Auteursarchief: admin

Jan Vollenhove, KoertenKoerier 13

Jan Vollenhove (1631-1708) was predikant en dichter in Zwolle en later Den Haag. Ook bracht hij korte tijd door in Engeland, van 17 mei tot half november 1674. Hij maakte toen deel uit van een buitengewoon gezantschap dat moest meewerken aan de uitvoering van het tweede verdrag van Westminster met Engeland. Vollenhove was een uitgesproken voorstander van de Nederlandse stadhouder Willem III.
Vollenhove komt met zeven gedichten voor in de Lofdichten- uitgaven van 1735 en 1736. Het bekendst is wel het gedicht dat is geschreven bij het intrigerende vignet dat Jan Goeree tekende van het kabinet van insectenverzamelaars. Het is een van een serie vignetten die Goeree heeft gemaakt voor Koertens Stamboek.

De tekst luidt:
“Gestreelt, gekust, eer ‘t werkstuk van zyn vingeren
In vleesch verkeerde een’ dichtersvont en droom.
Men zwyg’ voortaan Fidius Minerve,
Zyn meesterstuk, waarin de kunstenaar,
Opdat zyn naam geen ‘lof noch luister derven,
Zyn aanschyn snyt, berucht zo menig jaar.
JOANNA beelt Minerve altoos af hoe men
Haar kunstwerk zie: maar dees Minerve is zy.
Of wil men haar een twede Arachne noemen,
Wel waardig, dat haar Pallas zelf beny’?
J.VOLLENHOVE”

Dit gedicht komt niet voor in beide Lofdichtenuitgaven. Wel is een ander, algemeen gedicht van Vollenhove gewijd aan Koerten:
Op de afbeeldingen/In papier gewrocht door de knipschaar/ Van Juffrou/JOANNA KOERTEN,/Huisvrou van den Heere/ADRIAAN BLOK/In tenui labor, at tenuis non gloria“. Ondertekend door: “JOANNES VOLLENHOVE/Kerkleraar in ‘s Gravenhage“.
Dit gedicht eindigt met enige regels die goed te vergelijken zijn ,met de laatste van het gedicht bij Goeree’s vignet:
Kom KOERTEN als GodinMinerve roemen/ Wie ’t kunstwerk
Zie: de dees Minerve is zy./
Of wil men daar een lwede Arachne noemen,/
Wel waardig dat haar Pallas zelf beny?

De andere gedichten van Vollenhove zijn bewerkingen van de Latijnse gedichten van Petrus Francius en Adriaan Reland en bij de door Koerten geknipte portretten van Willem III, Frederik III, Petrus Francius, Cosimo III (2x) en David van Hoogstraten.

Verkolje heeft Vollenhove afgebeeld in zijn studeerkamer, bijna ten voeten uit, zittend in een stoel voor een kamerscherm. Zijn rechterarm leunt op de stoelleuning, in de linkerhand houdt hij een brief. Rechts van hem Melpomene, de muze van de tragedie. Daarvoor een tafel met een opengeslagen boek (bijbel?). Op de voorgrond een engel met harp en rol. Rechts op de achtergrond, links een doorkijkje naar een tuin met langs de trap een balustrade.

 

 

Dit portret van Vollenhove gaat waarschijnlijk terug op gravures naar het geschilderde portret door Jan de Baen.

 

 

 

 

 

 

Mogelijk was het portret dat Arnoud van Halen maakte naar het schilderij van Jan de Baen, een grisaille op blik, bedoeld voor het Panpoeticon Batavum.

 

 

 

 

Een ander portret van anonieme hand toont Vollenhoven, staande voor een boekenkast. Zijn rechterhand houdt de op tafel afgebeelde bijbel open bij de profeet Zacharia. In de linkerhand houdt hij een (psalm)boekje op.

Jan Vollenhove was een groot verzamelaar van brieven en documenten en hij beschikte over een uitgebreide bibliotheek. Met de opbouw daarvan was hij al in Zwolle bezig. Zijn boekenverzameling is in 1708 geveild door Haagse Libraire Abraham de Hondt. De inhoud van die verzameling bestond uit twee afdelingen, theologie en diversen.

 

Literatuur
– G.R.W. Dibbets, Joannes Vollenhove (1631-1708), Hilversum 2007.
NNBW (1924), deel 6.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de KoertenKoerier 13, 2020
Afbeeldingen WikiCommons en de KoertenKoerier.

Caspar Brandt, KoertenKoerier 13

Adriaan van Cattenburg ronde het onderzoek dat Brandt verrichtte naar leven en werk van Hugo de Groot af. In 1727 verscheen daarover een publicatie, in 1732 volgde een tweede druk. Caspar Brandt was een Remonstrants predikant, die geboren werd in Nieuwkoop. Hij studeerde aan het semenarie van de Remonstranten in Amsterdam. Was als predikant werkzaam in diverse plaatsen (Schoonhoven, Hoorn, Warmond, Alkmaar en Rotterdam). Uiteindelijk aanvaarde hij in 1686 het predikantambt in Amsterdam, aldaar volgde hij zijn vader op. Hij was driemaal gehuwd. Net als zijn vader had hij veel interesse in geschiedenis, hij begon een studie over Hugo de Groot die hij dus niet kon voltooien. Zijn portret werd in gravure gebracht door Jac. Houbraken en P.v.d.Gunst, beide naar voorbeeld van M. Musscher.

