Auteursarchief: admin

Gezine Brit en haar koridon, de KoertenKoerier 5

Bij de lofdichten op Koerten en haar werk komen vier bijdragen voor van de dichteres Gesine Brit. Het zijn “Eenige kunsttrekken, toegepast op juffrou Joanna Koerten, door den vermaarden schryfmeester J.Gadelle” en twee vertalingen van Latijnse lofzangen door H.Verrijn en M.Crellius. Maar veruit haar belangrijkste gedicht is de herderszang “Koridon” dat bekend is geworden door de opname van het volledige gedicht in de kunstenaarslexica van Houbraken en Weyerman.(1) De herderszang was in die tijd een geliefde dichtvorm. In de lofdichten voor Koerten komen ook andere herderszangen voor geschreven door Hermanus van den Burg, Gerard Oudhof en Pieter Visscher.
In “Koridon”, geschreven in 1699, vergelijkt Brit het effect van de lente op de natuur met de wijze waarop Koerten levenloos papier tot leven wist te wekken, en doet dat op zo’n wijze dat ook de lezers een levensecht beeld van Koertens werk krijgen. De belangrijkste papierwerken van Koerten passeren in het gedicht de revue.

Gesine Brit (1669?-1747)(3) groeide op in Blokzijl. In 1682 verhuisde het gezin (met vader Marten Hendriks Brit en Baartje Roelofs) naar Amsterdam. Men werd daar op genomen in de doopsgezinde bij ‘t Lam en de Tooren. Gesine werd aan het einde van de 17de eeuw bekend door haar medewerking (als “geen ongeoefende liefhebberes van de dicht-konst”) aan de heruitgave van “Uyterste wille van een moeder aan haar toekomend kind” (1699) van Elisabeth Jocelin, versierd met emblemata van Jan Luyken. Haar faam in eigen kring zal zij waarschijnlijk hebben opgebouwd door (anonieme) medewerking aan doopsgezinde liedbundels Veelvuldige oefening daarin -zo stelt W.R.D. van Oostrum- kan een verklaring zijn voor Brits soepele manier van dichten, terwijl ze ook met kennis van zaken gebeurtenissen en personen verwerkt uit de Bijbel, de klassieke oudheid en de eigen vaderlandse historie.

Het meest bekend is Gesine echter geworden door haar gedichten voor Arnold Houbrakens emblematische bundel “Stichtelyke zinnebeelden”, uitgekomen in 1723.(4) Het gaat om tienregelige gedichten bij 57 prenten van Houbraken. Houbraken had Brit gevraagd het werk van de jonggestorven dichter Jakob Zeeus (1686-1718) over te nemen die dit helaas niet meer kon uitvoeren.

Zij had niet alleen snel gewerkt, maar had, zo schrijft Houbraken in zijn kort voor zijn dood geschreven voorbericht vier extra gedichten toegevoegd. Gesine werd niet alleen bewonderd door Arnold Houbraken. Ook Abraham Bogaert (1653?-1727) prees Brits “verheve zangen” en David van Hoogstraten (1658-1724) schreef een gedicht over haar dat mogelijk van toepassing is op haar geschilderde portret door de toen bekende portrettist Arnold Boonen (1669-1729):

Geen ijd’le zanggodin verwekt een heten gloed
In d’adren van Gezine, als zy voor leerzame oren
haar zang, daar engelen naar luisteren, laat horen;
Maar hem hemels Pinkstervuur beheerst haar kuis gemoed
En spreidt een helder licht en levendige stralen.
Dat weet geen schildergeest door zyn penseel te malen
“.

De inhoud van Brits dichtwerk is bijbels-zedelijk. Ze ging zowel om met Hermanus Schijn (1662-1727) van de rechtzinnige Amsterdamse doopgemeente De Zon, maar ook met Adriaan Spinneker die tot het vrijere ‘t Lam en de Tooren behoorde. Dat ze bij haar selectie van Koertens knipwerken ook dat van de moord op de gebroeders de Witt en van de beruchte “verlichte” dominee Bathasar Bekker en zijn strijd tegen bij geloof en hekserij uitkoos lijkt illustratief voor haar relatief onafhankelijke positie in religieuze kring. En voor Koerten moet daaraan worden toegevoegd, want zijn maakte niet alleen die papieren kunstwerken, maar haar werk was een interessante mix van allerlei religieuze en niet religieuze onderwerpen.

Noten

  1. Alle gedichten zijn opgenomen in de Lofdichtenversies van 1735 en 1736.
  2. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, “Poezie als gebruiksartikel: gelegenheidsgedichten in de zeventiende eeuw”, p.75 e.v. (dbnl.org/tekst/sche3 8poezo 1); Vergilius, Bucolica Herderszangen (2003), “Tussen hoog en laag: twee eeuwen Nederlandse lyriek”, p.201 e.v.
  3. W.R.D. van Oostrum, Brit, Gesine (1669?-1747) in Vrouwenlexicon (resources. huygens.knaw.nl ) en Els Kloek (red.), 1001 Vrouwen (…), nr.410.
  4. Arnold Houbraken, Stichtelyke zinnebeelden. Gepast op deugden en ondeugden, in LVII tafereelen vertoont. Amsterdam 1723. (dbnl.org/tekst/hou005stick01). Zie ook: Riet Schenkeveld-van der Dussen (hoofred.), Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 (…), Amsterdam 1997, p.404-407.

    Afbeeldingen van Wiki Commons en Rijksstudio.
    Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, najaar 2018.
    Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.

Joanna Koerten en Anna Maria van Schurman, de KoertenKoerier 5

Arnold Houbraken vermeldt in zijn “Groote Schouburgh” 24 kunstenaressen, van wie tien onder hun eigen naam in het register te vinden zijn. Daarbij zijn Joanna Koerten en Anna Maria van Schurman.[i]
Zijn zoon, Jacob Houbraken maakte in rood krijt een tekening van Joanna Koerten en Anna Maria van Schurman. [1] Die bevindt zich in een particuliere collectie. Het tweetal is afgebeeld met attributen die bij hen horen: een schaartje, schilderspalet, boeken en een papieren rol. Alles wijst op hun creatieve bezigheden en geleerde activiteiten. De tekening zal zeker hebben behoord tot het Stamboek van Koerten, maar wordt niet vermeld in de Testas catalogus. Dat is overigens met nog meer tekeningen het geval.[ii] Gesuggereerd is dat deze tekening een voorstudie zou zijn geweest voor een dubbelportret bedoeld voor Houbrakens Groote Schouburgh.[iii] Daar is het dan niet van gekomen want daarin wordt het portret van Anna Maria gecombineerd met de portretten van twee schilders.

Zij is op dit drieportret afgebeeld met de uil, symbool van geleerdheid en wijsheid, als attribuut. Zo werd zij vooral in haar tijd ook gezien, al maakt Houbraken zeker gewag van haar artistieke kwaliteiten, pas in de 19de eeuw werd de nadruk vooral ook gelegd op haar veelzijdigheid als beoefenares van de schone kunsten, de taalkunde, de dichtkunst en de wetenschappen. Haar creatieve talent blijkt uit de verschillende zelfportretten die zij in diverse technieken heeft uitgevoerd.

 

          

Koerten kreeg in de Groote Schouburgh van Houbraken echter, tot verbazing van velen, een zelfstandig portret met het nodige bijwerk.
Van Anna Maria zelf wordt wel in de Testas catalogus een tekening vermeld. Onder nummer 14 van Konst-Boek, Letter B is te lezen:

“Een Schotel met diverse Vrugten, met Oost-Indische Inkt uitvoerig getekent door Anna Maria Schurman“.

Verondersteld is dat deze tekening in het bezit zou zijn gekomen toen Van Schurman met de Labadisten, een religieuze stroming waarvan zij toen al deel uit maakte, rond 1670 in Amsterdam was. Koerten zou toen zelfs al een album amicorum hebben gehad waarvoor dit kunstwerk bedoeld was.[iv] Om meerdere redenen is dit erg onwaarschijnlijk, maar hier stuiten we op het probleem dat we zeer weinig tot niets weten over Koertens creatieve periode voor 1691. Het is slechts bekend dat zij op jeugdige leeftijd al diverse creatieve werkzaamheden verrichtte en zich bekwaamde in met name de schilderkunst en het papierknippen.
Er kunnen natuurlijk ook nog andere mogelijkheden zijn waardoor deze tekening in bezit van Koerten is gekomen en zo tot het Stamboek is gaan behoren. Allereerst is daar het contact met Maria Sibylla Merian die eveneens tot de Labadisten behoorde en ook enige tijd in Wieuwerd, waar Schurman uiteindelijk in 1678 is overleden, verbleef. Dat was overigens wel enige jaren nadat Schurman was overleden en Merian vertrok uit de Labadistenkolonie in 1695 naar Amsterdam. Via haar zou de tekening bij Koerten terecht kunnen zijn gekomen.[v] Een andere mogelijkheid is dat Adriaan Blok dit kunstwerk heeft aangekocht om de eenvoudige reden dat hij de vergelijking van zijn vrouw met de erkend geleerde Van Schurman zeer op prijs stelde.

Algemeen is gedacht dat de in de Testas catalogus vermelde tekening van het fruitstilleven dezelfde is als het stilleven van Anna Maria van Schurman in de collectie van de Fondation Custodia in Parijs. In techniek wijkt die wel af van de in de catalogus opgenomen beschrijving. Daarin wordt beschreven dat die is uitgevoerd in Oost-Indische inkt, terwijl het Parijse kunstwerkje is gemaakt in potlood. Opmerkelijk, omdat de Testas catalogus wat techniekbeschrijvingen betreft anders behoorlijk betrouwbaar is.

