeland uit was geweken. Hij had de hulpmiddelen als een silhouetteerstoel niet nodig, daar hij de kunst verstond om de portretten zó uit de hand te knippen en deze bijzonder raak te treffen. Volgens Edouart waren de handen van een persoon eveneens zéér typerend, zodat men bij zijn portretten ook dikwijls een karakteristiek gebaar van iemand afgebeeld zal zien. Van 1825 tot 1839 portretteerde hij in Engeland, daarna heeft hij tot 1849 in Amerika gewerkt. In deze 24 jaren knipte hij buitengewoon veel portretten van beroemde en minder beroemde personen. In albums verzamelde hij copiën, waarbij hij nauwkeurig de namen en adressen bijhield. Als bijzonderheid valt te vermelden, dat wanneer heren een damesportret nabestelden, Edouart dit alleen wilde afleveren aan de betreffende dame, die het op haar beurt dan – indien zij dit wenste – aan de opdrachtgever kon schenken. Hij was hier bijzonder strikt in. Tenslotte bezat hij 50 grote albums toen hij uit Amerika terugkwam. Helaas verongelukte zijn schip en ging een gedeelte van de lading verloren. Slechts 14 albums konden worden gered. Edouart stierf 12 jaar later in ’t jaar 1861.
Zoals men begrijpen zal is de fotografie, die vanaf 1860 opkomt, een groot concurrent van de silhouetkunst geworden. De fotografie heeft tenslotte vele silhouetteurs overbodig gemaakt, zoals later de film de glans en glorie aan het schimmen theater ontnam. Wij willen graag besluiten met het tonen van nog twee mooie knipprenten.

Afbeelding 5 is een voorbeeld van een letterprent. Het is het huwelijksknipsel van Cornelis Klaas Honig en Aagje Cornelis Breet, – voor Noordhollanders geen onbekende namen – ’in den echt vereenigd den 25 Augustus 1793’.

Afbeelding 6 tenslotte, een knipwerk van 1846 en thans in het bezit van de familie Van der Vegt te Gorredijk, laat de bewerking van het koren zien, en wel (van links onder beginnend) ploegen, eggen, zaaien, wieden, maaien, dorsen, in zakken doen en naar de molen brengen. De druiventros, de korenaar en het tulpmotief aan weerskanten lijken aanvankelijk slechts versierende ornamenten.
Bij bestudering van de Middeleeuwse bloemen- en plantensymboliek blijkt echter, dat de tulp het gebed aanduidt, terwijl de combinatie van de druiventros met de korenaar het teken is voor brood en wijn. Hierdoor krijgt de prent een sterke symboliek: de bewerking van het koren wordt verbonden het het gebed en het Heilig Avondmaal.
Bij de bestudering van knipwerken blijkt telkens weer, dat de gewone man’ dikwijls het mooiste knipwerk maakt, doordat hij de juiste verhoudingen aanvoelt zonder dit speciaal geleerd te hebben. Wij zien soms prachtige staaltjes van evenwichtig knipwerk met schitterende ornamentiek. Dit komt het best tot uiting bij de symmetrische knipwerken, doch kan bij enkelvoudige knipsels ook zeer goed zichtbaar zijn.
De knipcursisten van mevrouw De Jong te Hoorn en mijn cursisten uit Alkmaar zullen zich ngetwijfeld herinneren dat onze stelregel is: ’Je behoeft niet te kunnen tekenen om te kunnen knippen’.

Ditzelfde werd reeds in 1686 \verkondigd door Johannes ten Hoorn in zijn boekje over het onderricht der papiere snijkonst\ Wèl blijkt de één meer begaafdheid te hebben dan de ander. Dat er in West-Friesland sluimerende krachten gewekt kunnen worden is in de laatste jaren gebleken. En zo hopen wij, dat het hier opnieuw mag worden tot een: ’konstig en vermaakelijk tijdverdrijf der Hollandsche jufferen’.