In het Stamboek bevindt zich van hem het gedicht “DE PAPIERE SNYKIJNST/Van Juffrou/JOANNA KOERTEN/Labore & Constantia”.

Het door Verkolje gemaakte portret toont Brandt staande naar rechts, gekleed in kamerjas in een imposant studeervertrek. Met de rechterhand bladerend in een boek, zijn linkerhand leunt op een stoel. Zoals de korte beschrijving in de Testascatalogus weergeeft met “meerder bywerk”, van eden putto met gedicht ophoudend een globe en een sfinxfiguur.

Literatuur
NNBW, deel 6 (1924)
Biografisch Portaal/7 1228594
Biographisch en anthologisch critisch woordenboek der Nederduitsche dichters, dl.1, 1821

Door Henk van Ark.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in de KoertenKoerier 13, 2020
Afbeeldingen WikiCommons en Rijksmuseum.

Adriaan van Cattenburg, KoertenKoerier 13

In het stamboek van Koerten bevond zich een gedicht van Adriaan van Cattenburg, Remonstrants hoogleraar te Amsterdam. Het gedicht in twee gedeelten luidt:

“OP HET VOOR TREFFELYK/
PAPIERE SNYWERK/
Van Juffouw/
JOANNA KOERTEN/
Huisvrou van den Heere/
ADRIAAN BLOK”.

Nicolaas Verkoije maakte van hem een tekening die in de Testascatalogus voorkomt onder nummer 30 van het Konst-Boek, Letter A:
Het Portrait van Professor Cattenburg, staande met een Boek in de hand in zyn studeer Kaamer, met meerder bywerk, door den zelven “.

De verblijfplaats van deze tekening is niet bekend, wel kennen we een portret van Adriaan door Jakob Houbraken in diverse uitvoeringen, naar een tekening van Jan Wandelaar. De belangrijkste versie is een borststuk, met het hoofd frontaal, lichaam naar links met een allonge-pruik, in ovaal met heraldisch wapen. Gekleed in toga met rabatkraag.
Het heeft als signatuur J. Wandelaar ad vivum delin (linksonder) en rechtsonder: Jac. Houbraken sculp. Het portret is opgenomen in een ovaal, met daaronder een gedicht op schild door Georgius van Zonhoven.

Van Zonhoven, in 1700 Remonstrants predikant te Bleiswijk bij Leiden, maakte niet alleen gedichten, maar gaf ook enige boekpublicaties uit (1732 en 1744). Hij overleed in 1745.(1)
Voor het Stamboek maakte hij het gedicht “OP DE PAPIERE SNYKUNST/Van Juffrou/JOANNA KOERTEN,/Huisvrou van den Heere/ADRIAAN BLOK”, dat in de Lofdichtenuitgave van 1736 te vinden is tussen gedichten van andere Remonstrantse (hoog)leraren (Kaspar Brandt, Adriaan Van Cattenburg, Joannes de Goede en Johannes Brandt).

 

 

Adriaan Van Cattenburg (1664-1743)(2) is geboren in Rotterdam, studeerde aan het semenarie en werd in 1687 beroepen in Rotterdam. In 1712 werd hij benoemd tot hoogleraar aan het semenarie en in augustus van dat jaar vertrok hij naar Amsterdam. In 1731 werd hij voor enige tijd belast met het onderwijs in de letterkunde en wijsbegeerte. In 1737 neemt hij vanwege zijn hoge leeftijd ontslag. Hij overlijdt in 1743.
Zijn onderwijs werd zeer gewaardeerd, ook door doopsgezinde studenten. Voor de Remonstrantse Broederschap heeft hij veel gedaan. Hij voltooide de “Historie van het leven van Huig de Groot”, die door Caspar Brandt was begonnen (uitgaven in 1727 en 1732). Er is een geschilderd portret van hem bekend van P.v.d.Werff uit 1711 en een door een onbekende kunstenaar. En natuurlijk de prent van Houbraken naar Wandelaar.

Literatuur
NNBW, d16.
– Ene. A. Cossee, “Meer verschil dan overeenkomst (…)“.
– A.J.van der Aa, “Zonhoven”, Biografisch woordenboek der Nederlanden, dl 21 (1878)

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in KoertenKoerier 13, najaar 2020.
Afbeeldingen wikipedia.