Gesteld dat het hierbij toch gaat om dezelfde tekening, dan is die in de loop der jaren goed te volgen. Van der Stighelen geeft in haar boek daarvan een heldere opsomming vanaf een veiling in 1765.[vi]

Een fruitstilleven komt niet veel voor in het nu nog bekende werk van Van Schurman. Uit vermeldingen is nog een tweede “fruitagie” bekend, maar we weten natuurlijk niet wat zoal in de loop der tijd verloren is gegaan. Dat dit de tekening is uit het Stamboek is in ieder geval onwaarschijnlijk. Dit stilleven, dat we alleen uit vermeldingen kennen, is afkomstig uit de in boedel van Dirck Alewijn (1571-1637) en wordt in de inventaris van 1637 beschreven als “Een fruijtagie getekent door Anna Maria Schuijrmans”. Later kwam zijn neef Frederick Alewijn (1603-1665) in bezit van dit kunstwerk, dat gemaakt was door zijn tante Anna Maria.[vii]

Noten
[i] Esther Tobe, “Parels en Penseelprinsessen, Kunstenaressen in drie lexica (1550-1800)”, in: Katlijne van der Stighelen/Mirjam Westen, Elk zijn waerom (…), p.60 en noot 7.
[ii] M. Plomp, “De portretten uit het Stamboek voor Joanna Koerten (1650-1715)”, Leids Kunsthistorisch Jaarboek, 8 (1990), noot 20.
[iii] C. Catharina van de Grafi, “Papieren knipwerk”, Historia, 2 (1946), p. 147-148.
[iv] Katlijne van der Stighelen, Anna Maria van Schurman (1607-1678)(…), Leuven 1987, p.226 en p.276 (11.5.16). Overgenomen door C. Boogaard, De Schaar-Minerva Johanna Koerten (1650-1715) en de waardering voor “de papieren snykonst“, Utrecht 1989 (scriptie), p.26.
[v] Henk van Ark, “Maria Sibylla Merian”, De KoertenKoerier, 1 (2017), [p.3-9].
[vi] Katlijne van der Stighelen (1987), o.c., p.276 (II.5.16).
[vii] Van der Stighelen (1987), o.c., p.278 (II.A.1), gebaseerd op: E.W. Moes, “De inventaris van den inboedel nagelaten door Dirck Alewijn”, Jaarboek Amstelodamum, 9 (1911) p. 42 en J.H. Scholten, “Dertig jaar Zes-onderzoek in Nederland”, Jaarboek Amstelodamum, 41(1947), p. 105.

Afbeeldingen van Wiki Commons en Rijksstudio.
Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, najaar 2018.
Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.

de Lairesse en Verkolje, de KoertenKoerier 4

De afgelopen jaren zijn er in het land verschillende tentoonstellingen gehouden die interessant waren voor het Koerten onderzoek. Zo was de expositie over Maria Merian aanleiding voor het eerste nummer van de KoertenKoerier en kon voor de serie “Welkom in Papyria” gebruik worden gemaakt van diverse andere tentoonstellingen en de daarbij verschenen publicaties. In Rijksmuseum Twente zijn goed verzorgde exposities gehouden over Gerard De Lairesse en Nicolaas Verkolje. Over de tweede kunstenaar schreven we in een nummer van “Welkom in Papyria” al een artikel, nu gaan we daar wat dieper op in aan de hand van de Testas catalogus. We beginnen echter met De Lairesse.

Gerard de Lairesse (1640-1711)
De Lairesse heeft onze aandacht omdat een tekening van zijn hand zich heeft bevonden in het Stamboek van Joanna Koerten. Een portret van de Duitse keizer Leopold komt in de onmisbare catalogus van Koertens Kunstkabinet voor in omslag C, nr. 64.[i] De beschrijving luidt: “Een dito (=Portrait), Keyzer Leopold, door G. Laresse“. Plomp vermeldt dat in zijn lijst en Te Rijdt besteedt er in zijn artikel meer aandacht aan. Terecht, want hij is op zoek naar de datering van het ontstaan van Koertens Stamboek. Hij schrijft: “Weliswaar moet ook het portret door Gerard Lairesse van de Duitse keizer Leopold I in een vroeg jaar zijn ontstaan, omdat de kunstenaar omstreeks 1690 werd getroffen door blindheid. Bij zo ‘n portret van een beroemdheid mag de mogelijkheid echter niet worden uitgesloten dat het niet speciaal voor het stamboek is gemaakt en pas wat later aan de verzameling werd toegevoegd”.[ii] Het Stamboek bevatte overigens nog een tekening van Leopold I. Onder nummer 12 van Konst-Boek, letter A vinden we: “Het Portrait van Keyzer Leopoldus, door den zelven (=Nicolaas Verkoije), met een geschreeven Vaars daar onder”. Het door De Lairesse gemaakte portret is mogelijk via zijn leerling Jan Goeree, die diverse belangrijke tekeningen voor het Stamboek van Koerten heeft gemaakt, terecht gekomen. Een andere veronderstelling: Koerten heeft het getekende portret van De Lairesse gebruikt als voorbeeld voor het door haar geknipte portret van Leopold I.
         

Keizer Leopold I, Rooms-Duitse keizer, koning van Hongarije, koning van Bohemen en aartshertog van Oostenrijk (1640-1705) en zijn vrouw Eleonara van Palts-Neuburg (1655- 1720) moeten voor Koerten zeer belangrijk zijn geweest. In haar levensbeschrijving krijgen ze van Houbraken ruime aandacht. Hij schrijft:
Voor de Gemalinne van den keizer Leopoldus heeft zy een heerlyk werk gemaakt, bestaande in Bloemen, wapens, Arenden, Kroonen, in loofwerk verciert, van gevlogten zyde in manier als campanen, waar voor meer als vierduizent guldens gegeven zyn. Ook voor Maria Koninginne van Engeland en andere Vorstinnen heeft zy ook zulke cieraaden gewrogt. Al ‘t geene zy ook door eigen uitvinding, zonder van iemant geleert te hebben, heeft verkreegen[iii] In deze passage vallen op de vermelding van textielwerk van Koerten (het loofwerk van gevlochten zijde), de hoogte van het bedrag ervoor betaald en het benadrukken dat Joanna deze techniek toch zichzelf helemaal had geleerd. In zijn levensbeschrijving geeft Houbraken hoog op van de vele creatieve kwaliteiten van Koerten:
Deze Juffrouw was van haar jeugt af aan zeer geneegen om konsten en wetenschappen te leeren, als blykt aan haar treffelyk borduuren, deftig kant- en akernayen, heerlyk speldewerken, aardig was gieten, mannelyk schryven, konstig muzyk zingen, fraay met een diamant op drinkglazen spreuken, vogels, of bloemen te grieven, verwonderlykfraay in ‘t vercieren van bloemen en cieraaden, voornamentlyk van zyde gevlochten en doorwerkt, en ‘t schilderen met waterwerven, waar van nog het een en ‘t ander by den Heer Blok te zien is.”[iv]

Nog uitvoeriger is Weyerman: “ook had zy de eer van voor de Vorstin Anna Maria Josef van Nieuwburg, derde Gemalinne van den Keyser Leopoldus den eerste, Aardshartog van Oostenryk, &cc. een heerlyk Konststuk te snyden, bestaande in Bloemen, Arenden, Wapens, Kroonen en in andere cieraaden, waar voor zy een Keyzerlyk geschenk kreeg van vier duyzent gulden“.

Houbraken vervolgt:
Het wezen des gemelden Keizers door haar schaare gesneeden is is aan zyn Majesteit gezonden, en hangt nog te Weenen in zyn Konstkamer[v] , waar onder dit vaers van de Professor Francius overkonstig geknipt staat:

Caesaris haec facies Leopoldi. Dextera ferrum
Laeva globum terrae, quam regit, orbis habet.
Marmora Lysippi cedant, & Mentoris aera:
Cedat Apelleus, Parrhafiusque, labor.
Majus opus tenui in chareta (mirabile visu)
Exhibet artifice forfice docta Manus
.

Dus vertaalt door A. Monen.

Dit’s Keizer Leopold: zyn slinker vuist bewaart
Den wereldkloot, dien hy bestiert, zyn rechte ‘t zwaart.
Wyk Mentors koper, wyk al ‘t marmer der Lyzippen,
Apelles arbeit en Parrhasen braaf van zwier.
Een afgerechte hant en kunstschaar fix in ‘t knippen,
Werkt grooter wondren voor ‘t gezicht op dun papier.

Deze twee gedichten komen, met nog een derde (geschreven door Elias Nolet) voor in beide versies van de Lofdichten (uit 1735 en 1736). In de uitgave van 1735 staan ze voorin in de Carmina Latina op de Papiere Snykunst van Juffrouw Joanna Koerten (…), de gedichten over Leopold zijn de eerste van de reeks. Pas op pagina 33 beginnen de Nederduitsche lofdichten op het werk van Koerten. De andere, ongepagineerde, uitgave van de Lofdichten is geheel anders van opzet. Die begint met de poëtische bijdragen van vrouwelijke dichters, pas na een eerzuil voor Koerten staan de gedichten over het portret van Leopold. Hoe dat geknipte portret er precies heeft uitgezien weten we niet want het is immers verzonden naar Wenen en daar niet meer te traceren.

Maar er is wel wat over te zeggen. Allereerst heeft het een gedicht van Petrus Francius in het Latijn en behoort als zodanig eigenlijk tot een serie die Koerten maakte van diverse aanzienlijke personen. Ze zouden een soort eregalerij gevormd kunnen hebben in haar te bewonderen kunstkabinet. De beschrijving van de tekening van Verkolje (“Portrait met geschreeven Vaars“) en de gedichten van Francius, Moonen en Nolet (“wiens rechter hant het zwaart/ Wiens slinker ‘s weerelts kloot”) laten een portret zien dat geheel overeenkomt met het portret van Leopold dat wij uit gravures [5] kennen. Het is zelfs goed mogelijk dat Koerten haar portret heeft geknipt met zo’n gravure als voorbeeld. [6]

      

Noten
[i] Michiel Plomp, “De portretten uit het Stamboek voor Koerten (1650-1715)”, Leids Kunsthistorisch Jaarboek, 8 (1989), bijlage; Henk van Ark, “De onmisbare catalogus”, Welkom in Papyria, 5 ,Rasquert 2013, p.61.
[ii] R.J.A. te Rijdt, “Jan Goeree, het stamboek van Joanna Koerten en de datering ervan”, Delineavit et Sculpsit, 17 (maart 1997), p.52.
[iii] A. Houbraken, De Groote schouburgh der Nederlandsche kunstschilders en schilderessen, Amsterdam 1718-1721, deel III, p.295. Dit kunstwerk “geknutselde versiering” noemen (Joke en Jan Peter Verhave, Joanna Koerten en haar Schaar van bewonderaars (…), Doopsgezinde Bijdragen, nr.42, p. 163) gaat volledig voorbij aan de waardering die er in die tijd voor deze kunstvorm bestond.
[iv] A. Houbraken, o.c., p.293.
[v] Naspeuringen naar dit werk hebben tot nu toe geen resultaat opgeleverd. Zie: Joke en Jan Peter Verhave, o.c., p. 173-174.
Weyerman vermeldt over dit portret: “Het Konterfytsel van de Keyzer Leopold, door die wonderbaare Johanna Koerten uyt papier gesneeden, en op de wyze van Melan geharsseert, hangt noch te Weenen in de Keyzerlyke konstkamer, welk Konterfytsel den befaamde Latynsche Dichter en Hoogleeraar Francius vereerde met een konstig vaars, aldus vertaalt door A.Moonen (…)“.