Door C. A. van Waning-Mijnlieff, Arnhem, 1968

Dit artikel verscheen in het jaarboek van 1968 van het Historisch Genoootschap Oud West Friesland
Noten:
1 ) Deze bibliotheek is inmiddels gelikwideerd en het boekje is vermoedelijk in een antiquariaat terecht gekomen; men weet niet waar het zich thans bevindt.
2 ) Deze prent werd geveild op de kunstveiling nr. 131 d.d. 4 september 1958, van Mak van Waaij te Amsterdam, onder catalogus nr. 36.
3 ) Dit werk werd in september 1964 bij Mak van Waay te Amsterdam geveild.
4 ) Het beschreven boekje is te raadplegen in het Rijksmuseum te Amsterdam.

Geraadpleegde literatuur:
In dit artikel werden de beide bronnen van de papiersnij- en knipkunst: de boekbandkunst en de schimmenspelen, slechts met enkele zinnen aangeduid. Voor meer informatie verwijzen wij de geïnteresseerde lezer naar de boeken van Adam, Husung, Jacob en Loubier (nummers 1, 8, 9 en 12 in onderstaande lijst).

  1. Adam, Paul ’Der Bucheinband’, Leipzig 1809.
    2. Anonymus (Johannes ten Hoorn) ’Konstig en vermaakelijk tijdverdrijf- der Hollandscbe Jufferen, of onderricht der Papiere Snijkonst’, Amsterdam 1686.
    3. Biesalski, Prof. Dr. Ernst ’Scherenschnitt und Schattenrisse’, Verlag Georg D. W. Callway, München 1964.
    4. Bottema, Hil ’Papierknip- en snijwerk door de eeuwen heen’, in ‘Handenarbeid’, 41e jrg. na 8/9, 1961.
    5. Daan, Dr. J. C. ‘Het Poëzie-album’, in ‘Nederlands Volksleven’, 15e jrg. no. 2, 1965.
    6. Dokkum, J. D. C. van ‘Hanna de knipster en haar concurrenten’, in ’Het huis oud en nieuw’ no. 11, 1915.
    7. Graft, Dr. Catharina C. van der ‘Papieren Knipwerk’, in ’Historia’, 11e jrg. no. 7, Juli 1946.
    8. Husung, M. J. ’Buch und Bucheinband’, Berlijn 1923.
    9. Jacob, Georg ’Geschichte des Schattentheaters in Morgen und Abendland’, Hannover 1925.
    10. Jackson, Nevill E. ’History of Silhouettes’, Londen 1911.
    11. Knapp, Dr. Martin ‘Oude en nieuwe knipkunst’, in ’Op de hoogte’, Haarlem 1922.
    12. Loubier, Jean ’Der Bucheinband in alter und neuer Zeit’, Leipzig, z.j.
    13 ‘ M * 1959 C r ’ J° hanne ’Schattenbilder und Scherenschnitte’. Dresden
    14. Spamer, Adolf  ’Das kleine Andachtsbild von XIV bis zum XX Jahrhunderd’, München 1930. 15. Schwencke, Johan ‘Portretten in Silhouetten’, Europese Bibliotheek, Zaltbommel 1966.
    16. Weismantel, Dr. Gertrud ’Die Scherenschnittschule’, Quellenbücher der Volksbühne 1952. Berlijn.

 