Geleerd gezelschap, KoertenKoerier 13

De meeste tekeningen in het Stamboek van Koerten zijn portretten en allegorische voorstellingen. De portretten zijn vaak voorzien van het nodige “bywerk” en soms ook met een “Vaars” eronder. Een aparte categorie zijn de portretten van geleerde heren die zijn afgebeeld in hun goed voorziene studeerkamer. Volgens de Testas catalogus zijn dat:

  1. 30: “Het Portrait van Professor Cattenburg, staande met een Boek in de hand in zyn studeer Kaamer, met meerder bywerk, door den zelven (Verkolje)”.
    N. 32: “Een dito (=Portrait), Dom.Becker in zyn studeer Kaamer en meerder bywerk, door den zelven (= N.Verkolje)”.
    N. 33: “Een dito (=Portrait), Casper Brand, staande aan een Tafel in zyn studeer Kaamer, met veel bywerk, door den zelven (Verkoije)”.
    N. 35: “Een dito (=Portrait), Jan Vollenhoven, zittende in zyn studeer Kaamer, en meerder bywerk, door den zelven (=Verkolje)”.
    N. 37: “Een dito (=Portrait),Do.Hoogstraten, staande in zyn studeer Kaamer, en verder bywerk, door den zelven (Verkolje)”.

Deze portretten behoren dus tot de reeks die Nicolaas Verkolje rond 1720 voor het Stamboek heeft gemaakt. In de tijd van Verkolje hadden kunstenaars op zijn minst drie manieren van tekeningen maken: een schetsmatige, een uitgewerkte en een daartussen liggende stijl. Door velen zijn zijn uitgewerkte tekeningen zeer geprezen, zeker de manier waarop die met het penseel zijn gewassen.

Verkolje was een kunstenaar die veel in opdracht heeft getekend. Het werken voor het Stamboek van Koerten moet hem de nodige tijd hebben gekost. Uiteindelijk heeft hij in de periode 1720-1726 44 tekeningen voor dat Stamboek, op een na allemaal portretten met allegorisch bijwerk. Van verschillende daarvan -de kunstenaars en de dichters- maakte hij bovendien tweede en derde versies voor verzamelaars en bewonderaars van de voorgestelden. Een voorbeeld daarvan is het portret van Johannes Bronkhorst met zinnebeeldig bijwerk.

Noten
1. Robert-Jan te Rijdt, “De tekeningen van Nicolaas Verkolje”, in: Paul Knolle/Everhard Korthals Altes, “Nicolaas Verkolje 1673-1746. De fluwelen hand”,. 110-149. Zie ook: Henk van Ark, “Gerard de Lairesse en Nicolaas Verkolje”, De KoertenKoerier, nr. 4, Zuidhorn voorjaar 2018.
2. Idem, cat.nr.28 (p.122-123).

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in KoertenKoerier 13, najaar 2020.

Jan Luyken, KoertenKoerier 12

Jan Luyken (1649-1712) was een Amsterdamse dichter en grafisch kunstenaar. Hij was getrouwd met de zangeres Maria de Oude. Zijn vijf kinderen zijn allen jong gestorven, behalve Caspar met wie hij zijn bekendste boek “Spiegel van het Menselyk Bedryf’ maakte. Op 26 jarige leeftijd had hij een bijzondere religieuze ervaring, waardoor zijn wereldse opvatting van zijn leven veranderde in een meer ascetisch-vrome. Hij wilde een degelijk leven leiden en werd doopsgezind. Die verandering kwam vooral tot uitdrukking in zijn dichtwerk dat veel stichtelijker werd. Vanaf 1677 ging hij zich toeleggen op etsen en gravures en hij maakte als etser 241 illustraties voor het populaire geschiedenisboek “Oorsprongk, begin en vervolgh der Nederlandsche oorlogen”. Ook is hij bekend door zijn moralistische prenten over het lijden van Christus.[i]

In de wereld van de knipkunst is Luyken vooral bekend door de prent uit het “Menselyk Tydverdryf’ van de papiermaker.


Voor Koertens Stamboek heeft Luyken, volgens opgave in de Testas catalogus, tekeningen gemaakt van een herder met schapen, diverse zinnebeeldige tekeningen en een aantal portretten (Michel Mutcher, David van der Plas, Hendrik Verryn, Francois Halma, Antoni Jansz van der Goes en Johannes Norel).[ii]
In het Kunstboek, Letter A. lezen we:

Nr. 49: “Een Herder met eenige Schaapjes, door Jan Luyken”.
Nr. 50: “Een Zinnebeeldige Tekening op de Dood, door den zelven”.
Nr.60: “Het Portrait van Michel Mutcher, met een Vaars daar onder, door Jan Luyken”.
Nr.61: “Een dito, David van der Plas, met dito, door den zelven”.
Nr.62: “Een Geestelyke Sinnebeeldige Teekening, door den zelven “.
Nr.63: “Drie stuks dito, op een Blad, door dito”.
Nr.64: “Een dito door den zelven”.
Nr.65: “Een dito, met een Vaars, door den zelven”.
Nr.66: “Een dito, met het Portrait daar boven van Hendrik Verryn, door den zelven”.
Nr.67: “Het Portrait van Francois Halma, met een Vaars daar onder, door den zelven”.
Nr.68: “Een dito, Antoni Jansz van der Goes, met dito, door den zelven”.
Nr.69: “Een dito, Johannes Norel, met dito, door den zelven”.

Omslag, Letter C.:

Nr.37: “Een Fluytspeelder, met zwart Kryt getekent, door Jan Luyken”.

