Auteursarchief: admin

Pompoen, internet, coptografie, Knip-Pers 2000-4

De aanleiding voor een artikeltje vonden we in de zondagskrant. Zoals bij gelegenheid van Sint Maarten in sommige streken van ons land kinderen een suikerbiet uithollen en met een lichtje erin de deuren langs gaan, wordt in Amerika Halloween gevierd. De kinderen hollen een grote oranje pompoen uit en snijden er een gezicht in. Deze staat op de avond van Halloween op de stoep te branden en kinderen kunnen verkleed aanbellen en krijgen snoep.

De pompoenrage is nu ook in ons land en de zondagskrant deed een suggestie om via internet aan een patroon voor een gezichtje op de pompoen te komen. We herkenden er meteen een coptografische voorstelling in, waaraan meestal niet zomaar te zien is wie er wordt afgebeeld. Daarvoor moet het kaarsje aan. Wie kwam er tevoorschijn? De Mona Lisa. Een goede aanleiding om (opnieuw) iets te vertellen over die schaduwbeelden.

Zo’n 150 jaar geleden was het een familievermaak om een coptografische avonduitspanning te geven. Men bereidde dit voor door voorgedrukte figuren uit te knippen. Met een kaars erachter werden die geprojecteerd op de muur. In een 19de‑eeuwse handleiding staat: “Alles wat zwart is, moet met de schaar of het pennenmes weggesneden worden. Hierna late men, bij kaars of lamplicht of ook wel bij zonneschijn, de schaduw dezer beelden op een wit voorwerp vallen; en men zal zich over de schoone uitwerking derzelve moeten verwonderen”. In een ontspanningsboekje voor jonge AVRO-luistervinken uit 1935 worden het ‘schaduwnegatieven’ genoemd. Dat is wel een sprekende omschrijving, want pas na projectie zie je hoe herkenbaar het beeld is. Als je twee of drie kaarsen achter de uitgeknipte prent houdt, zijn even zovele schimmen op de muur te zien.
Boekjes vol met gedrukte voorbeelden, die (eventueel na overtrekken met blauw calqueerpapier ertussen), uitgeknipt moesten worden, kon men in de boekhandel kopen voor ongeveer een gulden. De onderwerpen gingen over huis-, tuin- en keukenzaken, maar heel duidelijk was het ook bedoeld om de Bijbelkennis (goede herder, Petrus), de kennis van de vaderlandse geschiedenis (koningen en generaals) en kerkgeschiedenis (hervormers) en dergelijken te vergroten. De presentator kon er zijn verhaal bij vertellen en vaak ging dat op
rijm.

Schaduwbeelden te vertoonen
Is voor kinderen groot vermaak.
Diederik, de oudste van de zonen,
Legt die beelden uit met smaak.
Ziet hem daar eens deftig staan;
De andere kindren hooren ’t aan. 

Maria van ReijgersbergenCoptografische figuren dienden dus tot ‘lering ende vermaeck’. In onze verzameling bevinden zich naast het boekje ‘Winter-Avond Uitspanningen. Eene verzameling van ruim honderd stuks Schaduwbeelden of Verlichte Schimmen’ (uitg. D. Bolle, Rotterdam omstreeks 1860), veel voorbeelden van witte of verlichte schimmen uit Frankrijk, Duitsland en Engeland en zo is het naspeuren van vreemde namen voor ons ook heel leerzaam gebleken. Natuurlijk heeft het maken van coptografische prenten met artistieke of volkskundige knipperij niet veel te maken. Een van de boekjes heet: ‘De kunst om schaduwbeelden te vervaardigen, zowel naar tekeningen als naar de natuur, voor hen die niets van de tekenkunst verstaan. Eene vermakelijke en tevens nuttige uitspanning voor diegenen, welke de kleine kinderspelen ontwassen zijn’.

Toch is het boeiend om ons voor te stellen, hoe men elkaar anderhalve eeuw geleden vermaakte met papier, een schaar en een kaars. Ook voor ons zijn de vormen en profielen of silhouetten nog steeds een verrassing.

Ondertussen weten we nog steeds niet waar het woord coptografisch oorspronkelijk vandaan komt. Al in 1971 merkte Wim Meilink op dat het in geen woordenboek te vinden is, en ook nu zoeken we het tevergeefs in de nieuwste dikke Van Dale of in de Woordenlijst Nederlandse Taal.

 

Kopto is een Grieks woord, met een heleboel betekenissen, zoals stoten of slaan, kloppen (op de deur), slaan van munten, neerslaan, omhakken, pletten. Maar niets dat met schaduwen of uitknippen in verband gebracht kan worden. Zou coptografie iets te maken hebben met wat wij stansen noemen, het (be-)schrijven van een vorm, door met behulp van een pons papier weg te halen? We zijn er nog niet uit.

Joke en Jan Peter Verhave

Arnold Houbraken en Joanna Koerten, KoertenKoerier 16

 

Naar aanleiding van de tekening van Arnold Houbraken “Joanna Koerten op de kunsttroon” met daarbij een gedicht van Houbraken zelf wordt in het boek over de Amsterdamse collectie Van Eeghen opgemerkt:
De toon van het gedicht doet vermoeden dat dit blad al bij haar leven in de verzamelaar van Joanna Koerten was opgenomen. Arnold Houbraken heeft -zo blijkt uit de catalogus die is opgemaakt toen de verzameling in bezit was van Pieter Testas de Jonge- tenminste 15 bladen bijgedragen aan het Stamboek, waarvan er drie in de collectie Van Eeghen worden bewaard. Combineert men die gegevens met de uitgebreide en lovende bespreking van Koerten in de “Groote Schouburgh van Nederlandsche Kunstschilders en Schilderessen, dan blijkt daaruit grote wederzijdse waardering”.

Die drie tekeningen in de Van Eeghen collectie zijn:
1. Monument voor Joanna Koerten, ca.1720-1725.[1]
2. Joanna Koerten op de kunsttroon, voor 1715.[2]
3. Kunstaltaar voor Gerard Hoet, ca.1720-1725.[3]
  

Bestuderen we de Testas catalogus uit 1750 dan zijn als werken van Houbraken vermeld in Konstboek, Letter A:
N.51: “Het Portrait van Broekhuyzen, en bywerk door Houbraken”.
N.52: “Een dito, David van Hoogstraten, door denzelven”.
N.53: “Vijf stuks op een blad, Geestelyke Zinnebeelden, door den zelven, met een geknipte Papiere Kroon daar boven”.
N.53*: “Een Portrait, zynde een Borststuk van J.Brand, door den zelven, met een Vaars daar onder”.
N.54: “Een Zinnebeeldige Tekening op Joh.Koerten Blok, met de twaalf Roomsche Keyzers, ter zyde, door denzelven”.
N.55: “Het Portrait van L.Bakhyzen, door den zelven, met een Vaars daaronder”.
N.56: “Een dito, Johannes Reeland, met een dito daaronder”.
N.57: “Een dito, van Cornelis Sweerts, met dito, door den zelven”.
N.58: “Een dito, Johannes Voorhout, met dito, door den zelven”.
N.70: “Een dito, Arnoldus Houbraken, door hem zelven, met Root Aart, getekent met een Vaars daaronder”.
N.71: “Een dito, met Oost-Indische Inkt, door den zelven”.
N.72: “Een dito, Philip Tideman, door den zelven”.
N.73: “Een dito, Anslo, door den zelven, met een Vaars daaronder”.
N.74: “Een dito, Casper Brand, met dito, met Potloot geteekent”.