Nogmaals over Rozette van Aals, Nieuwsbrief 2003-2

afb. 1

Enige jaren geleden ontvingen we als schenking twee silhouetportretten van Rozette van Aals (1882-1943). (Nieuwsbrief 1998-3: nieuwe aanwinsten: van dhr. Herkner een geknipt portret van zijn tante van moederskant, Rozette van Aals (1882-1943)) Het eerste profiel [1] zou gemaakt kunnen zijn in de periode 1900-1910, het tweede [2] dateert uit februari 1922. In het kader van het Souvenir-project zijn we dit voorjaar op zoek gegaan naar gegevens over deze joodse vrouw, die waarschijnlijk op 9 april 1943 in het concentratiekamp Sobibor in Polen is omgebracht. We benaderden het CBG, het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie en het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Helaas leverde dit niet al te veel op en ook al omdat de schenker van de portretten, om overigens begrijpelijke redenen, geen verdere informatie over zijn nichtje wilde verstrekken is Rozette voor ons een vrijwel onbekende persoon gebleven. We vonden dat zij in de oorlogsjaren in Amsterdam heeft gewoond op het adres Plantsoen Kerklaan 3 en daar kantoorbediende was. Haar naam komt voor op de transportlijst naar Polen van 6 jun 1943. Een persoonskaart van Rozette is niet aanwezig in de collecties van het CBG en het Herinneringscentrum. In Westerbork loopt op dit moment het project “Een naam en een gezicht” waarvoor wij afbeeldingen van de twee portretten hebben beschikbaar gesteld. “…Op die manier heeft zij inmiddels al meer een gezicht gekregen, meer in ieder geval dan menig ander slachtoffer…”, zo schreef conservator José Martin ons en dat is een schrale troost.

afb 2

afb. 3

Gretha Zijl, Knip-Pers 1985-1

Spoekeblom

Griene wynsels, wite tsjelken,
Beevjend op e simmerwyn,
Spoekeblommen, lâns de hagen
Prieljend yn e sinneskyn —
Wite jim dat íéën skinke
Yn dy tsjelken dauwe-wyn,
En dat elfen dêr t drinke
Yn ‘e nacht by moanneskyn?

 

 

 

Gretha Zijl was onderwijzeres en afkomstig uit Appingedam. Ze hield van het onderwijs en het kind. Met knippen is ze begonnen toen ze vroeger eens moest worden opgenomen in een ziekenhuis in Groningen. Nadat ze “lopend patiënt” was geworden, mocht ze met toestemming naar de kinderafdeling. Daar vertelde ze verhaaltjes en maakte er knipsels bij.

Er verschenen enkele gedichtenboekjes van Dam Jaarsma, die geïllustreerd zijn met knipsels van Gretha Zijl. Ook voor enkele boekjes met kinderversjes van Sjouk Koopmans leverde zij knipwerk. Al deze boeken zijn geschreven in de friese taal.

Gretha Zijl was van mening, dat in het boekje “Fries Bloemen Alfabet”, 2e druk 1979, haar mooiste knipsels staan. Bovenstaande gegevens zijn ontleend aan een artikel in “Frysk en Frij” van september 1977, aanleiding van haar overlijden.

B. van Weperen-de Vries.

Gretha Zijl 1907-1977, Knip-Pers 1990-1

eart

Ierdbei
Yn t biedte biskûle,
Sappich en swiet,
Bist bar de mûIe,
lerdbei, in kostlik geniet!

Om dy to teppen,
Yn ‘t frye skolt —
Is der in skreppen
Dat ûs jowt safolle noft?

‘k Priuw yn dy jimmer
De smaek fan de simmer,
Edele frucht,
Slakken en minskene smucht!

Ierdbei

Aardbei
Onder (yn = in) ‘t gebladerte verscholen,
Sappig en zoet,
Ben je voor de mond,
Aardbei, een kostelijk genot!

Om je te plukken,
In de vrije tijd –
Is er één inspanning
Die ons zoveel plezier geeft?

‘k Proef in jou altijd
De smaak van de zomer,
Edele vrucht,
Begeerte van slakken en mensen!

Uit het Fries door: Tjaak van Rosmalen-Richie.
UIt: “Fries Bloemen Alfabet”, een in 1979 verschenen 2e druk gedichtenboekje van Dam Jaarsma, geïllustreerd met knipsels van Gretha Zijl.