De nrs. 49 en 50 zijn dus gemaakt door Jan Luyken. Daarna volgt een serie tekeningen van de hand van Arnold Houbraken (nrs. 51 t/m 58). Nr.59 wordt wel aangegeven, maar een beschrijving is niet aanwezig. Als nr. 60 staat in de catalogus “Het Portrait van Michel Mutcher, met een Vaars daar onder, door J.Luyken”. Daaronder een reeks portretten door den zelven (dus Luyken) getekend, waaronder nr.67 het portret van Francois Halma. Dit is door de auteurs van de catalogus van de Van Eeghen verzameling Amsterdamse tekeningen gecorrigeerd.[iii] Alleen het gedicht (“Vaars”) onder het portret moet zijn gemaakt door Luyken, de portretten zelf zijn gemaakt door Houbraken en sluiten dus aan bij voorgaande Houbraken tekeningen (nrs. 51 t/m 58). Plomp bespreekt dit verder in het Leids Kunsthistorisch Jaarboek.[iv]

Noten
[i] H.van Strien, [Luijen, Jan], NNWB, 6 (1924), p.974-976.
[ii] Catalogus van het eenig en overheerlyk Konst-Kabinet van Papiere Sney-Konst (…)[1750]
[iii] B.Bakker e.a., De verzameling Van Eeghen. Amsterdamse tekeningen, 1600-1950, cat.66 (p.20).
[iv] M.P!omp, “De Portretten uit het Stamboek voor Joanna Koerten (1650-1715)”, Leids Kunsthistorisch Jaarboek, 8 (1989), p. ,noot 42.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in KoertenKoerier 12, 2020
Afbeeldingen Rijksmuseum

Een mooie mezzotint, KoertenKoerier 12

Het portret van Joanna Koerten dat Nicolaas Verkolje naar voorbeeld van Jakob Houbraken schilderde is in de Testascatalogus van Koertens Konstkabinet te vinden onder nummer 1 van Konst-Boek, Letter B: “Het Portrait van Juffrouw Johanna Koerten Blok, met Olyverf door N. Verkolje geschildert“. Dat geldt niet voor het portret dat David van der Plas maakte van Joanna. De reden daarvan is niet duidelijk, misschien is dit portret na de verkoop van het Stamboek van Koerten in de familie gebleven. De verblijfplaats van dit kunstwerk is onbekend.
Wel is in de catalogus een getekend portret te vinden onder nummer 61 van Konst-Boek, Letter A: “Een dito (=een portret), David van der Plas, met dito (=een vers), door den zelven”. Dit portret zou zijn gemaakt door Arnold Houbraken.
Arnold Houbraken besteedt in zijn “Groote Schouburgh” maar weinig aandacht aan Van der Plas. Hij stelt dat Van der Pla(a)s “zig een zonderlinge wyze van schilderen [had] aangewent, Waar door zig de beeltenissen in een weinig afstant gestelt, byzonder kragtig en levendig vertoonden (…) Onder de menigte pourtretten, die hy geschilderd heeft, word getelt dat van Kornelis Tromp, Luitenant Admiraal van Holland”. Daarbij drukt hij een gedicht af van Ludolph Smids over Tromp.
Helaas vermeldt deze Koertenkenner- en bewonderaar het portret van Joanna door Van der Plas niet. Wel is het portret van de schilder in de Groote Schouburgh opgenomen samen met dat van Maria Sybilla Merian. Dit portret (door Jakob Houbraken) is met sierrand ook te vinden in het werk van Weyerman.

Naar het schilderij van Van der Plas heeft Pieter Schenk een fraaie mezzotint gemaakt. Deze bijzondere techniek wordt ook wel aangeduid als zwarte kunst prent, die zorgt voor een fluwelige impressie van de geportretteerde. Schenk was een uit Duitsland afkomstige kunstenaar die zich in 1670 in Amsterdam vestigde en in 1704 naar weer naar Duitsland (Dresden) terugkeerde.

 

Schenk maakte in de Nederlanden een grote reeks mezzotints van bekende figuren.

Het portret van Koerten, waarschijnlijk gemaakt in 1701, toont haar als borststuk, met het hoofd naar links met haar naar achteren en met een omslagdoek. Als onderschrift heeft het een gedicht van Katarina Lescailje:

“Men Eer dit Beeld, wiens geest
En Schaar kan wond’ren teelen,
‘t Papier herscheppende in onschatb ‘re
Kunst tafereelen.”

Het portret komt in vele collecties voor, het exemplaar dat zich nu in het Westfries Museum bevindt konden wij in 1988 aankopen op de veiling van het Nederlands Museum van Knipkunst van Wiecher Lever. Ook het British Museum heeft zo’n exemplaar, maar interessanter ook dezelfde mezzotint met een ander onderschrift. Dit is een gedicht dat later is opgeplakt van en door David van Hoogstraten.