En in Omslag Letter C:
29: “Een Zinnebeeldige Teekening, met Oost-Indische Inkt, door Houbraken”.

Als we ervan uitgaan dat alleen het gedicht bij het portret van Michiel van Musscher van N.60 van Konstboek, Letter A gemaakt is door Jan Luyken en de tekening van de hand van Houbraken is, kan de reeks van N.60 t/m 69 nog worden toevoegd aan de bijdragen die Houbraken volgens de Testas catalogus heeft geleverd.

De beschrijvingen van die tekeningen zijn:
N.60: “Het Portrait van Michel Mutcher, met een Vaars daar onder, door J. Luyken
N.61: “Een dito, David van der Plas, met dito, door den zelven”.
N.62: “Een Geestelyke Sinnebeeldige Teekening, door den zelven”.
N.63: “Drie stuks dito, op een blad, door dito”.
N.64: “Een dito, door den zelven”.
N.65: “Een dito, met een Vaars, door den zelven”.
N.66: “Een dito, met het Portrait daar boven van Hendrik Verryn, door den zelven”.
N.67: “Het Portrait van Francois Halma, met een Vaars daar onder, door den zelven”.
N.68: “Een dito, Antoni Jansz van der Goes, met dito, door den zelven”.
N.69: “Een dito, Johannes Norel , met dito, door den zelven”.

De tekening Joanna Koerten op de kunsttroon is een opzetvel met erop geplakt een tondo met een allegorische voorstelling met een allegorische voorstelling en een tekstvel in de vorm van een draperie. De tekst van het gedicht van Houbraken luidt:

“JOANNA KOERTEN op de Kunsttroon/
Dus prijkt JOANNA, mildt beschonken door Godts gunst/
Met edie gaven en ongemeene kunst./
Zij giet in wasch, borduurt, en toont voor ons gezicht/
Gebootste beelden, daar Natuur, in glans voor zwicht./
Haar Kunstschaar voert haar naam met roem door Nederlant./
Dat als verbaast staat op het Snijwerk van haar hant:/
Waardoor zij nu met recht dan gloritroon bekleedt,/
Terwijl men voor haar kruin de schoonste kunsttroon smeedt.
Arnold Houbraken

Een kunsttroon richtte Houbraken voor Koerten ook op met een andere tekening: Joanna omringd door de twaalf keizers van haar beroemdste kunstwerk “De Roomsche Monarchy” uit 1697. De figuren op deze tekening komen sterk overeen de andere kunsttroon tekening. Helaas het linkerdeel van de tekening afgesneden, waardoor er slechts zes keizers te zien zijn.

De meeste tekeningen van Houbraken zijn echter portretten. Daarbij twee zelfportretten in rood krijt (Nr.70) en Oost-indische inkt (Nr.71). Mogelijk is het roodkrijtportret, gemaakt door Jakob Houbraken van vader Arnold, op deze voorbeelden gebaseerd.


De andere portretten zijn:
1. Broekhuyzen
2. David van Hoogstraten
3. J. Brand
4. L. Bakhuyzen
5. J. Reeland
6. C. Sweerts
7. J. Voorhout
8. Ph. Tideman
9. Anslo
10. C. Brand
11. M. Mutcher
12. D. van der Plas
13. H. Verrijn
14. F. Halma
15. A.J. van der Goes
16. J. Norel

Het zijn afbeeldingen van personen die op een of andere wijze (tekening, gedicht, bezoek) een bijdrage hebben geleverd aan het verspreiden van bekendheid en roem van het werk van Joanna Koerten.
In zijn artikel over portretten uit het Stamboek van Koerten heeft Michiel Plomp een lijst opgenomen waarop de verblijfplaats van de portretten is aangegeven. Van lang niet alle portretten kon de verblijfplaats worden achterhaald, bovendien is de lijst van Plomp niet helemaal compleet.

Een van die tekeningen is het portret van Johannes Reeland, dat wordt toegeschreven aan Houbraken. Het komt voor in de Testas catalogus in Konst-Boek, Letter A: “Een dito (=Portrait”), Johannes Reeland, met een dito (=Vaars) daar onder”.
In de Lofdichten uitgaven komt zijn gedicht “Ad Viatores” voor. [7.8]
Reeland was predikant in De Rijp (1670), in Alkmaar (1676) en in Amsterdam (1677). In augustus 1703 stierf hij in Utrecht ten huize van zijn zoon Adriaan Reeland.
 

 

Ook deze Reeland is in verband met Koerten interessant. Petrus Francius schreef Latijnse gedichten bij portretten die Koerten van belangrijke figuren knipte. In beide Lofdichtversies worden deze gedichten, met Nederlandse bewerkingen, in een soort galerij opgesomd. Die reeks wordt afgesloten met het portret van Francius zelf met daarbij een gedicht in Latijn van Adrianus Reeland (1676-1718).
Reeland was hoogleraar oosterse talen en Neolatijns dichter. Op 11 -jarige leeftijd arriveerde hij in Amsterdam waar hij werd ingeschreven in het Atheneum Illustre. Bij Petrus Francius kreeg hij onderwijs in het Latijn. Na vele studies werd hij hoogleraar fysica en metafysica in Harderwijk in 1700 en kort daarna hoogleraar oosterse talen te Utrecht. In 1713 werd zijn leeropdracht uitgebreid met de Joodse Oudheden.
Behalve het gedicht bij het portret van Francius is in de lofdichten het gedicht “Op de onvergelykelyke snykunst Van Juffrouw Johanna Koerten. Huisvrou van den Heere Adriaan Blok”, een vertaling van J. van Peterson van het Latijnse gedicht van A.Reeland (“Artificio Incomparabili”).

Adriaan Reland, gravure uit Hadriani Relanc/i Analecta Rabbinica, 2e druk 1723

Literatuur
Wikipedia: Adriaan Reeland
NNBW, dl 9 1933), Reland (Adriaan), p.851-852
DBNL: Adrianus Relandus
Biografisch Portaal: Adrianus Reland.
RKD, Johannes Reland
– B. Bakker e.a. De verzameling Van Eeghen. Amsterdamse tekeningen 1600-1950, Zwolle 1988

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de KoertenKoerier 16, najaar 2021
Afbeeldingen WikiComons, Rijskmuseum, coll. van Eeghen

 

 

Arnold Boonen (2), Koertenkoerier 16

Tsaar Peter de Grote is een van de personen van wie Joanna Koerten een portret heeft geknipt. Hij bezocht de knipkunstenares in Amsterdam 1697, het jaar waarin zij ook haar topstuk “De Twaalf Keizers” heeft voltooid. Dat portret is nog onlangs in het Rijksmuseum te zien geweest op de tentoonstelling van het KOG.

Dat knipsel is gesigneerd en gedateerd, dat geldt niet voor het portret van de Russische vorst. Daarom zijn over dit kunstwerk in ieder geval twee vragen te stellen: wanneer is het precies gemaakt en naar welk voorbeeld?

De 19de eeuwse boekillustratie uit de “Galerij van beroemde mannen en vrouwen” suggereert dat Koerten het kunstwerk kant en klaar aan Peter de Grote liet zien.