Nicolaas Verkolje (1673-1746)

In “Welkom in Papyria”, nr.5 (2013) kwam het werk van schilder en tekenaar Nicolaas Verkolje (1673-1746) al eens aan de orde.[i] Aanleiding was een overzichtstentoonstelling van deze kunstenaar die in 2011 in Rijksmuseum Twente is gehouden.[ii] Een prachtig, getekend zelfportret van Verkolje was op deze expositie te zien. De kunstenaar heeft zich op papier afgebeeld met in de hand een map waarop geschreven staat:”AFBEELDlNGEN voor het STAMBOEK van juff. J.KOERTEN”. Verkolje heeft zichzelf een porte crayon (krijthouder) in de gebarende rechterhand gegeven. Zijn beroep is daardoor beter weergegeven dan op andere getekende zelfportretten. Rechts op de achtergrond zien we op een schildersezel het geschilderde portret van Koerten, een afbeelding die overeenkomt met het gegraveerde portret van Koerten, vastgehouden door de Faam, in het derde deel van “De groote Schouburgh” van Arnold Houbraken. Jakob Houbraken maakte deze gravure. Deze tekening was opgenomen in de Testas catalogus van 1750 onder nummer 47 (“Het Portrait van den Konst-Schilder, Nicolaas Verkoije, door hem zelfs geteekend, extra fraay”).

In deze catalogus worden 44 kunstwerken van Verkolje vermeld. Het zijn 43 tekeningen en 1 portret in olieverf.[iii]

  1. Een capitale Tekening, niet minder dan de voorige (een tekening van Picart, HvA) door N. Verkolje.
    11. Het Portrait van de Heer Burgemeester Six, extra uitvoerig, door dito.
    12. Het Portrait van Keyzer Leopoldus, door denzelven, met een geschreeven Vaars daar onder.
    13. Pallas, houdende het Portrait van Cosmus de derde, door denzelven, met een geschreve Vaars daar onder.
    14. Een dito, met het Portrait van Lodewyk de veertiende, door den zelven, en dito geschreeven Vaars.
    15. De Faam, houdende het Portrait van Koning William, door dito.
    16. Het Portrait van Anna Maria, Keurvorstin van den Palts, zittende aan een Tafel in haar Kamer, en verder Bywerk, door den zelven.
    17. Het Portrait van Sofia, Keurvorstin van Hanover, met veel Bywerk, door den zelven.
    18. Het Portrait van Johan Wilhelm, Keurvorst van den Palts, door den zelven, met een geschreeven Vaars daar onder.
    19. Een dito, Anna Maria, Keurvorstin, en dito Vaars.
    20. De Tyt, houdende het Portrait van Fredrik, Hertog van Saxen, door den zelven.
    21. Het Portrait van Prins Fredrik van Hessenkassel, daar agter de Tyd, opende een Gordyn, tot vertoning van zyn Gemalin, door N. Verkolje.
    22. Het Portrait van Louisa, Princesse van Hessen, door den zelven.
    23. De Waarheid, houdende het Portrait van den Hertog van Wolfenbuttel, met veel by werk, door den zelven.
    24. Het Portrait van Elisabetha, Juliaana, Hertoginne van Bronswyk en Lunenburg &c. door den zelven.
    25. Een dito, Augustus Wilhelmus, Hertog van Brunswyk en Lunenburg, door den zelven.
    26. Een dito, Sophia Emelia, Hertogiime van Brunswyk, door den zelven.
    27. Een dito, de Graaf Munnich, met veel Ornamenten en bywerk, door den zelven.
    28. Een dito, de Princesse van Oranje, Vrouwe van Yselstyn, door den zelven.
    29. Een dito, Dominicus Andreas, S:R.J: Grave van Kaunits, door den zelven.
    30. Het Portrait van de Professor Cattenburg, staande met een Boek in de hand in zyn studeer Kaamer, met meerder bywerk, door den zelven.
    31. Een dito, Galenus Abrahams, met een Vrouwtje en meerder bywerk, door den zelven.
    32. Een dito, Dom.Becker in zyn studeer Kaamer en meerder bywerk, door den zelven.
    33. Een dito, Caser Brand, staande aan een Tafel in zyn studeer Kaamer, met veel bywerk, door den zelven.
    34. Het Portrait van Petrus Francius, en verder bywerk, door den zelven, en een Duyts en Latyns geschreeven Vaars.
    35. Een dito, Jan Vollenhove, zittende in zyn studeer Kamer, en meerder bywerk, door den zelven.
    36. Een dito Abraham Boogaert, met veel bywerk, door den zelven, met een geschreeven Vaars daaronder.
    37. Een dito, Do.Hoogstraten, staande in zyn studeer Kamer, en verder bywerk, door den zelven.
    38. Het Portrait van L.Bidlo, Borststuk, door den zelven.
    39. Een dito, Catharina Lescalje, met veel bywerk, door den zelve.
    40. Een dito Borststuk, zynde het Portrait van Francius, door den zelven, met een geschreeven Vaars daar onder.
    41. Een dito, Ludolf Smit, door den zelven, met dito.
    42. Een dito, Bronkhorst, met veel Bywerk, door den zelven met een geschreeve Vaars daar onder.
    43. Een dito, de Haas, met bywerk, door den zelven, en dito geschrift.
    44. Een dito, Herman Hengstenburg, door den zelven, met dito.
    45. Een dito, Jacob Gadelle, met bywerk, door den zelven, en dito.
    46. Een dito, Hubert Corneliszoon Poot, en meer bywerk, door Thomas van der Wilt en N. Verkoije.
    47. Het Portrait van den Konst-Schilder Nicolaas Verkolje, door hem zelfs geteekend, extra fraay.

In Konst-Boek, Letter B.

  1. Het Portrait van Juffrouw Johanna Koerten Blok, met Olyverf, door N. Verkolje geschildert.
    62. Een dito (=een Portrait met de Pen), Moonen, door Verkolje.
    68. Een dito (=Portrait) Bidlo, met Oost-Indische Inkt, door N. Verkolje.
    69. Een dito, A.Bogaart, door den zelven.
    70. Een dito, Adolf Cristiaan Aveman, door den zelven.

In het vervolg van de catalogus:

  1. Het Portrait van Gerard Outhoff, geteekend door N. Verkolje.

Het zelfportret van Verkolje is door hem op verschillende manieren uitgevoerd en is gebaseerd op een type dat hij in 1723 heeft ontwikkeld. Dit jaartal is gebaseerd op een gravure die Jakob Houbraken in 1753 maakte en waarop dit jaartal wordt vermeld. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het geschilderde zelfportret zien we ook hier op de achtergrond een schildersezel met een doek dat niet is ingevuld. Het “extra fraaye” zelfportret met krijthouder maakte dus deel uit van de reeks portretten die de kunstenaar voor het Stamboek heeft gemaakt. Het was een belangrijke bijdrage aan deze verzameling, de Testas catalogus vermeld bijna 200 tekeningen (niet meegerekend het ongespecificeerde aantal in Omslag Letter D. waarin ook geknipte geschriften, andere tekeningen en portretten, handtekeningen en gedichten werden bewaard), waarvan er 44 zijn gemaakt door Verkolje.

Na de tekening van Jan Six (nr.1 1) volgt een lange reeks portretten van aanzienlijke, vaak adellijke personen. Het zijn figuren die de interesse van Joanna en Adriaan hadden, die belangstelling moeten hebben gehad voor het werk van de Schaarminerve en wellicht ook haar knipwerk in haar atelier hebben bekeken. Het handtekeningenboek, waarvoor Goeree een prachtige tekening maakte zou daarover uitsluitsel kunnen geven, maar waarschijnlijk heeft de collectie handtekeningen nooit echt als boek bestaan. In de Testascatalogus worden de handtekeningen slechts vermeld als ondergebracht in een omslag, samen met vele andere papieren. Daarna een rij van personen die gedichten aan Koerten en/of haar werk hebben geschreven, daaronder zijn er velen uit Koerten’s directe vrienden- en kennissenkring.

Noten
[i] Henk van Ark, “Nicolaas Verkolje en Koertens Stamboek”, Welkom in Papyria, nr.5,Rasquert 2013, p.39-47.
[ii] Paul Knolle/Everhard Korthals Altes (red.), Nicolaas Verkolje (1673-1 746), De Fluwelen Hand, Zwolle 2011.
[iii] Henk van Ark, De onmisbare catalogus, Welkom in Papyria, nr.5, Rasquert 2013, p.49-62.

Afbeeldingen van Wiki Commons en Rijksstudio.
Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, voorjaar 2018.
Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.

Abraham Rademaker, de KoertenKoerier 4

Tekenaar, schilder, prenthandelaar, prentmaker en graveur Abraham Rademaker (ca. 1667- 1735) is vooral bekend van zijn series gravures van kerken, herenhuizen en lustplaatsen in Amsterdam en omgeving.[i] Zoals “Hollands Tempe Verherelykt”, “Spiegel van Amsterdams Zomervreugd” en “Hollands Arcadie”.

      

Die laatste serie verscheen in boekvorm in 1730, uitgegeven door Leonard Schenk met een tekst in dichtvorm door Gysbert Tysens, die ook de tekst van de andere twee uitgaven voor zijn rekening nam. In beeld wordt gebracht de bebouwing langs de Amstel van Amsterdam tot Loendersloot. Het eerste gebouw dat wordt afgebeeld is het kleine buiten van Adriaan en Joanna Koerten, genaamd Aemstelhoek.[ii]

Dit buitentje is ook te zien op een gezicht vanaf de Buiten Amstel naar de stad toe aan de linkerzijde van de prent op het titelblad. Aemstelhoek was een achthoekig gebouwtje in de vorm van een grote theekoepel met een bijgebouw. De beschrijving bij Rademakers afbeelding luidt:
De hoek van d’Amstel geeft ons ‘t eerste Tuingezigt,
Het lugtig zomerhuis, agtkantig opgerigt,
Verheft zyn hoge kruin uit t ‘zagtjes vloeijend water,
‘t Geen langs zyn boorden ruisd met lieffelyk geschater,
Daar het een uitzigt op de groote Koopstad heeft,
Of weer aan d’andren kant langs ‘tflak des Amsstels zweefd.
De Kunstminnaar Blok vond hier zyn welbehagen,
als hy in eenzaamheid, by zoele zomerdagen,
Zig aan de stad onttrok, om hier de zoete rust
Te vinden, als de dauw de frisse bloemen kust.
Maar ach, hy zal geen vreugd meer op deez ‘plaats bekomen,
Die Kunstminnaar is ons door de dood ontnomen;
Zyn brave Weduwe vind nu nog haar vermaak
In ‘t buiten leven, daar geen nyd, geen list, geen wraak
Als in de stad regeerd, om de eendragt te verstoren.
Maar zal myn Zangeres den Naam van Blok doen horen,
en melden Coerten niet? zyn voorgaande Egtgenoot.
Neen, grote Vrouw! al zyt gy door de strenge dood
Ons overlang ontrukt, uw naam zal eeuwig leven,
Om aan uw Kunstschaar haar verdienden lof te geven.
Die Kunstschaar, die zo vaak de lauwren heeft behaald,
En over de Etsnaald en t’ Penzeel gezegepraald,
‘t Zy in Afbeeldingen naar ‘t leven af te malen,
Dat daar geen schildery in schoonheid by kan halen;
Of ’t keurig Bloemgewas te snyden uit ‘t papier,
Of ’t lugtig Landgezigt, mdet bomen los van zwier,
En in een schonen stand aan de oogen te vertonen,
Doet me uw gedagt ‘nis nog met eer en lof bekronen.
Nu ga ik verder voort, ‘k heb hier myn pligt voldaan
;”

Adriaans weduwe, Maria van Arckel, maakte dus in 1730 gebruik van de kleine buitenplaats, net buiten de stad. Adriaan was in 1726 overleden, zijn eerste echtgenote Joanna Koerten-Blok al in 1715. Maar ook toen nog werd zij gezien als iemand die met het werken met de schaar prent- en schilderkunst wist te overtreffen.