Zie ook Knip-Pers 1985-3.

belisjeblom

Nieuws uit Westerbork, Knip-Pers 1989-2

Toen vorig jaar het Knipselmuseum in Westerbork werd geopend, was het nog onzeker of de collectie ook in latere jaren in de Cloenstee zou kunnen blijven. Daarover is nu meer zekerheid. Dat vertelde de heer W. Postma, voorzitter van de Stichting “Vrienden van de Knipkunst”, op vrijdagavond 28 april j.l. bij de, al weer tweede, jaarlijkse opening van het museum.
Naast de aangekochte, vaste collectie van wijlen de Westerborker knipper W.Tj.Lever, kan men dit jaar een vijftigtal creaties van Charlotte Wijnmalen bezichtigen. Zij woonde en werkte in Amsterdam en heeft gedurende tachtig (!) jaar de knipkunst beoefend. Als eerbetoon had het stichtingsbestuur haar zoon uitgenodigd om de openingshandeling te verrichten. In aanwezigheid van het voltallige college van burgemeester en wethouders en vele andere genodigden, knipte de heer Wijnmalen een papier doormidden dat de tentoonstellingsruimte afsloot.

Hoe kwam Charlotte tot knippen?
Ruim voor de eeuwwisseling, op 12 juli 1889 -nu precies 100 jaar geleden dus- aanschouwde Tekla Charlotte Streubel het levenslicht. Als dochter van een in Chemnitz (Karl Marx Stad) woonachtige arts en diens vrouw, maakte zij al zeer jong kennis met de beeldende kunst. Haar vader beoefende naast zijn werkzaamheden in een drukke praktijk,met groot enthousiasme de schilderkunst. Haar beide zusjes stierven omstreeks 1900 aan de ge vreesde volksziekte TBC. Zij bleef over en werd vanaf dat ogenblik, als enig kind nu, bijzonder beschermd en gekoesterd door haar ouders.


Zij ging ook mee op de vakantiereizen naar Oostenrijk en Italië. Haar vader maak te dan schetsen en aquarellen naar de natuur die hij, mede met behulp van foto’s, in de winter gebruikte als motieven voor olieverfschilderijen.

Op een dag in 1906 nam dochterlief een stukje zwart papier ter hand, waar destijds de negatiefplaten voor foto’s in verpakt zaten. Met een naaischaartje begon ze tastenderwijs het profiel van haar moeders hoofd te knippen. De bij dit eerste probeersel bereikte gelijkenis gaf haar de voldoening en inspiratie tot verdergaan!
Bovengenoemd knipsel is onder de titel “Mijn eerste” in de vitrine van de expositieruimte te zien. Zij ontwikkelde in haar lange leven een geheel eigen stijl die de toeschouwer, behalve een fraai “plaatje”, ook een zekere verinnerlijking van het waargenomene meedeelt. Dit laatste is kenmerkend voor haar vele knipsels: het zijn geen snel uit de hand vervaardigde schaduwportretten maar, door het laten inwerken van het gekozen motief en de toevoeging van de eigen, vaak humorvolle fantasie, persoonlijk doorvoelde kunstwerkjes, waarbij het tot uitdrukking gebrachte sentiment indruk maakt. Zij liet de familie een grote collectie knipwerken van bijzondere kwaliteit na. In het Westerborker Knipkunstmuseum zijn hiervan ruim 40 stuks tentoongesteld. Ook kunnen wij u nieuw, eigentijds knipwerk van een tiental Friese en Groningse knipsters(pers) met als thema “Kinderspel” tonen.

Al met al is het Knipkunstmuseum in Westerbork een bezoekje meer dan waard!
Stichting “Vrienden van de Knipkunst”, Westerbork.

Aanvulling en illustraties van To van Waning
Door toevallige omstandigheden kwam ik acht jaar geleden in contact met de toen reeds 92 jaar oude mevrouw Wijnmalen-Streubel. Een zeer interessante knipster. De wijze waarop mevrouw Wijnmalen te werk ging verbaasde mij, en wel omdat zij als zwart papier zwart fotokarton gebruikte en kleine schaartjes.