Zij moet dan, gezien de tijd die het kostte zulk fijn knipwerk te maken vrij lang van te voren hebben geweten dat hij haar zou bezoeken. En ze zou hebben moeten beschikken over een getekende of gegraveerde portretafbeelding van de Russische vorst om naar te werken. Dat is nogal onwaarschijnlijk.
Het portret moet gemaakt zijn na het bezoeken van Peter aan Koerten. Moffit Peacock dateert het ca. 1697, in ieder geval is het gemaakt tussen 1697 en 1704. Het portret heeft namelijk een gedicht in latijn als onderschrift van de hand van Petrus Francius. Die overleed in 1704, het knipsel moet dus gemaakt zijn voor dat jaar.

Jan Peter Verhave wees ons er op dat Peter de Grote zijn portret pas op zijn tweede reis in Nederland heeft kunnen bekijken. Dat blijkt uit het verslag dat Von Uffenbach maakte van zijn derde reis door Nederland in 1717/18. Joanna was inmiddels overleden en Adriaan Blok woonde met zijn tweede echtgenote Maria van Arckel aan de Heeregracht.

Het portret is een wat merkwaardige voorstelling die wat afwijkt, met name door het kleine formaat van de geportretteerde van de andere, bekende portretten van Koerten.
Peter is afgebeeld in harnas binnen een ronde omlijsting.
Er zijn vele portretten van Peter de Grote bekend, maar het is misschien is het goed te zoeken naar een voorbeeld in het bezit van Joanna en Adriaan. Zij bezaten namelijk portretten, van Peter en zijn vrouw geschilderd door Arnold Boonen.
Ze zijn te vinden in Konst-Boek, letter B. van de Testas catalogus:

Nr. 17 “Het Portrait van Petrus de eerste, zeer uitvoerig op Papier, met Olyverf, geschildert, door A.Boonen”.
Nr. 18 “Een dito, Catharina, Gemalinne van Petrus de eerste, door den zelven”.

In dit verband komen door Boonen geschilderde portretten van Peter en Catharina in het Zaans Museum in beeld.
  
Kunsthistoricus Jan Six heeft daaraan onderzoek verricht en kwam tot de conclusie dat dit kopieën (mogelijk gemaakt door een leerling van Boonen) zijn van schilderijen die geschilderd zijn in 1717 van de tsaar en zijn vrouw. De originele portretten van Boonen zijn in 1982 geveild, verblijfplaats nu onbekend.
Niet uitgesloten lijkt ons dat hij vergelijkbare portretten al gemaakt heeft in 1697 of kort daarna. Deze zouden Joanna hebben kunnen inspireren om Peter de Grote op deze wijze portretteren. Die zouden dan opgenomen zijn in de collectie van de Koertens. Ze waren, net als het portret van Gesine Brit, zeer belangrijk. Het waren niet slechts tekeningen, maar met olieverf geschilderde portretten op papier.

Literatuur
– Johan R. Ter Molen, Een plezierreis in de zomer van 1718. De familie Von Uffenbach in de Nederlanden, Zwolle 2017.
– Henk van Ark, “Von Uffenbach in Amsterdam. Verslag van een reiziger”, KoertenKoerier 6 (najaar 2018).
ZaansMuseum.nl/topstukken-na-restauratie-terug-in-czaar-peterhuisje/

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de KoertenKoerier 16, najaar 2021
Afbeeldigen Rijksmusem, WikiCommons en Zaans Museum.

Almanak voor Vrouwen door Vrouwen, KoertenKoerier 16

Onlangs hebben we een mooie aanwinst voor onze stichtingsbibliotheek kunnen verwerven. Het is een exemplaar van de “Almanak voor Vrouwen door Vrouwen. Het jaar 1800”. Deze almanak is uitgegeven door de Wed. J. Dóll uit Amsterdam. Over deze weduwe, eigen naam Catharina Egges, schrijft Myriam Everard in haar bijdrage voor het Digitaal Vrouwenlexicon van het Huygens Instituut voor Nederlandse geschiedenis (1001 Vrouwen, nr. 555):

“Enkele maanden later [na de dood van haar eerste echtgenoot Willem Cloek] verhuisde Catharina Egges naar Amsterdam om daar begin 1770, kort na haar twintigste verjaardag en precies negen maanden na het overlijden van haar echtgenoot, in het huwelijk te treden met de 28-jarige Jan Dóll, beginnend uitgever en boekverkoper te Amsterdam. Als zoon van een gouddraadtrekker was Jan Döll net zomin in het boekenvak grootgebracht als Catharina Egges. Het is dan ook goed denkbaar dat zij nauw bij de opbouw van de uitgeverij betrokken was -de eerste uitgave verscheen in 1772- en samen met Döll met de wereld van het boek bekend raakte. In elk geval was zij toen Dóll in 1781 overleed, in staat om de boekhandel onder de firmanaam Wed. J.Dóll op eigen kracht voor te zetten (…). De leiding van het bedrijf hield ze echter tot haar door in 1824, dus meer dan veertig jaar, in eigen hand. (…) Toen Catharina Egges in 1781 de leiding van de boekhandel op zich nam, zette zij de verschillende activiteiten van de firma Jan Dóll op dezelfde voet voort: zij gaf uit -meest boeken, soms ook prenten-, verkocht eigen uitgaven als ook die van anderen, en veilde met enige regelmaat nagelaten boek- en prentcollecties van verzamelaars. In het fonds, dat vooral op een publiek van geleerden en wetenschapsbeoefenaren was gericht, bracht zij aanvankelijk niet veel verandering. (…)

Geleidelijk breidde de Weduwe Dóll het fonds én het beoogde publiek uit, allereerst met proza en poëzie van eigentijdse Nederlandse schrijvers, maar vooral ook schrijfsters, zoals Maria van Zuylekom en Adriana van Overstraten die zij als eersten aantrok. In het verlengde daarvan bracht zij ook meerdere almanakken op de markt, waarmee zij een veel groep schrijvers en vooral schrijfsters publicatiemogeljkheden bood en hen daarmee tevens aan zich verplichtte. (…)
Daarbij waren deze almanakken -op zichzelf al een genre voor het bredere publiek- ook nog eens toegesneden op verschillende doelgroepen, waarvan de Almanak voor vrouwen door vrouwen (1791-1822) wel de succesvolste en de bekendste is. Dat de Weduwe Dóll1 zich zo voor schrijvende en lezende vrouwen inspande, kan welbegrepen eigenbelang zijn geweest, maar zou daarnaast ook ingegeven kunnen zijn door ideeën over gedeeld vrouwenbelang
”.

In 2003 wijdt het tijdschrift Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman een artikel over de Almanak voor Vrouwen door Vrouwen van de hand van Angela Zengers. Zij schrijft dat die Almanak door Catharina Dóll uitgegeven is van 1792 tot en met 1817. In 1822 was er sprake van een doorstart bij de Rotterdamse uitgever Mensing & Van Westreenen, maar een jaar later komt daar al weer een einde aan. Belangrijk is dat deze almanak, vergeleken met andere almanakken, een lange verschijningsduur heeft gehad. De uitgeefster opent de eerste jaargang van de almanak met een bericht gericht aan haar nieuwe lezerspubliek, om het doel van haar almanak duidelijk te maken:


Met zo’n voorbericht opent de uitgeefster vervolgens iedere jaargang van de almanak. De almanak bevat verder nog een groot standaardonderdelen, die elk jaar terugkomen. Waaronder een kalender met opgave van paarden- en jaarmarkten, de data van christelijke feestdagen en heiligendagen. Na de kalender volgt een beschrijving van de eclipsen voor het desbetreffende jaar, gevolgd door de “Verschijning der planeeten”. Ook is er informatie over het luiden van de poortklokken in diverse steden en de vertrektijden van schepen, vertrek- en aankomsttijden van postwagens enz.