Van Hoogstraten is een van de bekende figuren die Schenk in zwarte kunstprent vastlegde. Waarschijnlijk heeft Koerten naar deze prent het portret van Van Hoogstraten geknipt, waarvan de verblijfplaats helaas onbekend is. Een andere figuur die aan Koerten kan worden gekoppeld is Zacharias von Uffenbach, die het werk van Koerten maar liefst drie keer heeft kunnen bekijken. Hij bezocht Joanna in 1705 en 1711 en bekeek haar werk ook na haar dood in 1715 bij haar man Adriaan en zijn tweede vrouw Maria van Arckel in 1708.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in KoertenKoerier 12, 2020
Afbeeldingen WikiCommons en Wikipedia

Cosimo, Johannes en Joanna, De KoertenKoerier 12

Joanna Koerten heeft een reeks geknipte portretten van bekende personen gemaakt. De meeste daarvan zullen geknipt zijn naar voorbeeld van een prent of tekening. Daartoe behoort zeker het portret van Cosimo III, de Groothertog van Toscane.

 

In de catalogus van Koertens Kunstkabinet wordt dit portret genoemd onder de kop “SNEYWERK” onder nummer 6:
Pallas, die het Portrait houd van Cosmus de 3de, Groot Hertog van Toscanen, daar neevens een Eerzuil met het wapen, beneevens een Lalyns Vaars, door P.Francius, en andere ornamenten, in dito en dito (=in zwarte lijst, tussen twee spiegelglazen)”.
Nicolaas Verkolje maakte voor het Stamboek de tekening:
Pallas houdende het Portrait van Cosmus de derde, door denzelven (= Verkolje), met een geschreeven Vaars daar onder “(nr. 13 van Konst-Boek, Letter A).
Deze tekening bevindt zich volgens Plomp in de verzameling van de Ecole des Beaux Arts in Parijs (M I, 752)[i]

Niet duidelijk is wanneer dit portret is geknipt, ook is de verblijfplaats -mocht het nog bewaard zijn gebleven- onbekend.
De Voorreede van de Lofichtenuitgave van 1735 vermeldt over dit portret:
Kosmus de III is zoo voortreffelyk naa het leeven gesneeden, dat de kenners betuigen, dat het kunstpenseel daar voor moet zwichten“.

Op grond daarvan komt Bogaard in haar scriptie tot een opmerkelijke conclusie:
Een vroeg exemplaar [van de geknipte portretten, HvA)] moet zijn geweest het portret van Cosimo de Medici. Deze groothertog van Toscane bracht twee maal een bezoek aan ons land. van 19 december 1667 tot 17 januari 1668 en van 28 juni tot 11 juli 1669. Beide keren verbleef hij ook enige tijd in Amsterdam en zal bij die gelegenheid zeker uitvoerig zijn rondgeleid door zijn gastheren. Het ligt voor de hand dat men toen ook een bezoek bracht aan de “paerel aan de kroon van Nederland, die de kans moet hebben benut haar hoge gast in papier te vereeuwigen. Het stamboek vermeldt nadrukkelijk dat het portret van Cosimo III “naa het leven werd gesneden”.[ii]

Al eerder noteerde Catharina van de Graft een vergelijkbaar verhaal in een wat kortere formulering in het tijdschrift “Historia”(1948, p.146):
De hier vermelde portretten waren alle op de tentoonstelling [1946] aanwezig behalve dat van “den Groothertog van Toskanen“, Cosimo de Medici. Tweemaal bereisde deze ons land, eerst van 19 Dec. 1667 tot 7 Jan. 1668, daarna van 28 Juni tot 11 Juli 1669. Beide malen vertoefde hij enige tijd te Amsterdam. Dr. Willem Blaeau, die hem daar rondleidde zal toen ook met hem als een van de merkwaardigheden van de stad Johanna Koerten hebben bezocht, die bij deze gelegenheid zijn portret maakte“.

Joanna Koerten was ten tijde van het bezoek van Cosimo rond de 18 jaar. Zij hield zich ook al bezig met allerlei creatieve handvaardigheden, ook met papierknippen. Maar dat zij toen al over het niveau beschikte om van de Toscaanse prins een portret te kunnen maken ligt niet zo voor de hand. Ook is het niet erg waarschijnlijk dat zij als doopsgezinde in contact kon komen met een katholieke vorst. Maar Cosimo’s bezoek is een belangrijke gebeurtenis in de stad geweest en heeft ongetwijfeld op de jonge Koerten een grote indruk gemaakt.

In feite weten we van de periode voor Koertens huwelijk in 1691 zo goed als niets. Toen ging zij zich vooral toeleggen op de papierknipkunst, ongetwijfeld in sterke mate gesteund door haar man Adriaan. Toen pas maakte zij de Camina Latina, een reeks van portretten van belangrijke personen die een onderschrift van Petrus Francius in Latijn meekregen. De Lofdichtenuitgave van 1735, een bijna propagandistisch promotieboek voor Amsterdam en Koerten, die 20 jaar na de dood van Koerten verscheen begint met de gedichten over deze reeks geknipte portretten, met daarbij steeds Nederlandse vertalingen/bewerkingen van Francius teksten, door verschillende dichters. Het geknipte portret van Cosimo heeft tot deze reeks behoord en kreeg behalve het gedicht van Francius maar liefst vier in de Nederlandse taal gestelde vertalingen mee, geschreven door Johannes Vollenhoven (2x), Balthasar Bekker en Adriaan Spinneker, niet de geringsten uit Koertens dichterskring..