Voor Abraham Rademaker was Koerten zeker geen onbekende figuur. Kort na haar overlijden maakte hij een tekening met betrekking tot haar beroemde werk “De Twaalf Keizers”.[iii] Door het RKD wordt deze tekening omschreven als een titelblad ter nagedachtenis aan Johanna Koerten-Blok, gedateerd 1716. De tekening bevindt zich in de Fondation Custodia te Parijs. In de Testas catalogus is dit kunstwerk te vinden onder nummer 11 van Omslag, Letter C:
Een dito (=Een zinnebeeldige tekening), zinspeelende op de Roomsche Monarchy, door dito” (= A.Rademaker).
In tegenstelling tot de keizers in een vergelijkbare tekening van Antonina Houbraken[iv] zijn de keizers hier niet muntgewijs en en profiel, maar in volledige figuur afgebeeld.

De tekening is afkomstig uit de collectie van verzamelaar en prentenuitgever Cornelis Ploos van Amstel (1726-1798). Hij zou het middenveld hebben verwijderd en vervangen door een blanco stuk papier, zodat hij het als titelblad kon gebruiken voor een deel van zijn handgeschreven collectiecatalogus. De vraag blijft dan wat oorspronkelijk op dat middenveld heeft gestaan. Mogelijk een opsomming in dichtvorm van de twaalf keizers zoals op de voorstelling van Antonina Houbraken. Maar gezien de opzet van het geheel en vergelijking met het knipsel van Koerten zou dit ook een afbeelding van de vrouwenfiguur, voorstellend de Roomsche Vrijheid kunnen zijn geweest. Uit de vermelding in de Testas catalogus[v] is dat niet echt op te maken. Overigens wordt het knipsel van Koerten in de publicatie over Rademaker uit 2006 aangeduid als “knipblad”, een merkwaardige benoeming van een papieren kunstwerk.

In het zelfde jaar (1716) maakte Rademaker ter herdenking aan Koerten een zeer fraaie tekening in kleur, voorstellend een binnenhof met de tombe van Joanna Koerten. Deze tekening is in het bezit van het Rijksprentenkabinet/Rijksmuseum in Amsterdam.[vi] In de Testas catalogus (6) wordt dit kunstwerk vermeld onder nummer 26 van Konst-Boek, Letter B:
Een aangenaam landschap, waar in verbeelt wert een Graf-Tombe, zinspelende op Joh. Koerten, met couleuren, extra fraay getekent, door A. Rademaker“.

Bijzondere en interessante bijdragen van Rademaker aan het Stamboek van Koerten, maar er waren er nog meer. De Testas catalogus vermeldt verder nog van deze tekenaar:

Een dito (= Een aangenaam Landschap), zynde een Maanligt met Starren, door den zelven“. (Konst-Boek, letter B, nr.27).
Het Binne gezigt van den Tuyn van den Heer A. Blok, door dito“. (Konst-Boek, Letter B, nr.28).
Twee Zinnebeeldige Tekeningen op een blad, door den zelven“. (Konst-Boek, Letter B, nr.29).
Een dito, door den zelven“. (Konst-Boek, Letter B, nr.30).
Een dito, door den zelven“. (Konst-Boek, Letter B, nr.31).
Een dito, door den zelven“. (Konst-Boek, Letter B, nr.32).
Een dito (=Een Zinnebeeldige Tekening), zynde een Miniatuur Tekening, door A. Rademaker“ (Omslag, Letter C., nr.9).
Een dito, door den zelven“ (Omslag, Letter C,nr. 10).
Twee Zinspeelende Vignetten, door A. Rademaker”. (Omslag, Letter C, nr.25).
Een Zinnebeeldige Miniatuur Teekening, door A. Rademaker“. Omslag, Letter C, nr.58).

Met deze tekeningen, die helaas nog steeds niet zijn achterhaald, heeft Abraham Rade- maker een forse bijdrage geleverd aan de reeks tekeningen en andere kunstwerken voor Koertens Stamboek. Maar hij was zeker niet de enige met een behoorlijke productie op dit gebied. Een van hen was Nicolaas Verkolje, waarover het volgende artikel gaat.

Noten

[i] C.J. Kaldenbach, “Abraham Rademaker (1676/77-1738); nieuwe biografische gegevens en een verkemiing van zijn getekende werk”, Leids Kunsthistorisch Jaarboek, nr.4 (1985, internet update 2014), p.165-178. W. Beelaerts van Blokland/Ch.Dumas/H.Ronnes, De kasteeltekeningen van Abraham Rademaker, Zwolle 2006 (aanvulling 2016).
[ii] Henk van Ark, “De buitenplaats Aemstelhoek”, Welkom in Papyria, nr. 10, Zuidhom 2015, p.63-70.
[iii] Beelaerts van Blokland c.s., o.c.
[iv] Henk van Ark, “Op bezoek bij Nicolaas Chevalier en daarna”, De KoertenKoerier, nr.2 (najaar 2017).
[v] Beelaerts van Blokland c.s., o.c.
[vi] Henk van Ark, “De onmisbare catalogus”, Welkom in Papyria, nr.5, Rasquert 2013, p.49-62. Hierin is de volledige inhoud van de catalogus opgenomen.

Afbeeldingen deels van Wiki Commons.

Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, voorjaar 2018.
Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.

Veilingen, de KoertenKoerier 3

Het Kabinet van Papieren Snijkunst van Joanna Koerten of delen ervan zijn na 1750 op diverse veilingen aangeboden.[i] De tekening van Lubienietzki werd in 1762 in Haarlem verkocht aan de Rotterdamse verzamelaar Michiel Oudaan. Lang heeft die er niet van kunnen genieten want na zijn overlijden werd deze tekening in Rotterdam in 1766 geveild met diverse andere stukken uit Koertens verzameling. Die veiling door de boekverkopers Bosch, Burgvliet en Arrenberg werd gehouden op 3 november in het huis van Oudaan aan de Nieuwe Haven in de buurt van het Londense veer. Deze Oudaan was een van de grote verzamelaars van tekeningen, prenten, schilderijen en naturalia in de 18de eeuw.[ii]

De catalogus (“naamlijst”) van de veiling vermeldt naast vele andere interessante zaken:
“De STAMBOEKEN van Juffrouw JOHANNA KOERTE, Waar in Konstige Teekeningen, fraaie Pourtraiten en Miniaturen, door verscheiden Meesters, Spreuken en Handschriften van Vorsten, Geleerden, en andere voornaame Mannen, en de KONSTIGE SCHAARKONST door dezelfde Juffrouw, in Lysten tusschen Spiegelglazen: “.[1]

In zes konstboeken (GG., HH., II.A., II.B., KK. en LL.)[2] bevonden zich delen van het Stamboek van Koerten. Boek GG. bevatte 91 tekeningen en de geschilderde portretten van Peter de Grote en zijn vrouw door A. Boone, alsmede een groot aantal lofdichten. Konstboek HH. had als inhoud handtekeningen van belangrijke personen, waaronder Peter de Grote en vele lofdichten van beroemde poeëten. Behalve kunstig geschreven lofdichten waren in Konstboek II.A. “een meenigte fraaije en heerlyke Schriften” van beroemde schrijvers. Meer lofdichten waren te vinden in boek Konstboek II.B. Konstboek KK. had behalve gedrukte lofdichten enige portretprenten. In het laatste boek (LL.) lagen enige stukken van de beroemde snijkunst van Koerten. Daarmee heeft Oudaan ongeveer de helft van de tekeningen over Koerten en bijna een derde van haar knipwerk in bezit gehad.

Bij het laatste boek ging het dus om niet ingelijst werk. Maar op de veiling werden ook 10 ingelijste knipwerken van Koerten aangeboden: “Zynde, de tien volgende Konststukken, de Capitaalste van haar Ed. beroemde Snykonst met de schaar, staande alle in Lysten tusschen Spiegel Glazen “.

Deze tien zijn:
1. Het portret van Balthasar Bekker (T3)
2. Het portret van Willem III (T10)
3. De Romeinse Vrijheid (T9)
4. Een landschapje op de manier van Bloemaard (T4)
5. Gezicht op het Y op de manier van Bakhuyzen (T11)
6. Een stervende Christus (T2)
7. Het portret van Cosimo III (T6)
8. Een landschap op de manier van Berchem (T16?)
9. idem (T17?)
10. De kindermoord in Bethlehem. (T18)

Van deze tien kennen we momenteel slechts twee knipsels: het portret van stadhouder-koning Willem III en de Romeinse Vrijheid ofwel de Twaalf Keizers. De knipsels komen alle al voort in de Testas catalogus van 1750, de nummers daarvan zijn achter de tien aangegeven (als T5 bv).