De kern van de almanak draagt een meer verstrooiend karakter. Er staan verhalen en poëzie in, vooral geschreven door vrouwen. Die verhalen verschillen inhoudelijk nogal, wat de uitgave gevarieerd en misschien ook wel aantrekkelijker voor het grote publiek.
In haar artikel toetst Zengers de uitgave op “vrouwvriendelijkheid”.
Zij komt tot de conclusie “dat uit de Almanak voor vrouwen het beeld naar voren komt dat de vrouw achter haar man behoort te staan (niet ernaast) en dat echte macht niet aan vrouwen is besteed. Studeren mag, maar het huishouden gaat voor. Van radicaal vernieuwende ideeën over de positie van de vrouw is nog geen sprake, hoewel: in een beperkt aantal bijdragen komt de schrijfster heel duidelijk op voor de rechten van de vrouw. Ze zijn echter wel in de minderheid”.

Catharina Dóll gaf naast de Almanak voor Vrouwen door Vrouwen ook diverse andere almanakken uit waaronder de Almanak van Vernuft en Smaak, de Almanak voor de Beschaafde Jeugd en het Vaderlands Zakboekje.
De Almanak voor Vrouwen door Vrouwen voor het jaar 1800 is voor ons extra interessant omdat er een verhaal met afbeelding over Joanna Koerten voorkomt. Dit behoort tot de kleine verzameling van Proza- en Dichtstukken die de uitgeefster in deze uitgave wil aanbieden. Het verhaal over Koerten loopt van pagina 71 tot en met pagina 74. De illustratie is gemaakt door graveur C. J. de Huyzer (1743-1804), die zich daarvoor baseerde op het Koertenportret van Jacobus Houbraken. De tekst luidt:

JOHANNA KOERTEN, was een dier Nederlandsche Vrouwen die hare sekte eer aandeed: haar vrouwelijk vernuft oeffende zich in die fraaije handwerken en kunsten, die altijd een gevormden smaak en fijne vinding te kennen geven. Hare werken doen zien, dat ook Nederlandsche Vrouwen in kunstbeoefening dat geen bezitten wat men genie noemt; hierom is het dat wij haar als navolgens en verëerenswaardig aan onze landgenooten willen voorstellen. Hoe zeer wij ons buiten staatvinden om den roem dezer vernuftige Vrouw te vermeerderen, zullen wij de Nederlandsche Vrouwen (zo ik hoop) niet onaangenaam bezig houden, als wij hier, bij haar afbeeldzel, een korte levensschets voegen.
Zij wierd te Amsterdam, den 17 November, in den jare 1650, geboren. Reeds in haar vroegste jeugd gaf zij blijken van lust in het oeffenen van kunsten en wetenschappen. Zij schreef een fraaije mannelijke hand, sneed met een Diamant bloemen en vogels op glas, muntte uit in het borduuren, kantwerken, waschgieten en zingen. Hare versierde en van zijde gevlochten bloemwerken, waren even als hare schilderkunst met waterwerw, verwonderlijk schoon.

Had zij zich alleen aan de schjlderkunst overgegeven haar penseel had haar gewis onsterffelijken roem verworven, Dan zij baande zichzelve een nieuwen weg tot onverwerkelijken roem. Het was in heerlijk met de schaar om te gaan , dat zij zich beroemd maakte en haar naam vereeuwigde. De grootste kunstkenners hadden ninmer schooner voortbrengsels van de teekenpen gezien dan haar snijwerk was; Landschappen, zeetjes, beesten; bloemen en pourtretten groot en klein schrift wierd alles door hare schaar uitvoerig voortgebragt, Dit maakte, hoe zeer in den beginne onopgemerkt, echter weIhaast zo veel gerucht, dat alle vreemdelingen belust op ‘t zien van kunststukken, te Amsterdam komende de, haar snijwerk gingen zien en bewonderen.. Zelfs Vorsten vereerden deze Vrouw met hun bezoek en teekende hun naam en bijschrift ter harer eere in haar haar snijwerk gingen zien en bewonderen. Zelfs Vorsten vereerden deze Vrouw met hun bezoek en teekende hun naam en bijschrift ter harer eere in haar stamboek. Zo als Czaar PETER ALEXEWITZ, de keurvorst JOAN WILHELM, die haar voor drie stukjes van haar snijwerk duizend gulden bood. Maar zij verkoos die tot geen prijs te verkoopen, wijl zij daar veel moeite aan gedaan had. Zij sneed het pourtret van Keizer LEOPOLD zeer welgeljkend, het welk aan zijn Majesteit gezonden wierd, en in zijn kunstkabinet te Weenen is opgehangen. Voor zijne Gemalinnen vervaardigde zij een heerlijk stuk, bestaande in wapenen, bloemen, kroonen, arenden, in lofwerk van gevlochten zijde in de manier van Canpanen gewerkt, waar voor over de vierduizend gulden is gegeven. Voor MARIA, Koninginne van Engeland, heeft zij een soortgelijk kunststuk vervaardigd, zo als voor verscheiden andere Vorstinnen. Haar welverdienden lof wierd door de beroemdste Dichters van dien tijd niet vergeeten, maar in Latijnsche en Nederduitsche vaerzen opgezongen. Deze uitmuntende kunstenares die HOUBRAKEN met de beroemdste schilders en schilderessen gelijk stelt, stierf in den jare 1715. CATHARINA LESCALE maakte dit bijschrift bij haar beeltenis:
“Men eer dit beeld, welke geest en schaar kan wondren teelen,
‘t Papier herscheppende in onschatbare kunsttafereelen”.

Mogt de roem van deze , en andere haar gelijk zijn. de Nederlandsche Vrouwen, het  tegenwoordig vrouwelijk geslacht aanmoedigen , om die talenten aan te kweeken, en ons hier door altijd een ruime voorraad op te leveren van vrouwen wier verdiensten algemeen erkend, en wier genie algemeen geroemd geworden, daar de deugdzaamen, weldadigen en Godsdienstigen wandel van haar, die wij als een uitmuntend vernuft moeten bewonderen, haren luister niet weinig vermeerderen moet, en het aItijd daar waar wij dit alles zo vereenigd vinden als hier, de bewondering rot hoogachting en eerbied doet opklimmen.

Uit deze tekst blijkt duidelijk dat die op Houbrakens verhaal over Koerten in zijn Groote Schouburgh is gebaseerd. Hij wordt natuurlijk ook niet voor niets in de tekst genoemd. Graveur De Huyzer werkte naar voorbeeld van het portret van Koerten door Jakob Houbraken in die uitgave.

Interessant is dat Joanna in deze almanak als kunstzinnig en deugdzaam voorbeeld voor vrouwen wordt gezien.