Op zich is de combinatie Cosimo-papierknipkunst niet gek. Bogaard vermeldt in haar scriptie niet dat Cosimo op 3 januari 1668 kennismaakte met Johannes van Achelom die prachtige knipsels bleek te kunnen maken. Zijn secretaris Bassetti, die een verslag van Cosimo’s eerste reis maakte ontbood deze katholieke jongeman[iii]. Hij maakte zonder voorbeeld, dus vrij uit de hand, heel kleine figuurtjes, landschappen en dieren. Bovendien kon hij goed schaatsen. Later, aan het einde van zijn tweede reis, besloot Cosimo Johannes van Achelom mee naar Florence te nemen waar hij aan het hof kon gaan werken. Dat deze Van Achelom fijne knipwerken kon maken is bekend van een aantal kleine werkjes die bij maakte voor een album van Gesina ter Borch. En van de vermelding door Von Uffenbach van prachtig werk van de knipkunstenaar in bezit van zijn oom pastoor Titsingh in Den Haag. Hij bezocht hem in 1710 en kon daar dat werk en een grote verzameling Italiaanse tekeningen bekijken.[iv] Door recent onderzoekswerk is er veel meer bekend geworden van Van Achelom en zijn werk.[v]

Noten
[i] M.Plomp. “De portretten uit het Stamboek voor Joanna Koerten (1650-1715), Appendix, p.337, A.13, Leids Kunsthistorisch Jaarboek, 8 (1989).
[ii] Conny Bogaard, “De Schaar-Minerva Johanna Koerten (1650-] 715) en de waardering voor de “papieren snykonst”, Utrecht 1989 (scriptie), p.46.
[iii] Lodewijk Wagenaar, Een Toscaanse prins bezoekt Nederland: de twee reizen van Cosimo de’ Medici 1667-1669, Amsterdam 2014.
[iv] Henk van Ark, “Von Uffenbachs Curiöse von Papier geschnittene Sachen, Welkom in Papyria, 2 (Rasquert 2010), p.51.
[v] Joke en Jan Peter Verhave, “De Nederlands-Italiaanse knipkunstenaar Joannes van Achelom omstreeks 1700”, Oud Holland, vol.128, 2/3, p.147-16.

Door Henk van Ark.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in de KoertenKoerier 12, voorjaar 2020
Afbeeldingen Wikicommons en RIjksmuseum

Het portret en gedicht van Poot, KoertenKoerier 11

Op de tentoonstelling “De Fluwelen hand” over Nicolaas Verkolje in Rijksmuseum Twente enige jaren geleden was ook een tekening met het portret van Hubert Corneliszoon Poot aanwezig. Het was afkomstig uit de verzameling van het Teylers Museum in Haarlem.

Dit portret, dat is gemaakt voor het Stamboek van Koerten stond tot de Testascatalogus werd ontdekt op naam van Nicolaas Verkolje, maar in de catalogus van Koertens Kunstkabinet wordt vermeld dat naast Verkolje ook Thomas van der Wilt (1689-1733). Van der Wilt was een leerling van de vader van Nicolaas, Johannes Verkolje. Ondanks hun leeftijdsverschil zullen Thomas en Nicolaas elkaar goed hebben gekend. Van der Wilt had in 1719 al eens een portret van Poot geschilderd, Verkolje maakte in de periode 1720-26 een grote reeks portretten voor het Stamboek van Koerten in opdracht van Adriaan Blok. Een samenwerking tussen beide kunstenaars is dus goed te begrijpen, verondersteld wordt dat Van der Wilt het portret maakte en Verkolje het bijwerk. Het kunstwerk is gemaakt met olieverf op papier, uitgevoerd in grisaille met grijs, bruin Wit en geel. De voorstelling toont een portret in medaillon dat links wordt vastgehouden door de verpersoonlijking van de Dichtkunst met loftrompet en lier, steunend op de rand van een nis. Rechts een grote kluit aarde met een hooivork en op de achtergrond een doorkijkje naar een boerderij.

   

In de catalogus van de Verkolje tentoonstelling wordt opgemerkt dat Poot nog geen poëtische bijdrage voor het Stamboek zou hebben gemaakt. Met de aanwezigheid van het portret van Poot in de verzameling van Blok zou deze eigenlijk hebben gesmokkeld in de hoop een nog te volgen bijdrage van de dichter. Een onwaarschijnlijke veronderstelling en vermoedelijk ook niet juist. Poot had wel degelijk een gedicht opgedragen aan Joanna, dat niet is opgenomen in beide versies van de Lofdichten, maar wel is te vinden in zijn Mengeldichten (3 dln, 1716- 1722) op p.40:

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de KoertenKoerier 11, voorjaar 2020.
Afbeeldingen Rijksmuseum en Teylers Museum

Grafmonumenten voor Koerten, KoertenKoerier 11

De gravure die Jakob Houbraken maakte voor de “Groote Schouburgh” van zijn vader toont rechts op de voorgrond een klein grafmonument met daarop de naam van Koerten en erachter een tweetal treurende vrouwen. Het is duidelijk dat deze gravure na 1715 het overlijdensjaar van Koerten is gemaakt. Het portret werd gepubliceerd in het derde deel van de “Groote Schouburgh”, dat verscheen in 1721.