  

Een veiling van onder andere knipwerk in Rotterdam, een stad die zeker niet onbekend was met deze papierkunst. In het verleden waren daar papierkunstenaars als Gillis van Vliet en Elisabeth Rijberg werkzaam geweest. Zij hadden een zekere bekendheid genoten, Gerard Brand noemt ze ook in zijn stadsbeschrijving van 1696. Diverse buitenlandse bezoekers bezochten deze makers van kunstzinnig papierwerk. Ook de gebroeders Von Uffenbach deden dat: ze bezochten een familielid van Van Vliet (deze was in 1704 overleden) en Rijberg om daar knipsels te bekijken. Op het moment van de veiling was in de Maasstad ook een papierknipper, die later bekend zou worden, werkzaam: de bakker Jan Kopper (1714-1788). Deze papierkunstenaar had al direct onze aandacht bij het samenstellen van de brochure “Zeer uitstekende kurieuze stukken van papier”(1987). Archiefonderzoek na die uitgave leidde tot mooie vondsten, maar er ontbrak nog steeds wat: de catalogus van Koppers kunstkabinet. Die werd in diverse oude publicaties genoemd, maar er was geen exemplaar van bekend. Tot eind jaren tachtig een catalogus opdook en er een belangrijk artikel over werd geschreven. Het bleek te gaan om een catalogus van het letterlijke kabinet van Kopper met daarin veel werk dat hij in de loop der jaren had “gewrocht”. Maar er was ook een zeer interessante levensbeschrijving in de catalogus opgenomen en enige gedichten.

Die levensschets, waarschijnlijk opgesteld door een familielid dat Kopper goed kende, beschreef -zoals bij vele knippers- dat Jan Kopper al op jeugdige leeftijd met het kunstige knippen was begonnen en daarbij ook nog een hartstochtelijk beoefenaar van muziek was. Hij speelde bas, fluit, clavecimbel en vooral viool. Na zijn huwelijk was hij vaak uithuizig waarbij zijn vrolijkheid en aardigheid van geest hem in contact bracht met vele vrienden en gezelschappen. Maar zijn vrouw Maria Lievinston was ziekelijk en deed een beroep op hem vaker thuis te zijn. Daardoor nam hij het papierknippen weer serieus op en maakte daarin goede vorderingen. Na het overlijden van Maria (1760) hertrouwde Kopper met Sara van Vlugt. Deze overleed echter al snel (1763) waarop de bakker besloot eenzaam te gaan leven en zich nog meer op de papierknipkunst te richten. Heel kort erna vond de veiling van Koertens knipwerk en delen van het Stamboek in de vorm van gedichten, handtekeningen en tekeningen plaats. Gezien zijn interesse in het papierknippen zal Kopper deze veiling zeker hebben bezocht en hij heeft dus kennis kunnen nemen van haar knipwerk en bijbehorende zaken. De waarschijnlijkheid van deze veronderstelling wordt bevestigd door wat in het vervolg van de levenschets is genoteerd. Eerst wordt het knipwerk van Kopper bewonderd:
want over schoonheid en menigvuldigheid van mans Konststukken moet men zig verwonderen. Veele beminnaaren van Konsten en Wetenschappen, byzonder die der Teeken en Schilderkonst zogten zyne vriendschap, en verwonderden zig meenigmalen over het schoon in zyne papier gewerkte stukken, en betuigde, dat zyn Perspectiefkunde en ordonnantiën den hun niet alleen evenaarde, maar dikwils overtroffen “.
Daarna volgt een verwijzing naar Joanna Koerten en haar werk: “Men doet verder niet te veel, of maakt zig aan geen laffe vleiery schuldig, wanneer men zegt dat de heer JAN KOPPER, in dit vak de grootste man was, die ‘er ooit bekend was. Wat Konstukken ‘er nog van Mejuffouw Joanna COERTRE BLOK voorhanden zyn, en met welk een yver veele Dichters haar lof gezongen hebben, haar Konstukken moeten en in Schoonheid, en in meenigvuldigheid voor die van onzen grooten KOPPER wyken“.
Het is duidelijk dat men in Rotterdam, en meer in de Kopper familie, overtuigd was van de grote kwaliteit van Koppers papierkunst. Om die reden liet men een prent in een oplage van 300 stuks maken door Hendrik Roosing naar een schilderij van Nicolaas Muijs in 1783. Een prachtig portret waarop Kopper trots als maker van papieren kunstwerken staat afgebeeld. Onder het portret is een vierregelig versje, geschreven door ”S” afgedrukt: “t Penseel wist menig man d ‘onsterflijkheid ‘t ontrukken/De stijl kan ieder ding ‘t fraaist in ‘t koper drukken/doch KOFFERS schaar alleen wist met een edele zwier/De gantsche Waereld nate bootsen van papier“. Een gedicht dat sterk doet denken aan enige versregels die voorkomen in een gedicht van Hermanus Angelkot, dat in beide versies van Lofdichten voor Koerten is opgenomen: “Haar hant weet geestig, met een ‘nieuw gevonden zwier,/Al wat de kunst vermag te snyden in ‘t papier“.

    

    

Daarbij verscheen de catalogus van zijn kunstkabinet, niet bedoeld als veilingcatalogus, maar om vast te leggen wat de bakker in de loop der jaren had gemaakt. Het werk werd ondergebracht in een speciaal daarvoor gemaakte rariteitenkast en de catalogus werd voorzien van de levensschets en twee lofdichten (van de hand van “T.S.S.”, waarmee mogelijk een van de leden van de familie Van Stipriaan is bedoeld). Het was zo niet alleen een eerbetoon aan Jan Kopper en zijn werk, het was ook de bedoeling zijn werk bijeen te houden. Dat blijkt wel uit het feit van het kabinet nog tien jaar lang te bekijken is geweest bij een van zijn erfgenamen, maar uiteindelijk toch is verdeeld onder vier personen, de zoons van zijn in 1798 overleden zuster Agatha.

Of het werk van Kopper inderdaad beter was dan dat van Koerten, zoals de familie en anderen vonden, is nu een kwestie van smaak. Koerten voerde haar knip- en snijwerk uit in een bijzondere door haar ontwikkelde techniek met soms (verborgen) visuele effecten. Koppers werk bestond vooral uit voorstellingen die waren samengesteld uit afzonderlijk geknipte delen en ook maakte hij portretten in opwerk. Belangrijker is dat van beide kunstenaars werk is bewaard gebleven zodat we daar kennis van kunnen nemen, er van kunnen genieten en het verder kunnen bestuderen.

Noten

  1. Saskia E. Asser, “Christoffer Lubienietzki (ca. 1660-na 1729)”, Delineavit et Sculpsit, nr. 11 (december 1993), p.33, noot 4.
  2. Michiel C. Plomp, Hartstochtelijk Verzameld. 18de eeuwse Hollandse verzamelaars van tekeningen, Parijs/Bussum 2001, p.254, noot 174; Michiel Christaan Plomp, “Een voortreffelyke Liefhebberye. Het verzamelen van tekeningen door voorname liefhebbers in de Republiek en later het Koninkrijk der Nederlanden, 1732-1833, passim.
  3. Henk van Ark, “Zeer uitstekende kurieuze stukken van papier “. Rotterdamse papierknip- en snjjkunst 1650-1900, Rotterdam 1987.
  4. Henk van Ark, Jan Kopper (17 13/1788). Leven en werk van een Rotterdamse papierknipper en broodbakker, Rotterdam 1989.
  5. A.G. van der Steur, “Op zoek naar de Rotterdamse papierknipper Jan Kopper (1714-1788)”, De Boekenwereld, jrg.7, nr.2 (december 1989), p.42-55.
  6. Henk van Ark, “Geportretteerd als papierknipper (1): Jan Kopper”, Welkom in Papyria, nr.3, Rasquert 2011, p.5-23.

Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, voorjaar 2018.
Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.

Een stamboektekening van Lubienietzki, KoertenKoerier 3

Behalve de tekening van Arnold Houbraken over Joanna en de twaalf keizers (zie KoertenKoerier 2) heeft het Leids Prentenkabinet (nu onderdeel van de Bijzondere Collecties Leiden) nog een tekening in de verzameling die deel uit heeft gemaakt van het Stamboek van Joanna Koerten.
Het is een allegorische voorstelling die is gemaakt door de Poolse, in Nederland werkzame portretschilder Christoffel (Kryztof) Lubienietski (1659-1729). De kunstenaar werd in Szczecin geboren, was werkzaam in Hamburg (1670-1675) en Amsterdam (1675-1728). Hij was onder meer leerling van Adriaen Backer en Gerard de Lairesse en maakte vooral genrevoorstellingen en portretten. Een mansportret van zijn hand wordt wel gezien als zelfportret.[i]
De tekening is in 1936 als particuliere schenking in de Leiden collectie terecht gekomen. In haar artikel[ii] geeft Saskia Asser een opsomming van de veilingen (vanaf 1762-1800) waarop dit kunstwerk is verhandeld[iii], daartoe behoorde ook de veiling Oudaan in Rotterdam in 1766. De tekening van Lubienietzki bevindt zich in de Testascatalogus van 1750 in Kunstboek Letter B onder nummer 43 als “en dito (=een Zinrijke Tekening), door C.Lubinitski. De fraai uitgevoerde tekening is door de maker rechtsonder op het piëdestal met sfinx gesigneerd: “C.Lubienietski de Lubienietz E: Pol: inv.1719”. Dit betekent dat de tekening vier jaar na het overlijden van Joanna is gemaakt, ongetwijfeld in opdracht van Adriaan Blok die verschillende kunstenaars opdracht gaf na de dood van zijn vrouw tekeningen ter hare nagedachtenis en bevestiging van roem te maken. Duiding van op de tekening afgebeelde allegorische figuren zou niet zo eenvoudig zijn geweest als Abraham Bogaert hierover niet een gedicht had geschreven. Dat gedicht komt echter niet voor in de gedrukte lofdichten uitgaven van 1735 en 1736 maar is opgenomen in Bogaerts gedichtenbundel.[iv]

Dit werd voor het eerst door Christiaan Kramm[v] opgemerkt, wat weer eens aantoont hoe belangrijk het is bij onderzoek oude levensbeschrijvingen van kunstenaars door te nemen. Zo vermeldde Kramm ook de veilingcatalogus van het Kabinet van Joanna Koerten, waarvan zich een exemplaar bevond achter de gedrukte lofdichtenversie van 1735. Die uitgave bleek in het bezit van de familiestichting De Flines die ook nog ander werk van Koerten in de collectie heeft. Ook was die catalogus bijzonder. Niet alleen was het toen het tweede bekende exemplaar met Nederlandse tekst van de onmisbare catalogus, ook kent die uitgave een extra pagina met aanvullingen die in het exemplaar van het Rijksprentenkabinet niet voorkomt. Daardoor kon het werk van Koerten nog met diverse kunstwerken worden uitgebreid.[vi] Maar dat terzijde.

Op de tekening zien we in het midden van de voorstelling Joanna die een schaartje omhoog houdt. De Inventie zit aan haar rechterzijde met vleugels aan het hoofd en een beeldje van Natura in de hand. Achter haar staat de Kunst met in ene hand een portret (vermoedelijk van Joanna) en in de andere een beitel en een penseel. Aan de linkerzijde zijn de Vlijt met haar bijenkorf en de schrijvende Oefening afgebeeld, daarachter de Naarstigheid met sporen in de hand en een uurwijzer op de borst. De betekenis van de gesluierde vrouw die haar omarmt is niet bekend.