Literatuur
– Egges, Catharina (1750-1824), Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland (Myriam Everard).
– Myriam Everard, “Cathanina D61l-Egges te paard. Uitgeefsters tijdens de patriottentijd en de Bataafse Republiek”, Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis, jrg. 12 (2005), p. 79-95.
– Angela Zengers, “De Almanak voor vrouwen door vrouwen”, Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman, jrg.26 (2003), p.118 ev.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de KoertenKoerier 16, najaar 2021.

Koerten als voorbeeld, KoertenKoerier 16

Peter de Grote heeft Joanna Koerten in 1697 bezocht. In de 19de eeuw is zijn bezoek vastgelegd in een interessante boekillustratie. Deze illustratie is te vinden in de “Galerij van beroemde mannen en vrouwen in Nederland”, door een vriendin der jeugd (eerste druk 1821-22).

Het is een uitgave van P. den Hengst en zoon. Margaretha Jacoba de Neufville (1775-1856) was die vriendin der jeugd.
De illustratie werd getekend door Jacobus van Meurs (1758-1824) en gegraveerd door Daniël Veelwaard ((1756-1851).

We zien Peter de Grote afgebeeld in een groot en hoog vertrek, zittend in een stoel voor een tafel, terwijl hij met de rechterhand een ingelijst kunstwerk vastpakt. Achter die tafel staat Joanna Koerten die het kunstwerk aan de Russische vorst laat zien. Dat kunstwerk is ongetwijfeld een papierknipsel dat een portret in een ovalen, gekroonde lauwerkrans, met wimpels links en rechtsboven voorstelt. Onder het portret een scheepswerf met een schip in aanbouw or ondehoud. Geheel links staat een schildersezel met daarop een knipsel of schilderij met een forse boom en deel van een boerderij.

Bij de illustratie vertelt De Neufville een mooi romantisch verhaal over een moeder met haar twee kinderen Henriëtte en Mimi.

Het verhaal gaat als volgt:

MOEDER. Wel kinderen! Wat voert gij toch uit? De geheele kamer ligt vol,vodden en snippers; ik houd er niet van, dat het er zoo ongeredderd uitziet!

HENRIETTE. Ik knip poppetjes van kaart moeder!

MIMI. En ik maak bloempjes van papier!

MOEDER. Laat eens zien, wat gij uitgevoerd hebt.-nu JETJE! dat is niet veel bijzonders; er is waarlijk weinig kunst aan, om zoo de heeren, vrouwen en boeren van eene kaart in de rondte uit te knippen-Wat hebt gij daarmeê voor als het werk af zal zijn?

HENRIETTE. Och, weet niet al, moeder! als ik geene kaarten meer heb, dan zoek ik poppen en snippers bij elkander, en gooi alles te zamen in het vuur.

MOEDER. Eene nuttige bezigheid, voorwaar! Dat is nu niet voor een meisje van uwe jaren, om zoo den tijd te zitten verspillen met dingen, welke geen het minste nut hebben. En wat hebt gij gemaakt MIMI? Wel eene bloem moet dat zijn? Een plat rondje van blaauw papier, met een’ steel en twee lange smalle bladen! Wat hebt ge daarbij gedacht?

MIMI. Ik wilde eene roos maken, moeder!

MOEDER. In mijn oog zijn de rozen rood, of wit, of geel; maar nimmer blaauw; ook niet plat als een pannenkoek; ook niet met smalle bladen aan den steel; er zijn er altijd drie of vijf langwerpig rond en uitgetand; dit alles had gij kunnen zien, zoo gij maar even in den tuin waart gegaan.

MIMI. Ik had toch geen ander papier dan dit blaauwe!

MOEDER. Dan hadt gij eene andere bloem moeten proberen te maken; er zijn blaauwe bloemen genoeg in de natuur. Zoo maar wat te zitten knoeijen, zonder dat het u schelen kan, of er wat goeds of wat leelijks uit uwe handen komt, is geheel nutteloos werk; en hetgeen beide thans gedaan hebt, mishaagt mij.

HENRIETTE. Maar moeder! Wat zal ik anders knippen dan koppen, die reeds geteekend zijn? Ik kan uit mijn hoofd niets bedenken!

MOEDER. Dan moest gij liever niet knippen Vind dan iets meer degelijks (te) doen.

MIMI. Ik dacht, dat mijn roosje zoo mooi was.

MOEDER. Dan dacht gij geheel verkeerd; ik vind uw bezigheid in zich zelve beter dan die van uwe zuster; maar het is dwaas, dat gij bij die bezigheid niet meer nagedacht hebt.

MIMI. Ja maar, lieve moeder! Al zat ik nu nog zoo lang te denken, zou ik toch geene roos kunnen maken, die naar eene wezenlijke geleek. Dat zou geen mensch kunnen doen, geloof ik!

HENRIETTE. Geen mensch zou ook, geloof ik, wat wezenlijks moois van eene kaart kunnen knippen!

MOEDER. Gij bedriegt u beide. Het is zeer mogelijk van papier, of liever nog van fijn batist, bloemen na te maken, die zoo fraai zijn, dat er slechts aan ontbreekt, om ze voor gegroeide bloemen te doen houden. En wat het knippen betreft; landschappen, zee-gezichten, beelden, beesten, enz. zijn op die wijze wel eens van papier vervaardigd, welke door ieder, die ze zag, met regt zijn bewonderd geworden, en, bij verkoop veel geld waardig gekeurd.
Nu begeer ik niet, dat gij eene van beide terstond iets zoo fraais zult maken; maar slechts, dat hetgeen gij doet bewijzen drage, dat gij uw redelijk verstand er bij gebruikt hebt, en dat het ten minste te goed zij, om terstond of in het vuilnisvat geworpen te worden; want dat is gelijk ik reeds gezegd heb, tijd verbeuzelen, en dit mag men nimmer doen.
Op eenen anderen dag zal ik u, JETJE, iets voorknippen, en voor u, MIMI! een bloempje maken, welke een en ander gij dan zult trachten na te doen; maar daar is het nu vóór den eten Te laat toe; zoo ge wilt, zal ik liever den overigen tijd besteden, met u iets te verhalen van eene vrouw uit ons Vaderland, die in beide vakken bijzonder uitgemunt heeft.

HENRIETTE EN MIMI. 0 zeer gaarne zullen wij daarnaar luisteren, lieve moeder!

MOEDER. In het jaar 1650 werd te Amsterdam geboren JOHANNA KOERTEN, naderhand getrouwd met ADRIAAN BLOK. Deze vrouw had in hare jeugd geen prullen zitten maken; maar er zich op toegelegd, om de voorwerpen, zoo als zij ze zag, na te bootsen, met de schaar, met de pen, met de naald, met het penseel, zodat zij, in jaren toenemende, ook in de kunst vorderde.

Uitmuntend fijne knipsel, zeer kunstige schriften, fraaie borduursels, Vrij goede teekeningen en schilderijen kwamen hare handen. Daarenboven kon zij zeer na bloemen Na te bootsen, kant maken, of, zoo als men het noemt, speldewerken, op glas graveren, vruchten en andere afbeeldsels van was gieten. Hare bekwaamheid al meer en meer bekend wordende, kwam het zoo ver, dat vreemdelingen, die te Amsterdam vertoefden, die stad zelden verlieten, zonder haar werk te zijn gaan zien; zelfs kreeg zij te dien einde misschien eens iets waarlijk fraais voor den dag komen, en dan zal het mij een waar genoegen zijn, er mijne kamer meê op te schikken; maar werk nooit zonder oogmerk en zonder nadenken.-Redt nu al uwe prullen en snippers op, dan gaan wij aan tafel

HENRIETTE. Daar sterft op eens een heel gezelschap van heeren en dames!