“Kunt u dat nog wel zien?” vroeg ik. “Ja”, antwoordde zij, “ik leg eerst een witte zakdoek op mijn schoot en dan kijk ik naar ‘t gat wat ik uit ‘t papier knip – om te zien hoever ik gevorderd ben en wat voor effect ‘t geeft. Vandaar dat ik met slap papier niets kan doen. Soms knip ik de silhouetvoorstelling van zwart, en een bomengroep van grijs fotokarton, en dat leg ik dan achter elkaar op een witte ondergrond. Dat geeft dieptewerking en ‘t blijft toch een silhouet.” (Van dit knipsel kon geen afdruk gemaakt worden maar is wel op de expositie te zien.) Daar ik van mevrouw Wijnmalen hoorde dat haar kleinzoon een boekje over haar wil de schrijven, ben ik er destijds niet verder op doorgegaan. Wel heb ik een fotoreportage mogen maken. (Op het eerste, ovale knipsel na, zijn alle afdrukken door To van Waning gefotografeerd, red.)
Verbaasd en verrast was ik, toen ik van Magda Helms hoorde, dat het werk van wijlen mevrouw Wijnmalen thans in het nieuwe Knipkunstmuseum in Westerbork tentoon gesteld wordt.

To van Waning-Mijnlieff.

De afmetingen van de knipsels zijn niet bekend.

Herinneringen aan Marie Wieten, Knip-Pers 1998-4

Marie Wieten

Aan mijn lieve knipmoeder

Marie Wieten

Ik klaagde eens tegen Marie, toen mijn kinderen klein waren, mijn Ierse huis zo groot en renovatie behoefde en familie in Nederland onbereikbaar scheen: “Marie, ik dóe niks meer!” Daarmee bedoelend dat mijn schaartje stof lag te verzamelen en het zorgvuldig uit Nederland geïmporteerde papier vochtplekken kreeg in de kast. “Ach, kind”, zei Marie op haar overtuigende, rustige, moederlijke toon, “dat komt wel weer”. En ja, natuurlijk had ze gelijk. De kinderen groeiden op, ik begon weer te knippen. We wonen nu weer in Nederland, voor een tijdje in elk geval. Maar dat juist door haar dood heen die roep zo sterk klinkt: “Je moet blijven knippen, hoor Tineke !“ Ik wil wel bij de fakkelbrigade horen, die Marie’s enthousiasme voor de edele knipkunst levend houdt. Ik ontmoette haar weer, na 10 jaar, op het knipsel weekend in Orvelte. En met tranen in haar ogen, die haar vaak zo hoog zaten, stelde zij mij voor aan haar mede-knipsters: “Mag ik je mijn dochter voorstellen?”
Zo was het ook een beetje toen ik als 19-jarige tegenover haar kwam wonen in de Warmoestraat op Texel, in 1980. We knipten beiden; ik rommelde maar wat aan en zij was veel gerichter bezig, introduceerde me bij de Texelse Knipgroep en gaf me de Knip-Pers. Toen ik naar Ierland verhuisde kreeg ik nog lange brieven in haar schoonschrift, tandendoosjes voor de kinderen en hulp bij de Ierse expositie die ik organiseerde. Ja, zelfs mijn spullen stonden voor lange tijd opgeslagen onder haar dak. Eens kwam zij samen met haar man Jan op verjaarsvisite toen ik bij mijn ouders in Nederland logeerde. Zo vlogen de jaren voorbij.

Marie Wieten

En opeens was daar Orvelte. En opeens zat ik weer naast Marie, die mij haar keurig uitgewerkte knip- tips gaf. Het was alsof we nooit anders gedaan had den. De jaren vielen weg. De glimlachjes en de tranen zeiden meer dan woorden. Er waren plannen om ons hernieuwde contact voort te zetten; we gingen de zomer tegemoet; in gedachten zat ik al bij haar op Texel in haar gezellige huiskamer, ideeën vergarend en Het heeft niet zo mogen zijn. Marie leeft in mijn hart voort, met haar fijnzinnige humor en grote hart. Dag lieve Marie, je bent en blijft mijn knipmoeder.
Tineke Kroes