Ook de volgende tekeningen zijn gemaakt na en naar aanleiding van Koertens overlijden:
1: In de Testascatalogus vinden we in Konst-Boek, Letter B:
N 26 “Een aangenaam Landschap, waarin verbeelt wert, een Graf-Tombe, zinspelende op Joh.Koerten, met couleuren, extra fraay getekent, door A.Rademaker“.
Deze, inderdaad mooi uitgevoerde tekening door Adriaan Rademaker (ca. 1667-1735) die kort na de dood van Koerten in 1716 werd gemaakt toont een met klassieke architectuur omzoomde tuin met een tombe met opschrift ter nagedachtenis (“Memoriae Joannae Courtiniae”) van Joanna Koerten.

2 en 3: In dezelfde catalogus onder nummer 41: “Een Zinryke Tekening” met een Graf Tombe, uitvoerig met Oost-Indische Inkt getekend”, door L. du Bourg en onder nummer 42 “Een dito, door den zelven (=L.du Bourg)”.
Louis Fabritius du Bourg was een Amsterdamse historieschilder en graveur (1693-1775). Hij was leerling van de Lairesse en Van Huysum. Vanaf 1718 was hij ook koster van de Amstelkerk en hij was een van de oprichters van de Amsterdamse Stadstekenacademie.
      

Beide tekeningen maken deel uit van de collectie Van Eeghen van het Amsterdamse Stadsarchief. Een van deze tekeningen stelt voor “De Amstel en het IJ bij de graftombe van Joanna Koerten uit 1722. Het is een allegorische met de stroomgoden van Amstel en IJ, gezeten voor het grafmonument voor Joanna Koerten. Op de voorgrond zitten twee treurende stroomgoden aan weerszijden van een steen met het wapen van Amsterdam. Het monument heeft de vorm van een rechthoekig reliëf In dit reliëf zit rechts op een sokkel van de graftombe Minerva, haar lans en schild met Medusahoofd liggen naast haar op de grond. Ze heft een vermanende vinger op naar de werelddelen tegenover haar. Vooraan staat Europa, gekroond en met een hoorn van overvloed in haar arm . Azië volgt met een wierrookvat en kruiden en een tulband op het hoofd. Een zwarte vrouw met lendedoek, een bloedkoralen ketting en een olifantenslurf in het haar stelt Afrika voor. Amerika met pijl en boog sluit de rij. De sokkel draagt een obelisk met een medaillonportret van Koerten, gebaseerd op de prent van Houbraken. Links van de obelisk blaast de Faam de loftrompet. Een kromme boomstam werpt zijn schaduw op het tafereel. Dubourg maakte deze tekening in opdracht van Adriaan Blok, die het Stamboek rond die tijd met veel (Verkolje) portretten liet verfraaien, in 1722. Een jaar later maakte hij een variant op deze voorstelling.

In de Testas catalogus worden nog meer tekeningen vermeld die betrekking hebben op de dood van Joanna in 1715:
In Konst-Boek, Letter A:

N.9: “Een kapitale Teekening, zynde een Sinnebeeld op het afsterven van Juffr. Joanna Koerten Blok, met Oost-Indische Inkt, uitvoerig geteekent door B.Picaart
N.10: “Een capitale Teekening, niet minder dan de vorige door N. Verkolje“.
N.50: “Een Zinnebeeldige Tekening op de Dood door den zelven (=Jan Luyken)“.
En in Konst-Boek, Letter B:
N.3 1: “Een Sinspeelende Teekening op het graf van Juffrouw Johanna Koerten, door Frans Mieris“.
N.41: “Een Landschap, waar in verbeeld werd een Graf-Tombe, met diverse Beelden en Beesten, door M Carré”.

Literatuur
– Henk van Ark, “Abraham Rademaker”, de KoertenKoerier, Zuidhorn voorjaar 2014.
– B.Bakker e.a. De verzameling Van Eeghen. Amsterdamse tekeningen, 1600-1950, Amsterdam 1988.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de KoertenKoerier, voorjaar 2020.
Afbeeldingen RIjksmuseum en Stadsarchief Amsterdam

Vignetten van Jan Goeree, KoertenKoerier 11

Enige tijd geleden kon een nieuwe aanwinst van de Collection Custodia in Parijs worden toegeschreven aan Jan Goeree (1670-1731). Het is een roodkrijt, in grijs gewassen, pentekening die als opschrift middenonder “GEEN DAG SONDER TREK”, in bruine inkt geschreven, heeft.

De voorstelling is een afbeelding van twee kunstenaars aan het werk in een atelier met rechts op de achtergrond een doorkijk naar buiten, waarop lopende figuren en een gebouw te zien zijn. Op de voorgrond, links-midden-rechts voor een palet, verfwrijver, banderol, schilderspalet en andere attributen zijn afgebeeld met in het midden een jonge figuur, die toekijk hoe de schilders aan het werk zijn. Deze mooie tekening zal ongetwijfeld behoord hebben tot het Stamboek van Koerten. Daarin kwamen verschillende werken op papier van Goeree voor. Wel bekend daarvan zijn de fraai uitgewerkte tekening die hij in 1708 maakte voor het handtekeningenboek van Koerten.