MIMI. Zou ik mijn roosje ook maar niet weggooijen, moeder?

MOEDER. Wat dacht u zelve? Ik voor mij vind het niet beter waard.

MIMI. Och, Arm bloempje! Hetwelk ik met zoo veel moeite gekweekt heb, ik zal u in de keuken in het vuur werpen, dan beschijnt u ten minste nog een veenzonnetje bij uwen dood!

Margaretha Jacoba de Neufville was de oudste van vier kinderen uit het huwelijk van David Mattheus van Gelder de Neufville en Elisabeth Barnaart, De familie woonde ‘s winters in Amsterdam en ‘s zomers op het landgoed “Spaar- en Hout” bij Haarlem. De familie was doopsgezind. Op het landgoed verbleef Margaretha tot haar dood, ze was lichamelijk gehandicapt waardoor zij haar hele leven mank liep. Ze had een uitstekende opvoeding (talen, schilderen, handwerken) zoals gebruikelijk in gegoede kringen van die tijd. Ongehuwd bracht ze haar tijd door in het ouderlijk huis waar zij zich bezighield met letterkundige werkzaamheden.

Bekend van haar zijn behalve de “Galerij van beroemde mannen en vrouwen” (1821-22), “De Kleine Pligten” (1824), een oorspronkelijke voorstelling in brieven van zeden uit het begin van de 19de eeuw en “De Schildknaap”(1829), een oorspronkelijk historisch-romantisch verhaal. Voor kinderen maakte ze onder andere “Zes nieuwe oorspronkelijke Nederduitsche verhalen voor kinderen “(1834) en “Acht oorspronkelijke Nederduitsche verhalen voor de jeugd (1840).

Literatuur
Zuidema, “Neufville, Margaretha Jacoba“, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek,deel 3 (1914).

Door Henk van Ark
Dit artikel verscheen eerder in KoertenKoerier 16, najaar 2021

Koerten: Gouden vrouw, KoertenKoerier 15

Het boek “Gouden Vrouwen van de 17de eeuw. Van kunstenaars tot verzamelaars” (WBook, Zwolle 2021) is het resultaat van het keuze vak “We schrijven een boek”, onderdeel van de bachelor Kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.
In september en oktober 2019 werkten 35 studenten (33 vrouwen, 2 mannen) aan dit project onder begeleiding van Judith Noorman. Aan het begin van het vak koos iedere student uit een reeds voorbereide lijst een te behandelen kunstenares.

foto: Greetje van der Werf

Om die kunstvrouwen onder de aandacht te brengen moest geschreven worden voor een breed publiek Informatie over de kunstenaars moet inhoudelijk kloppen met de meest recente stand van wetenschap, maar moet ook goed leesbaar zijn. Het schrijven van jargon was uit den boze, iedereen moet deze kunstvrouwen leren kennen. Door een beknopte selectie van geraadpleegde literatuur moet de lezer geïnspireerd worden en aangemoedigd om verder te lezen over de uitgekozen vrouwen.

Deze aanpak is te begrijpen, maar leidt ook onvermijdelijk tot fouten en foutjes. Te beginnen bij begeleidster Noorman zelf. Zij schrijft o de keuze voor Koerten: “Ook de welgestelde Johanna Koerten werkte op papier, of liever in papier. Ze bedacht een heel nieuw soort kunst: de door haar op de kaart gezette knipkunst zou eeuwen later nog steeds bedreven worden”. Die knipkunst zette Koerten natuurlijk niet alleen op de kaart, die bestond al de hele 17de eeuw op verschillend niveau. Al gebruikte Koerten een opvallende techniek in knippen en snijden, juist haar aanpak heeft in de knipkunst nauwelijks school gemaakt.

Ook in de bijdrage van studente Lisette Slikker zijn enige fouten of op zijn minst onzorgvuldigheden te vinden. Zo verscheen in 1736 volgens haar “een bundel met alle versjes en gedichtjes“. Een wel heel populaire typering van deze uitgave , waarbij ook wordt genegeerd dat in 1735 een geheel andere lofdichtenversie is verschenen. Voer voor fijnslijpers, zeker, maar toch…
En: “Rond 1900 was haar werk bijna vergeten. In 1915 verscheen voor het eerst weer een artikel over papierknipkunst, waaronder het werk van Koerten”. Geduid wordt op het artikel van Van Dokkum, maar reeds in 1910 verscheen een artikel van Van Son waarin Koerten al de nodige aandacht kreeg.
Onzorgvuldigheden die te wijten zijn aan de korte tijd waarin het artikel moest worden geproduceerd, maar toch ook het niet nauwkeurig bestuderen van de beperkte literatuur. Goed voor een werkstuk, maar geschikt voor een boekpublicatie?

Voor het Koertenonderzoek is dit niet zo’n probleem. Lezers, vooral geïnteresseerd in kunstzinnige vrouwen, komen zo in ieder geval in contact met Koerten en wellicht leidt dat op termijn tot nieuwe onderzoeksresultaten, en dat zou mooi zijn.

En het moet gezegd: “Gouden Vrouwen” is door WBooks smaakvol uitgegeven.

Door Henk van Ark
Dit artikel verscheen eerder in KoertenKoerier 15, voorjaar 2021

Koertens borduurkunst, KoertenKoerier 15

Jan Luijken

Door de tentoonstelling “Haute Bordure” in het Fries Museum werd onze aandacht gevestigd op de borduurkunst van Joanna Koerten. Want Joanna moet naast papierknippen bedreven zijn geweest op allerlei creatief gebied. Zo vermeldt Houbraken in zijn “Groote Schouburgh”:

Deze Juffouw was van haar jeugt af aan zeer geneegen om konsten en wetenschappen te leeren, als blykt aan haar treffelyk, deftig kant- en akernaayen, heerlyk speldewerken, aardig was gieten, mannelyk schryven, konstig muzyk zingen, fraay met een diamant op drinkglazen spreuken, vogels, of bloemen te grieven, verwonderlyk fraai in ‘t vercieren van bloemen en cieraaden, voornamentlyk van zyde gevlogten en doorwerkt, en ‘t schilderen met waterwerven, waar van nog ‘t een by den Heer Blok te zien is“.