Een paar herinneringen aan Marie Wieten

Knipsel Lida Licht-Lankelma Limerick Marie WietenOp de eerste kniplessen bij Nel Wezel zaten Marie en ik samen in de groep. Ik weet nog dat we een boom moesten knippen. Marie maakte daar dadelijk iets moois van – wij dus niet. Maar Marie had een voorsprong: zij gaf les op school in creativiteitsvakken en handenarbeid. En ook daardoor kreeg zij, toen Nel Wezel na jaren geen les meer gaf, vanzelfsprekend de kniptouwtjes in handen.
Marie kwam steeds met nieuwe ideeën, die door ons dan enthousiast werden overgenomen. Zo heb ik nog een paar knipsels, gemaakt naar aanleiding van limericks, die door Marie even uit haar mouw werden geschud. Er zijn op Texel vast meer knipsters, die die limerick-knipsels nog hebben.

knipsel Lida Licht-Lankelma limerick Marie Wieten

En dan de landelijke Contactdag op Texel! Hoe we onder aanvoering van Marie eindeloos veel poëzie versjes maakten en illustreerden met knipsels aan iedereen mee te geven. Ik heb nog een poëzie albumknipsel van Marie maar dat is in twee kleuren en kan dus niet geplaatst worden.
Nog iets: de Paaseierententoonstelling bij de boekwinkel. Alle boeken over ‘het knippen’ waren na de tentoonstelling verkocht – ook aan de badgasten. Helaas ben ik 10 jaar geleden van het eiland vertrokken. Er is daarna veel gebeurd, maar het enthousiasme van Marie is aanstekelijk gebleven – tot het eind toe. Het is, ook voor de knipkunst, een gemis en heel verdrietig dat zij er niet meer is.
Lida Licht-Lankelma

Van knipkring Den Burg -Texel
Hoe gaan we nu verder?
Na het overlijden van Marie viel er een groot gat. Samen proberen we nu dit op te vullen. Als nieuw contactpersoon heb ik iedereen een vragenlijst gestuurd om de belangstelling te peilen over: Gaan we door, waar, wanneer, welke tijd, en hoe vaak?
Het resultaat is dat we nu om de zes weken, ‘s middags van 13.30-15.30, bij elkaar komen, telkens bij een ander. De gastvrouw bepaalt het programma maar kan ook één van de andere knipsters daarvoor vragen. Op de eerste bespreking bij mij thuis hebben we meteen de plaats vastgelegd voor het eerste half jaar, in de hoop verlost te zijn van het bij ons steeds weer in de soep lopende doorbelsysteem. De gast vrouw mag kiezen tussen een knipseltje of een bijdrage in de koffie-met-koek-kosten. De meesten kozen voor een knipseltje, omdat bij het overlijden van Marie Wieten is gebleken dat wij eigenlijk geen van allen kleine knipseltjes van haar hebben.
De groep bestaat nu uit 10 personen, overgebleven uit de beide Kringen die naast elkaar bestonden. De eerste keer waren we bij Margret, die mij vroeg iets over de cursus in Orvelte te vertellen. Wij hebben daar toen heel ijverig mistig geknipt; de resultaten heb ik naar Wies Palma gestuurd.
De tweede keer, bij mij thuis, heb ik het ‘voelknippen’ aangepast aan de huiskamer (in mijn geval de keuken). Op een dienblad onder een handdoek wat vreemde voorwerpen voelen en daarna knippen wat je denkt dat het was. Ik heb een brokje pedagogie ontdekt in dit deel van de cursus. Niemand kermde: “Dat moet ik eerst tekenen, dat kan ik niet zomaar”! De enige die tekende was Nanny, zij had een ontsteking aan haar duim en kon niet knippen. Omdat ik de voorwerpen kende, vond ik dat ik niet mee kon doen en daarom mocht ik Nanny’s tekeningen uitknippen. Er werd had gewerkt en we kwamen zelfs nog toe aan een tweede ronde. Voor de Orveltegangers: Het opbouwen van een geheel met de overgebleven resten gebeurde heel summier.
Van enkele knipsels die ik kreeg zijn hierbij de kopieën gevoegd. Mocht iemand gedacht hebben: Hoe moet dat nu verder op Texel? Dan hoop ik dat dit een geruststelling is.
Aja Coutinho

Zonsondergang, Aja Coutinho

Aja Coutinho, Water

 

 

Willy van Hoof

Margret Verduyn