Ook intrigerend is het vignet bij een gedicht van Vollenhoven met het opschrift “UIT KLEINE ARBEIT GROTE ROEM”.
Beide tekeningen zijn besproken in een van de nummers van “Welkom in Papyria”. De vignetten die Goeree tekende lijken geen enkele verwijzing naar schaarkunst te bevatten. Ze handelen over kunst, de bewondering die zij oogste en de arbeid die zij kostte. Toch is een verwijzing naar het fijne knipwerk van Joanna vaak wel degelijk aanwezig, zoals blijkt uit de afbeelding van een kabinet met insectenverzamelaars die het resultaat van hun studie aangekondigd kregen met het opschrift “UIT KLEINE ARBEIT GROTE ROEM”.

Een mooi ander voorbeeld van zo’n vignet is aanwezig in de collectie van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel. De tekening is met penseel gemaakt in bruin en grijs gewassen inkt en zou een illustratie kunnen zijn bij een zinspreuk of gedicht met betrekking tot Joanna Koerten. Afgebeeld is de personificatie van de Vrije Kunsten omgeven door een portret, hamer, aap, globe, korenhalm, muziekboek en banderol. Het opschrift luidt: “DE KONST WERDT IN YDER LANDT GEVOED”.

In zijn artikel bespreekt Te Rijdt nog verschillende andere vignetten. Zo is volgens hem een getekende schilderswerkplaats vergelijkbaar met de studeerkamer van de insectenkenners. Het motto is “IK SIE’T EN STA VERBAAST” en verwijst naar de gevoelens van een bezoeker die juist met iets wonderbaarlijks is geconfronteerd.

 

 

Een ervaring die menige Koerten bezoeker moet zijn overkomen. Een andere tekening geeft twee mogelijkheden aan waardoor men in de herinnering der mensen voort zal blijven leven: “DOOR KONST OF DEN DEGEN”.

 

Te Rijdt noemt in zijn artikel ook nog drie andere, gelijkbare vignetten uit de collectie van Victor de Stuers met de opschriften: “DOOR MOEILIJKHEDEN NAAR ‘T GESTARNT”, “IK HOOP SO LANG IK LEEF” en “ARBIJD EN STAND VASTIGHEYD”.

Al deze vignetten kenmerken zich, net als de grote tekening uit 1708, in de uitvoering door een voor Goeree ongewone, op uiterlijke effecten gerichte techniek. Het is steeds een schilderachtig samenspel van bruine en grijze wassingen tussen de partijen op de voor- en achtergrond. Het zijn tekeningen als kunstwerk op zich, voor het in prent brengen was een dergelijke, zeer kunstzinnige uitvoering nauwelijks van belang.

Goeree tekende ook vignetten bij spreuken of gedichten van bezoekers die het werk van Koerten hadden bekeken, zie het vignet bij het gedicht van Vollenhoven.. In 1697 plaatsten twee Hoornse regenten, Mr. Nicolaas van Suchtelen en Sybrand Schagen op een blad hun handtekening bij hun teksten “quae rara chara“ en “niet hoeveel/maar hoe eel “.

Waarschijnlijk later tekende Goeree daar een mooi uitgewerkte afbeelding bij met de opschriften “T GEEN ZELDZAAM IS, IS DUUR” en “NIET HOE VEEL/MAAR HOE EEL”.

In de Testascatalogus is de tekening voor het handtekeningenboek te vinden onder N.71 van de Omslag, Letter C.:
De titel van het Stamboek zeer ryk van Ordonnnantie, en zeer uitvoerig met Roet en Oost Indische Inkt getekent, door Jan Goeree“.

Intrigerend is ook N.67:
“Het Portret van Keyzer Petrus de eerste, met een Ornament, door J.Goeree en een ander”.

Die Omslag C bevatte veel meer tekeningen van Goeree:
N.30: “Drie dito (=zinnebeeldige tekening), op twee Blaaden, door Jan Goeree”
N.3 1: “Een dito, door den zelven”.
N.32: “Twee dito, door den zelven”.
N.33: “Een dito, door den zelven”.
N.34: “Een dito, door den zelven”.
N.45: “Een Zinnebeeldige Teekening met Oost-Indische Inkt, door J.Goeree”
N.59: “Vier dito (=Zinnebeeldige Miniatuur Tekening), op twee bladen, met Oost-Indische
Inkt, en Roet, door Jan Goeree”
N.65: “Een Zinnebeeldige Teekening, met Oost-Indische Inkt, door J.Goeree”
N.66: “Een dito (Zirmebeeldige Teekening), door den zelven”.

Literatuur
– RKD/Artists, onder Joanna Koerten.
– Robert-Jan te Rijdt, “Jan Goeree, het stamboek van Joaima Koerten en de datering ervan”, Delineavit et Sculpsit, nr.17 (199), p.48-56.
– Henk van Ark, “Jan Goeree en Joanna Koerten”, Welkom in Papyria, nr.10 (2015), p.5S-60.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de KoertenKoerier 11, voorjaar 2020.
Afbeeldingen met dank aan Collection Custodia en het Fries Museum