De anonieme schrijver van de inleiding bij de Lofdichtenuitgave van 1736 schrijft:

Al van haar jeuchd af aangaf zy geene duistere blyken van eenen gaauwen geeft, weergaloze naarstigheid, en onvermoeide Leerzicht de welke door haare Ouderen in haar bespeurt, en met alle naukeurigheid gadegeslagen zynde, zoo wierdzy, door derzelver goede zorg tot de kennisse van allerleie Konsten en Hantwerken, zoo die der Vrouwelyke Sexe eigen zyn te stade komen, als borduuren, speldewerken, kant- en akernaqyen; maar ook andere, dit tot Liefhebbery en vermaak strekken, als Muziek, aartig gieten en bootzeeren in wasch, kunstig snyden van spreuken, vogels, bloemen enz. met een diamant op glas, opgevoert, in welke te leeren, en naderhand by haar zelve te oeffenen zy zich zoo kwytig kweet, dat zy dezelve tot volkomenheid bragt, en in veele geen wederga had; gelyk als ook in ‘t Schryven en in ‘t schilderen met Waterverf waar in zy verscheiden Meesteren den Loef afstak; van alle ‘t welke de stukken nog voorhanden zyn

Joanna Koerten was dus zeer getalenteerd, net als vele vrouwen in de 17de en 1 8de eeuw. En niet alleen in het papierknippen, maar ook in het borduren en creatief werken met textiel. Borduren was in die tijd een intergraal onderdeel van de opvoeding van jongedames. Behalve in de Muiderkring, als dus De Bodt, bestonden er andere legendarische vrouwen die zowel geleerd als kunstzinnig waren, dat wil zeggen bij wie de geletterdheid en artistieke prestaties als belangwekkend werden beschouwd. Anna Maria van Schurman was van hen wel de beroemdste. Wat provincialer was Margaretha Godewijck uit Dordrecht en als kunstzinnige duizendpoot geldt Joanna Koerten.

Houbraken vermeldt dat Koerten ook geborduurd heeft voor koningin Mary Stuart van Engeland, die de borduurkunst een warm hart toedroeg. En volgens hem betaalde de Duitse keizer Leopold I meer dan 4000 gulden betaalde voor een werkstuk van haar hand met bloemen, wapens, arenden en kronen in loofwerk.
Wat Koerten verder gemaakt kan hebben is niet bekend, dat ligt voor haar knippende voorgangster Anna Maria van Schurman anders.

We moeten het tot nu doen met de vermelding in de Testas catalogus in de rubriek SNEY WERK onder nummer 31: “Vyf stuks Geborduurt werk in Lysten“.
en in de sterfhuisinventaris van Maria van Arckel, de tweede vrouw van Adriaan Blok, staat geschreven:
Het sneywerk, de teekeningen, en verdere konststukken, door Johanna Coerten in papier gesneeden, met de naald geborduurt offgeteekent, bestaande in 35 stuks borden of schilderyen in swarte lysten met glas voort sny of teekenwerk”.

Die borduurwerken van Joanna zouden bloemstillevens of bloemvazen kunnen zijn geweest, maar dit is slechts een veronderstelling.

     

Literatuur
Lofdichten uitgave 1736.
– Arnold Houbraken, Groote Schouburgh, III.
– Saskia de Bodt, …Op de Raempte offmett Brodse… Nederlands borduurwerk uit de zeventiende eeuw, Bloemendaal 1987.
– Katlijne van Stighelen, Anna Maria van Schurman(…),  Leuven 1987.
– Mirjam de Baar, e.a. Anna Maria van Schurman (1607-1678). Een uitzonderlijk geleerde vrouw, Zutphen 1992.
– Eveline Holsappel/Anne Marie Segeren, Haute Bordure. Geborduurde kleding en accessoires in Nederland 1620-2020, Zwolle/Leeuwarden 2021.
– Ruud Lambour, “Met Von Uffenbach in 1711 op bezoek in Amsterdam bij acht doopsgezinde verzamelaars van kunst, boeken, penningen en naturaliën”, Doopsgezinde Bijdragen, Nieuwe Reeks, nummer 44 (2018), p.97-98.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in KoertenKoerier 15, voorjaar 2021
Afbeeldingen afkomstig uit De Bodt (1987) en van het Rijksmuseum.

Koerten in het Rijksmuseum, KoertenKoerier 15

In het Rijksmuseum is de tentoonstelling “Topstukken uit de collecties van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap” gehouden. Die topstukken behoorden tot de werken op papier uit de Atlas Amsterdam en de Atlas Zeden en Gewoonten van het Genootschap. Een van de ingerichte kabinetten van de expositie was ingericht met knipwerk van o.a. Schmetterling en Koerten.
Voor de website van het museum gaf Helen Schretlen een rondleiding/toelichting bij dit deel van de tentoonstelling.
 

Joseph Schmetterling was in deze presentatie goed vertegenwoordigd met het meest in het oog springend zijn grote aanbevelingsilhouet. En verder een man op paard, een musicerend paar, en een gezelschap met vogelkooi, alles in silhouet.
Verder in het kabinet een huwelijksknipsel van Jan de Bleyker (1760) en een reeks bijbelse spreukenknipsels (“Loof den Heere”, enz.).

Joanna Koerten was vertegenwoordigd met twee knipsels en een tekening. De twee knipwerken zijn de portretten van Peter de Grote en Frederik III van Brandenburg, de tekening is het roodkrijt dubbelportret van Koeten en Anna Maria van Schurman. Deze kunstwerken behoren tot het langdurige bruikleen van de familiestichting De Flines aan het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap.

Goed dat Koerten op deze tentoonstelling te zien is geweest, al was het door de coronatoestanden maar zeer beperkt.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de KoertenKoerier 15, voorjaar 2021
Afbeeldingen WikiCommons en Rijksmuseum

Jan Six, KoertenKoerier 15

Iemand die zonder meer tot het “Geleerd Gezelschap” kan worden gerekend is de Amsterdamse burgemeester Jan Six. Nicolaas Verkolje tekende zijn portret dat in de Testascatalogus wordt vermeld onder nummer 11 van het Konst-Boek, Letter A:
Het Portrait van den Heer Burgemeester Six, extra uitvoerig, door dito“. Die dito is Verkolje. Extra uitvoerig betekent dat Jan Six, staande in toga achter een tafel en stoel, met blad in de hand (met gedicht?) is afgebeeld, omringd met voorwerpen uit zijn verzameling (schilderijen, boeken, beeld).
Dat Six voor Joanna en Adriaan een belangrijke figuur moet zijn geweest blijkt het kleine gedicht dat Arnold Houbraken in zijn “Groote Schouburgh” heeft opgenomen:
Jan Six (1618-1700) was de zoon van Jean Six die fortuin had gemaakt in de zijde-en lakenindustrie. Hij was getrouwd met de dochter van dichter en burgemeester-hoogleraar Nicolaas Tulp. Hij studeerde vrije kunsten en rechtsgeleerdheid in Leiden. In 1657 kreeg hij een stedelijk ambt, later kreeg hij een zetel in de vroedschap van Amsterdam. In 1691 werd hij daar burgemeester. Six is vooral bekend van het portret dat Rembrandt in 1654 van hem schilderde. Hij had een grote verzameling schilderijen, tekeningen en etsen. Daarmee werd de basis gelegd voor de collectie Six. In deze collectie wordt ook deze tekening bewaard.
    

Literatuur
– Geert Mak, De Levens van Jan Six, een levensgeschiedenis, Amsterdam/Antwerpen, 2016, p.181 -195.
– A.J. van der Aa, “Jan Six” in Biographisch Woordenboek der Nederlanden, dl.17 (1874).
-“Jan Six”, Wikipedia.