Achter Joanna zit op een wolk Minerva die de ourobourus, het symbool van de eeuwigheid, boven haar hoofd houdt.

 

 

 

 

Het beeld van een sfinx geheel rechts verwijst naar de Scherpzinnigheid en het beeld van Hercules links zinspeelt op het deugdzame karakter van de kunst.

 

 

 

       
Links op de voorgrond zien we de Amsterdamse stedenmaagd die twee putti aanspoort rijkdommen aan Joanna aan te bieden.
               Linksboven vliegt de Faam die een lint vasthoudt met het opschrift “AETERNAE MEMORIAE”. Rechtsboven enkele goden die op de wolken de “heldre starre” van Joanna in de hemel opnemen. Een van hen houdt een schietlood in handen, een symbool van gerechtigheid.

Deze mooie tekening is ongetwijfeld in opdracht van Adriaan Blok gemaakt voor het Stamboek dat hij met allerlei getekende kunstwerken sterk uitbreidde na het overlijden van Joanna in 1715.

Noten
[i] RKD/Explore/Artists/Lubieniecki.
[ii] Saskia E.Asser, “Christoffel Lubienietski “, Delineavit et Sculpsit, 110.11 (1993), p.32-33.
[iii] Zie het artikel “Veiling in Rotterdam 1766” hierna.
[iv] De Gedichten van Abraham Bogaert. Met printverbeeldingen, Amsterdam 1723, p.396.
[v] C.Kramm, De levens de werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders (…), Amsterdam 1857-1864, 4, p.1015-1016.
[vi] Henk van Ark, “De onmisbare catalogus”, Welkom in Papyria 5, Zuidhorn 2012, p.49-62.

Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, voorjaar 2028.
Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.

Nicolaas Chevalier, KoertenKoerier 2

Chevalier (ook wel bekend staand als “Chevalier le Curieux”) woonde vanaf de jaren negentig op diverse Amsterdamse adressen. Vooral de penninghandel[i] moet voor hem een bron van inkomsten zijn geweest. Hij liet namelijk naar aanleiding van belangrijke politieke gebeurtenissen penningen slaan. Hij ontwierp die ook en verkocht verhandelingen over penningkunde en archeologie. Naast zijn boekhandel en uitgeverij genoot zijn rariteitenverzameling een zekere vermaardheid. De inhoud, de opstelling en het functioneren van Chevalier’s “Chambre des Raretez” waren beïnvloed door de beroemde verzameling van zijn stadgenoot Jacob de Wilde.[ii] [2,3]

afb 3

Verzamelingen hadden een encyclopedisch aspect en beide bezitters hadden hun penningkabinetten met allegorieën laten beschilderen. Zij verspreidden gedrukte en geïllustreerde catalogi van hun verzameling en lieten hun bezoekers tekenen in een bezoekersboek, waarin de loftuitingen op de verzameling en de eigenaar in dichtregels, motto’s of bijbehorende tekeningen verzameld werden. Het bezoekersboek van De Wilde is niet compleet bewaard gebleven, maar dat geldt gelukkig niet voor beide boeken van Chevalier. Zij worden bewaard in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Snoep heeft door bestudering van deze boeken en andere manuscripten van Chevalier een mooie bijdrage geleverd aan de kennis over deze excentrieke handelaar en verzamelaar.[iii]

Jacob de Wilde was waarschijnlijk een van de eerste bezoekers van Chevalier’ s verzameling (7 november 1690). Zijn autogram is de eerste die voorkomt in het Amsterdamse bezoekersboek. Hij liet zijn handtekening vergezellen met de ironische spreuk “Virtus post nummos” (“Deugd komt (vaak) na het geld”) Vanaf deze dagtekening tot aan 1706 figureren in het album de handtekeningen enz. van bekende en minder bekende gasten. Chevalier liet de bij dragen van gasten op losse vellen tekenen. Hij maakte voor de bundeling daarvan in 1694 een geschreven titelpagina. Een bundeling dat jaar van bijdragen heeft toen zeker niet plaatsgevonden want de opgenomen bijdragen lopen tot 1706.

afb 4

Als titelplaat voor zijn bezoekersboek gebruikte Chevalier een 1691 gedateerde ets van Adriaan Schoonebeek ( 1657/61)-1705)[iv][4]. Hij had deze plaat aan Chevalier geleverd voor diens “Histoire métallique de Guillaume III”, die door Chevalier geschreven in 1692 in Amsterdam was verschenen. Op de ets is een groot penningenkabinet afgebeeld. De ets van het bezoekersboek toont een andere staat van deze prent die voorzien is van de handgeschreven titel “Description de la Chambre & Cabinet de N:Chevalier”. Volgens de beschrijving van de curiositeitenkamer bevatte dit kabinet de instrumenten voor het slaan van penningen en had de eigenaar er zeldzame munten in opgeborgen. De fraaie kast was beschilderd met allegorieën op de oudheidkunde en de numismatiek. Het tweede kabinet was het beroemde aan Willem III gewijde exemplaar, dat in penningen vertelde “histoire métallique” van de stadhouder-koning bevatte. Het bewaarde alle penningen die betrekking op hem hadden vanaf de geboorte van prins Willem III tot het triomfjaar 1691. Dit kabinet was beschilderd met allegorieën op de stadhouder naar ontwerpen van Chevalier. Het was een verzameling van ruim 125 penningen. Chevallier liet deze penningen vergezeld gaan met een uitvoerige biografie en breedsprakige commentaren. Dit geheel werd verzameld in de Histoire de Guillaume III (…) ook wel de “Histoire métallique de Guillaume III”. Geschreven naar aanleiding van het gestegen gezag van het stadhouderschap door de troonsbestijging van Willem III was deze geschiedschrijving aan de hand van penningen een orangistisch byzantinistisch document geworden dat zijn weerga in Holland niet vond.
Dit tweede kabinet van Chevalier ook in beeld gebracht door Schoonebeeks leermeester Romeyn de Hooghe)[v][5]. Zijn etsen geven -zoals gebruikelijk bij deze kunstenaar- een wat meer geflatteerd beeld van de overdadige entourage van het kabinet, maar alle decoratieve elementen komen in het werk van beide kunstenaars overeen. Chevalier heeft de betekenis van de figuren zelf beschreven in de handgeschreven “Description” [voorpagina] in zijn Bezoekersboek. Hij laat de antieke of pseudo antieke beelden, opgesteld boven een als alkoof aangeduide houten nis waarin het kabinet geplaatst was een rol spelen in een niet gemakkelijk afleesbaar politiek-allegorisch programma. Snoep gebruikt die beschrijving in zijn artikel waarbij vooral, in het verband met Koerten, van belang is de rol van de twaalf keizers. [6,7]
 
Zij verbaasden zich -aldus Chevalier- over de heldendaden van Willem III. Volgens Snoep komt het verder niet voor dat het antieke beelden bezit van een 17de eeuwse rariteitenverzameling, mede door zijn opstelling in een politiek-allegorisch systeem werd ingepast. De gehele groep werd als het ware kunstmatig geïntegreerd in een algemene verheerlijking van Willem III.
Dat was in feite kunstmatig omdat de gehele groep vrijwel ongewijzigd ook al voorkomt als entourage van het eerste Chevalier kabinet, gewijd aan de Numismatiek en Oudheidkunde. Dat kan worden vergeleken aan de hand van de prenten van Schoonebeek en de Hooghe.

Chevalier paste dus de antieke sculpturen en penningen van zijn rariteitenverzameling in een politiek-allegorisch patroon (de verheerlijking van Willem III), maar zijn collectie had toch ook de traditionele kenmerken van de “encyclopedische” kunstkamer, met de gebruikelijke tweedeling artificalia en naturalia. Voorbeelden daarvan zijn te zien op Vianen’s etsen van wanden en zoldering van Chevalier’ s rariteitenkamer. [8,9,10]

Zijn hele bezit heeft Chevalier in zijn Bezoekersboek uitvoerig beschreven. Bijdragen aan dit boek kwamen niet alleen uit Amsterdam, maar ook uit andere steden zoals Rotterdam en Leiden. Grappig is dat Snoep over het bezoek van Koerten en Adriaan schrijft:

Ook belangrijke Amsterdammers vereerden Chevalier met hun bezoek en schreven in zijn “Stamboek van Konstmin” Adriaan en Johanna Blok, de vermaarde knipselkunstenaars, lieten hun geknipte monogrammen en een dito Tiberiusmunt van gelegenheidsrijmpjes vergezeld gaan”.

Wat was nu die bijdrage van die “knipselkunstenaars?[vi] [11] Adriaan schreef op het blad het volgende gedichtje onder de kop:

“Op de Konstkamer van den heer Nicolaas Chevalier”

De konstzaal daar uw Muntkas praald
Met zoo veel Keyzers, Vorsten, Heeren
In Vreemdigheen daar ‘t oog verdwaald,
Heer Chevalier moet men waarde[re]ren

Adriaan Blok

Daaronder een door Joanna geknipt spiegelmonogram met haar initialen JCB en twee lauwertakken gestrikt, uitgevoerd in goudpapier.

Hieronder schreef Joanna zelf twee versregels: “D ‘aloudheyds Munt en Konst is hier! In ‘t Kabinet van Chevalier” ondertekend met “Johanna Blok”. Het blad wordt afgesloten met een geknipte Romeinse munt met keizer Tiberius als beeldenaar. [12] Als extra effect plaatste Koerten een ring van zilverpapier achter het knipwerk, een voorbeeld van haar liefde voor illusionistische effecten.[vii]

 

Naar aanleiding van het bezoek van de Koertens maakte Chevalier op een blad een lofdicht op Joanna Koerten en haar werk.[viii][13] De tekst van het eerste gedeelte van het gedicht is:

Michel Ange, Apelles voulantfaire un tableau. Se sevoient tous de la Peinture./Mais J.Koerten d’un coup de Ciseau.En coupant dupapier, peint tout selon nature“.

Moffit Paecock grijpt dit citaat, met andere door haar gehanteerde voorbeelden, aan om te bewijzen dat Koerten door haar papierkunst op hetzelfde niveau stond als illustere voorgangers in schilder- en beeldhouwkunst.[ix] Vergeten moet echter niet worden dat dit soort gezwollen lofluitingen zeer gebruikelijk waren in de 17de en 18de eeuwse lofdichtencultuur, soms tot vervelende en storende rijmelarij toe.
Dit blad nam Chevalier op in zijn eigen bezoekersboek, het was dus niet bedoeld voor de verzameling die Joanna en haar man aanlegden. Een collectie die zou uitgroeien tot het welbekende Stamboek.