Koerten in Hoorn, KoertenKoerier 15

In het mei nummer van De Gids van 1878 verscheen een merkwaardig verhaal over Joanna Koerten. De schrijver was J.A. Alberdingk Thijm (1820-1889). In dit artikel wordt gesuggereerd dat Joanna een relatie zou hebben gehad Joan Blaeu en van katholieke huize zou zijn geweest.(1)

In 1883 trachtte W.Th. van Griethuijsen Thijm te verbeteren door aan hem zijn vondst dat Joanna J. Koerten lid van de Nederlands Hervormde Gemeente in Amsterdam zou zijn geweest te presenteren. Helaas voor hem Thijm raakte deze, niet geheel onverwacht, zijn aantekeningen daarover kwijt, dus een nieuw verhaal van Thijm verscheen niet. (2)

Van Son schrijft in 1910 over Thijm’s artikel nog voorzichtig dat dit verhaal “Een levensgeschiedenis [is die] in een grotendeels verdicht-novellistischen vorm [werd] meegedeeld”. (3)

Van Dokkum (1915) is duidelijker, hij stelt: “Aan deze novelle moet [niet] de minste biographische waarden worden toegekend. Ze berust op de meest willekeurige phantasie. De liefdesgeschiedenis met Blauw is geheel verzonnen“.(4)

Deze conclusie werd overgenomen door H.J. Schouten in een artikel in Oud Holland over het geloof van Joanna.(5)

Daarmee verdween het onzinnige verhaal van Alberdingk Thijm uit beeld al kan erover worden gespeculeerd waarom hij tot zijn bijdrage voor De Gids is gekomen. Mogelijk was het trouwen van Joanna op pas 41 jarige leeftijd aanleiding om te speculeren over een eerdere relatie en was er voor hem alles aan gelegen -als fanatieke katholiek- deze bekende Amsterdamse kunstenares in te lijven bij de roomskatholieke familie die zich in die tijd sterk manifesteerde.(6)

Dat hij het verhaal over Koerten, in ieder geval ten dele, had verzonnen had Alberdingk Thijm al laten weten in zijn “Aantekeningen op Joanna Koerten“, dat volgt op zijn artikel met voetnoten.
Hij schrijft onder de titel van dit stuk: “Deze aantt. hebben voornamelijk ten doel te waarschuwen tegen het opnemen als geschiedwaarheid wat slechts onmisbaar, edoch verzonnen stoffeering is

Een ander verzonnen verhaal dook pas recentelijk op. Dat gebeurde in Hoorn waar in het Westfries Museum de tentoonstelling “Janssen & Koerten. Geknipt voor de kunst” is gehouden.
De samensteller van deze expositie Eline Janssens, hedendaags kunstenaar en tentoonstellingsmaker was naar haar zeggen geïnspireerd geraakt door Joanna Koerten en haar werk. Behalve het knipsel “De Romeinse Vrijheid” van Koerten en haar portretprent, de mezzotint van Schenk, werden papierknipsels uit de omvangrijke collectie van het Westfries Museum thematisch getoond in fraaie kabinetskasten in laag relief. Het deed ons genoegen daar veel werk van onze voormalige verzameling van de stichting W.Tj. Lever/Het Nederlands Museum van Knipkunst aan te treffen.

Verder had Janssens haar kunstzinnige verbeelding laten werken door het tonen van de kunstkamer van Joanna Koerten in de vorm van een poppenhuis. In zes kamers wordt daarin het bezoek aan Koerten van bekende bezoekers getoond. Of deze verbeelding met nogal merkwaardige silhouetten echt werkte was aan de bezoeker om zelf te bepalen. Op de tentoonstelling eigenlijk niets over de echtgenoot van Joanna Koerten. Maar in het persbericht van de tentoonstelling werd gesteld:

Over geld hoefde Joanna zich geen zorgen te maken. Niet alleen had zij een rijke vader; door haar huwelijk met VOC-admiraliteitsman Adriaan Blok kon zij haar kunstzinnige kostbare werkzaamheden uitbreiden“.

Adriaan Blok, VOC-admiraliteitsman? Dat was nieuw voor ons. Wij wisten niet meer dan dat Adriaan een bemiddelde lakenhandelaar was geweest die het werk van zijn vrouw sterk had gepromoot. Hij bleef tot nu toe altijd een nogal schimmige figuur van wie ook nog steeds geen portret bekend is. Opmerkelijk voor iemand die vele portretten in opdracht heeft laten maken. Waar kwam die nieuwe informatie vandaan? Het zou goed nieuws zijn als er meer over Adriaan bekend zou worden.

Bij beluistering van de podcast over de tentoonstelling werd meer duidelijk. Janssens vertelde daarin smakelijk over de reizen die Blok als Admiraliteitsman zou hebben gemaakt. Hij zou allerlei voorwerpen naar huis mee hebben genomen waar ze verzameld of verkocht konden worden. Naast het kunstkabinet van Joanna bijna een soort kabinet van curiositeiten, in die tijd zeer populair.
Maar enig bewijs daarvoor ontbrak. Wij vermoedden een verzonnen verhaal en benaderden Janssen om daarover meer duidelijkheid te geven.
De reactie van de kunstenaar was op z’n minst vinnig te noemen. Nadat we, op haar verzoek hadden toegelicht waarom we zo in Koerten waren geïnteresseerd, kwam eruit dat het Blok verhaal was opgehangen omdat het zo’n mooi tijdsbeeld gaf. Een visie die werd bevestigd door Cécile Koenjer van het Westfries Museum.

Hanna Oud-Biemold schrijft in haar bespreking van de tentoonstelling dat “eigenlijk van het leven van de familie Blok een soort sprookje [werd] gemaakt, jammer”.(7) Wij gaan nog een stapje verder en zien zo’n verhaal als regelrechte geschiedvervalsing. Van de kunstkamer met veronderstelde bezoekers was duidelijk dat het een kunstzinnig bedoelde fantasie was, hier ging het om een verhaal dat als waargebeurd werd gepresenteerd. Dat overigens wel goed paste bij de bij de overdreven benamingen van Koerten als “Rembrandt” en “Lady Gaga” van haar tijd in verschillende publiciteits uitingen. PR onzin ten top, maar voor veel musea in deze tijd helaas niet meer ongewoon.

Wij vinden deze aanpak juist geen reclame voor de papierknipkunst (en de bestudering van de geschiedenis van deze kunst) en hebben het museum laten weten dat dit gecorrigeerd zou moeten worden. We ontvingen geen reactie.

Noten
1. J.A. Alberdinck Thijm, “Joanna Koerten”, De Gids, 1878, II, p.271-329.
2. W.Th. van Griethuijsen,”Joanna Koerten”, De Nederlandsche Spectator, 1883, p.102.
3. C. van Son, “Schaarkunst, Elseviers Geïllustreerd Maandschrift 1910, p.309 (noot 2)
4. J.D.C. van Dokkum, “Hanna de knipster en haar concurrenten”, Het Huis Oud en Nieuw, 1915, p.337.
5. F.L.J. Schouten, “Onbekende bizonderheden betreffende Johanna Koerten en de kwestie van haar geloof”, Oud Holland, 1925, p.77-80.
6. Joseph Alberdingk Thijm (Wikipedia); Dbnl: J.A.Alberdingk Thijm, Een keuze uit zijn werk, projektgroep van het Instituut Nederlands van de KU NIjmegen (1972).
7. Hannah Oud-Biemold, “Eline Janssen en Joanna Koerten-Blok, Een verslag”, Knip-Pers, december 2020, p.24-25.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de KoertenKoerier 15, voorjaar 2021