Het is verleidelijk te veronderstellen dat het bezoek van de Koerten’ s gezien moet worden als voorbereiding voor het maken van het knipsel “De twaalf keizers”. Niet alleen zagen zij bij Chevalier in beide kabinetten die keizers als beeld opgesteld, ze hebben daar waarschijnlijk ook kennis kunnen nemen van Joachim Oudaan’s “Roomsche mogentheyt, of Naeuwkeurige Beschrijving, van de Macht en Heerschappy der Oude Roomsche Keyseren (…), als zij deze uitgave al niet kenden. De Romeinse keizers zijn in dat boek en profil afgebeeld, zoals we ook zien in het knipsel van Koerten. Het is buitengewoon onwaarschijnlijk dat dit standaardwerk uit 1670 niet in bezit is geweest van muntkenner en verzamelaar Chevalier.[x]

Voeg daarbij de niet te onderschatten invloed van Abraham Bogaert (1663-1727). Deze apotheker, chirurgijn, reiziger, schrijver en penningkundige moet een goede vriend van de Koertens en een bewonderaar van het werk van Joanna zijn geweest. In 1695 verscheen al een dichtwerk waarin het kabinet met Romeinse munten van verzamelaar Simon Schijnvoet (1652-1727) door hem uitvoerig werd beschreven. Titel: “S. Schijnvoets Muntkabinet der Roomsche keizers en keizerinnen, in vaarzen beschreeven door Abraham Bogaert”. Het is een vertelling van een episode uit het verleden aan de hand van een muntencollectie. In 1696 publiceerde hij het boek “de Roomsche Monarchy” met 165 gegraveerde portretten van de Romeinse keizers naar voorbeeld van antieke munten.[xi] Zijn boek kwam in 1697, in dat jaar maakte Joanna het beroemde knipsel en gebruikte als tekst, die zij zorgvuldig uitsneed, het gedicht van Bogaert en nog twee door hem geschreven versregels. Bogaert schreef meerdere gedichten over het werk van Koerten die deels zijn opgenomen in de gedrukte lofdichtenversies. Hij schreef ook nog een tweede gedicht op de twaalf keizers dat eveneens werd afgedrukt in de gedichtenuitgaven. [14,15]
 

Met haar knipsel dat gewoonlijk “De twaalf keizers” wordt genoemd, maar waarvan de eigenlijke titel “De Roomsche Vryheid” is, “zijnde een Vrouwenbeeld, verbeeldende de Roomsche Vrijheid, zittende op de Throon, daar nevens de portraiten van de twaalf Roomsche Keyzers”,[16] sloeg Koerten wat onderwerp betreft een andere richting in.

Na een reeks indrukwekkende portretten koos zij voor een onderwerp (de antieke oudheid) dat natuurlijk sinds de middeleeuwen nooit weg was geweest maar in de tweede helft van de 17de eeuw en de 18de eeuw door het toen heersende klassicisme sterk in de belangstelling stond. Vandaar ook de voortdurende vergelijking van haar werk met dat van antieke schilders en beeldhouwers.

Behalve Bogaert moet ook Arnold Houbraken (1660-1719)(en ook zijn dochter en zoon) worden genoemd. Houbraken publiceerde in zijn “Groote schouburgh” een uitgebreid verhaal over Koerten en haar werk. Dat is samen met de levensbeschrijvingen van andere vrouwelijke kunstenaars wel eens proto-feministisch genoemd. Horn houdt het er met name op dat Houbraken kickte op de belangrijke personen die belangstelling hadden voor Koerten’s werk, terwijl Moffit Peacock het vooral ziet als oprechte bewondering voor haar werk en nijvere instelling.[xii] Dat laatste lijkt ons meer voor de hand te liggen. En Koerten was natuurlijk voor hem ook een goede klant (geweest). Houbraken maakte vele tekeningen in opdracht voor het Amsterdamse echtpaar, die veelal worden genoemd in de Testas catalogus van 1750. Dat gaat ook op voor een tekening over de twaalf keizers.

Onder nummer 54 wordt in Konstboek, Letter A vermeld: “Een Zinnebeeldige Tekening op Joh.Koerten, met de twaalf Roomsche Keyzers, ter zyde, door den zelven (=Houbraken, HvA)”. Deze tekening behoort tot de collectie van het Leidse Prentenkabinet, nu Bijzondere Collecties.[xiii][17] Daar heeft het kunstwerk, dat helaas niet meer volledig is, het inventarisnummer PK 3 822.De tekening is links afgesneden waardoor we geen twaalf maar nog maar zes keizers zien afgebeeld. Koerten is links (maar in feite in het midden) zittend afgebeeld met haar schaartje in de rechterhand; ze leunt met haar arm op een tafelblad. In haar linkerhand houdt ze haar knipwerk. Achter haar twee vrouwen figuren, waarvan de linkse nadrukkelijk wijst op schaartje en knipwerk. De rechtse houdt een fakkel in haar hand. Bijfiguren die aandacht vragen voor het werk van Koerten en haar roem benadrukken. Ze zijn goed te vergelijken (net als Koertens portret) met andere vrouwenfiguren op tekeningen van Houbraken, zoals de tekening waarop veronderstelde leerlingen van Koerten zouden staan. [18]

Zoals al die tekeningen, ook van andere tekenaars, zijn dit allegorische typen die staan voor de naam en faam van Koerten en vaak de veronderstelde bijzondere eigenschappen van de kunstenares benadrukken.

Een tweede tekening over het knipsel “de twaalf keizers” is ook gemaakt door een lid van de Houbraken familie, Ant(h)onina Houbraken (1686-1736), de dochter van Arnold en zuster van Jacob. In het Stamboek was dit kunstwerk ondergebracht in de Omslag, Letter C onder nummer 35. De tekst in de Testascatalogus luidt:
“Een dito (=een Zinnebeeldige Teekening, HvA), met Couleuren, verbeel[d]ende twaalf Roomsche Keyzers met het portrait van Juffrouw Joh: Koerten daarboven, door Antonina Houbraken“. Het is een gedetailleerde tekening (pen en penseel in bruine en grijze inkt en gouache, gewassen over een voortekening voorstellend een rijk versierde lijst met ronde medaillons. In het medaillon midden boven het welbekende portret van Joanna, aan weerszijden eveneens in medaillons de twaalf keizers. In het middenvlak het geschreven gedicht van Bogaert over de twaalf keizers, zoals dat ook in het knipsel voorkomt. De tekening behoort tot de collectie van de Fondation Custodia te Parijs.[xiv][19]

Er was nog een derde tekening over het knipsel in het Stamboek. Die is te vinden in Omslag, Letter C. onder nummer 11: “een dito (=een Zinnebeeldige Tekening, HvA), zinspeelende op de Roomsche Monarchy, door dito”. Die dito is Abraham.Rademaker (1666/67-1735).[xv] Behalve deze tekening zijn nog diverse andere tekeningen van hem (sommige in miniatuur) met zinnebeeldige voorstellingen in Koerten’s Stamboek te vinden. Daarover later meer.

In 1697 maakte Koerten het knipsel “De twaalf keizers”. Alles wijst er op dat dit kunstwerk onmiddellijk werd gewaardeerd vanwege de keuze voor het onderwerp en de verfijnde, zo niet geraffineerde uitvoering. Het knipsel werd prominent afgebeeld op de tekening die Jan Goeree in hetzelfde jaar maakte voor het gedachte handtekeningenboek van Koerten. [20,21]

Op deze mooi uitgevoerde tekening is ook het bezoek van Peter de Grote afgebeeld. Een benadrukking van een van de meest succesvolle jaren in Koertens werkzame kunstenaarsleven.

Noten
[i] Gay van der Meer, “Nicolaas Chevalier, een veelzijdige medialleur”, De Beeldenaar 28 (2004),nr.6, p.242-248.
[ii] Peter de Grote op bezoek bij De Wilde. Tekening van Maria de Wilde (1697)…
[iii] D.P. Snoep, “Virtus post Nunimos’. Nicolaas Chevalier’s Chambre des Raretez en zijn bezoekers” in: J. Bruijn e.a. Album Amicorum J.G. van Gelder, Den Haag 1973, p.277- 284. zie ook: R.Bergvelt/R.Kistemaker, Catalogus De wereld binnen handbereik, Amsterdam 1992, p.121-123.
[iv] Adriaan Schoonebeek was o.a. prentkunstenaar, kunstagent, kunstverkoper en bibliothecaris. In 1698 ging hij met Peter de Grote mee naar Rusland; in 1702 werd hij daar bibliothecaris van de tsaar. (RKD Artists/Schoonebeek).
[v] Romeyn de Hooghe was rond 1690 (en vanaf 1672) sterk prinsgezind. Daarvoor stond hij echter aan de andere kant (staatsgezinden), zijn prenten van de moord op de gebroeders De Witt waren wereldberoemd. Na de dood van Willem III loopt hij schijnbaar moeiteloos weer naar de staatsgezinde kant over. Zo maakte hij een titelplaat voor “Het leeven en dood der doorlugtige heeren broeders Cornelis de Witt […] en Johan de Witt” van de anti-orangist Emanuel van der Hoeven. Zie: Inger Leemans, “De vinceroy van de hel. Radicaal libertinisme” in: Henk van Nierop e.a. Romeyn de Hooghe. De verbeelding van de late Gouden Eeuw, Zwolle 2008, p.32-47, met name p.46.
Joanna Koerten maakte ook een fraai knipsel van Willem III. Op de titelbladtekening van Goeree uit 1697 is een portret van de stadhouder-koning te zien, net achter het knipsel “De Twaalf Keizers” (zie afbeeldingen 19 en 20). Dit betekent dat het knipwerk al voor 1697 moet zijn gemaakt, wellicht geïnspireerd door het bijzondere Willem III kabinet van Chevalier. De door Moffit Peacock gehanteerde datering van 1700 kan dus niet juist zijn.
[vi] KB, inv.nr.69B8, fol.61.
[vii] Henk van Ark, “De “special effects” in het werk van Joanna Koerten”, Welkom in Papyria, nr.10 (2015), p.17-23.
[viii] KB, inv.nr.69B8, fol.40v.
[ix] Martha Moffit Peacock, “Paper as power. Carving a niche for the female artist in the work of Joanna Koerten, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 62 (2012), Leiden/Boston, p.255. 10. Van der Meer meldt hierover: “Chevalier heeft Oudaans boek zeker gekend” in: Gay van der Meer, ”Vijf portretten van Nicolas Chevalier. Op zoek naar een karakter”, De Beeldenaar 2005, nr.4, p.149, nr.2.
[x] Van der Meer meldt hierover: “Chevalier heeft Oudaans boek zeker gekend” in: Gay van der Meer, “Vijf portretten van Nicolas Chevalier. Op zoek naar een karakter”, de Beeldenaar 2005, nr. 4, p.149, nr.2.
[xi] G.M. van de Roemer, De geschikte natuur: theorieën over natuur en kunst in de verzameling van zeldzaamheden van Simon Schijnvoet (1652-1727), Amsterdam 2005, p.32; Henk van Ark ““De Romeinse Vrijheid van Joanna Koerten”, in: Nieuwsbrief van het Nederlands Museum van Knipkunst en de Stichting W. Tj.Lever, jrg. 13, nr.4 (december 2000) (Koertennummer), [7-11]; Henk van Ark, “Nieuwe Museumaanwinsten”, Nieuwsbrief van het Nederlands Museum van Knipkunst en de Stichting W. Tj.Lever, jrg. 16, nummer 3 (september 2003), [p.3-4]
[xii] Hendrik J. Horn, The golden Age Revisited. Arnolds Houbraken ‘s Great Theatre of Netherlandish Painters and Paitresses, Doomspijk 2000, p.603-606; Moffit Peacock, o.c. (2012), p.240-242.
[xiii] Vermeld bij M. Plomp, “De portretten uit het Stamboek voor Joanna Koerten (1650-1715)”, Leids Kunsthistorisch Jaarboek 8 (1989), p.337, nr.A54.
[xiv] Plomp, o.c. (1989), p.338, nr.C35; Margreet van Hut, “Antonina Houbraken”, Digitaal Vrouwenlexicon, 2014 (1001 Vrouwen, nr.430).
[xv] Deze voetnoot ontbreekt helaas in de Koertenkoerier(red.)

Illustraties
KB, National Library of the Netherlands, Netherlands – Public Domain.
Universitaire Bibliotheken Leiden, tekening met portret van Joanna Koerten en de twaalf Romeinse keizers door Antonina Houbraken, ongedateerd (Fondation Custodia, Collection Frits Lugt, Parijs).
Fries Museum, Leeuwarden – Collectie Koninklijk Fries Genootschap
www.europeana.eu

Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, nieuwsblad over leven en werk van Joanna Koerten, najaar 2017. Uitgave van de Stichting W.Tj.Lever.

Stephanus -der medicynen docter- Blankaart, KoertenKoerier 1

“Vrou KOERTENS edle geest speelt in Galeen byzonder,
In Bekker, en de Witt; maakt scheepen, zee en lant,
En voert door haar vernuft en kunstschaar, tot een wonder,
De snykunst en ‘t papier tot hunnen hoogstens standt.” [1]
Dit gedicht van de medicus Steven of Stepan(us) Blankaart [2] komt in beide versies van de Lofdichten voor. Het is afgedrukt na een bijdrage van Joan Blaauw, Secretaris der Stadt Amsterdam die de kunstzaal van Koerten heeft kunnen beschouwen. Van der Aa kon dit soort dichtkunst maar weinig waarderen: “Steven Blankaart beoefende mede de Nederduitsche dichtkunst, doch de proeven daarvan door hem medegedeeld, in het stamboek van Johanna Koerten, doen ons geen hoogen dunk van zijne Muse opvatten”.[i] Overigens is in beide versies van de Lofdichten maar één gedicht aangetroffen, van proeven is dus in ieder geval daar geen sprake.

Van Steven Blankaart heeft Atty Broer[ii] in onze nieuwsbriefserie “Portretten van knipkunstenaars” een mooi portret geschetst. Blankaart heeft een indrukwekkende levens- geschiedenis, waarin papierknippen slechts een marginale rol speelt.

Geboren in 1650 als zoon van Nicolaas Blankaart en Maria Eversdijk in Middelburg. Hij bezocht daar de Latijnse school en omdat hij arts wilde worden ging hij in de leer bij een apotheker om zich te bekwamen in de kruid- en scheikunde Daarna studeerde hij wijsbegeerte en geneeskunde aan de Hogeschool in Franeker waar hij in 1674, net als zijn vader tien jaar eerder, promoveerde in de wijsbegeerte en geneeskunde,. Hij vestigde zich als arts in Amsterdam en trouwde in 1682 met Isabella de Carpentier.
Blankaart had in onze ogen zeer aansprekende opvattingen., bijvoorbeeld over wetenschapsbeoefening: “niets aannemende als ‘tgene klaarlyk en onderscheidenlyk, sonder daar aan te konnen twyfelen, te begrypen is“.
Met zijn publicaties (o.a. ook over voedingsleer) bevorderde hij de democratisering van de wetenschap, wat hem niet door al zijn tijdgenoten in dank werd afgenomen. Wetenschap moest tot een kleine selecte kring beperkt blijven was hun opvatting. Veel van zijn werken waren gebaseerd op ervaringen en observaties uit eigen praktijk, zoals zijn studie over pokken. Bij de bestudering van insecten volgde hij dezelfde aanpak en daarmee staat hij rechtstreeks in de lijn van Johannes Goedart (1617-1668)[iii][3] eveneens een Zeeuw.

Die publiceerde vanaf 1660 het driedelige werk “Metamorfosis Naturalis”. Steven had van jongsaf aan belangstelling voor kleine diertjes. In zijn publicatie “Schouburg der Rupsen, Wormen, Maden en Vliegende Dierkens “(1688)[4] schrijft hij in de “voor-reden Aen den Lezer”; “…hebbe dan voorleden jaar, ‘t geen ik in mijn kindertyd heb gesien, eens herhaalt, en van alles een naauwkeurige aantekeningen gehouden…. op de wyse van Johannes Goedaart“. Hij is dus zijn entomologische onderzoekingen al in Middelburg begonnen en de invloed van Goedaart op zijn werk is overduidelijk, zoals voortdurend blijkt uit zijn Rupsenboek. Mogelijk heeft het idee van Blankaart om in Suriname de metamorfose van insecten te onderzoeken een rol gespeeld bij de plannen van Maria Sibylla Merian om een reis naar Suriname te maken om tropische vlinders te onderzoeken.

Van Blankaart is geschreven dat hij tot uitspanning de schilderkunst, de dichtkunst en de z.g. papieren snijkunst beoefende. De proeven die hij daarvan had nagelaten werden door zijn tijdgenoten wel geroemd, doch volgens onze tegenwoordige inzichten verheffen zij zich niet boven het zeer middelmatige, althans dat wordt in het NNBW[iv] vermeld. Maar in De Navorscher schrijft Regt: “Naast zijn gewone studiën vond de man nog gelegenheid zich aan de schoone kunsten te wijden. Met succes beoefende hij de schilderkunst, doch in de specifiek 18 eeuwsche liefhebberij, het snijden in papier, muntte hij zeer uit“.[v]

Of dat voor Blankaarts papierknipkunst daadwerkelijk is opgegaan kunnen we nu niet meer beoordelen, want tot nu toe is van hem geen bewaard werk bekend. Als Blankaart dat knippen inderdaad als tijdverdrijf heeft beoefend, en er is nauwelijks reden om daar aan te twijfelen, dan heeft hij zich wellicht laten inspireren door het boekje “Konstig en Vermaakelijk Tydverdryf der Hollandsche Jufferen” dat door zijn uitgever Jan ten Hoorn in 1686 op de markt werd gebracht en bij wie men ook terecht kon voor materiaal en advies. Veel van Blankaarts publicaties zijn namelijk door dezelfde uitgever uitgebracht.[vi] Dat papierknippen was dus zeker niet alleen beperkt tot de Hollandse jufferen, er waren ook mannen die papierknipwerk als liefhebberij maakten (als zijn dat er niet veel) , zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit het knipwerk en opmerkingen in Jacob Heyblocq’s album amicorum en het werk van Gillis van Vliet, die zijn werk bewust niet verkocht.

Noten
[i] A.J. van der Aa, Biografisch woordenboek der Nederlanden, Haarlem, 1852-1878.
[ii] Atty Broer, “Portretten van knipkunstenaars (3), Nieuwsbrief van het Nederlands Museum van Knipkunst en de Stichting WTj.Lever, jrg.18, nr.3/4 (2005), p.9-13.
[iii] Het 400ste geboortejaar van Goedaert werd in 2016/17 herdacht met een mooie tentoonstelling in het Zeeuws Museum in Middelburg en de publicatie Kees Beaart (red.), Joannes Goedaert. Fijnschilder en entomoloog, [Middelburg] 2016.
[iv] [W.] Regt in Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, IV, p.156-157.
[v] W.M.C.Regt, ‘Het geslacht van prof.Blancardus”, De Navorscher, 1905, p.106-107.
[vi] Henk van Ark, “Koerten en het onderwijs in de knipkunst”, Welkom in Papyria, nr.10, Zuidhorn 2015, p.30-31.

Door Henk van Ark, it artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, najaar 2017.
Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.
Afbeeldingen: Wiki Commons en Rijksmuseum

Een bijzonder kunstkabinet, KoertenKoerier 1

De Haagse predikant Johannes Vollenhove (1631-1708) schreef verschillende gedichten over het knipwerk van Koerten. Het zijn vooral gedichten over portretten van beroemde mannen die zijn opgenomen in de gedrukte lofdichtenuitgaven. Zoals David van Hoogstraten, Petrus Francius, Cosimo III (2x), Frederik III, Willem III en Peter de Grote.

Het gedicht “Gestreelt, gekust, eer ‘t werkstuk van zyn vingeren, enz” komt echter in die boeken niet voor.[1] Toch is het blad waarop het is geschreven zeer bekend geworden. Dat komt niet door het gedicht, maar door het intrigerende vignet dat Jan Goeree er onder heeft getekend. [2] Het is een afbeelding van het kabinet van een insectenverzamelaar, die het motto “Uit kleine arbeit, grote roem” heeft meegekregen. Door Van de Graft werd deze afbeelding aangezien voor het kabinet van een knipprentenverzamelaar[i], wat begrijpelijk is want wat deed zo’n afbeelding op een blad dat met papierknipkunst en ogenschijnlijk niets met insecten te maken had?

Toch is er een goede verklaring voor te geven. Het verzamelen en bestuderen van insecten, de kleinste schepsels op aarde, wat de geleerde heren op de afbeelding doen is heel goed te vergelijken met het ragfijne knipwerk dat Koerten wist te maken. En door deze kleine arbeid zou zij zeker ook grote roem kunnen verwachten.[ii] Maar de geïdealiseerde afbeelding van het kabinet komt goed overeen met de bedoeling die Koerten en haar man met hun verzameling moeten hebben gehad. Als vaste leverancier van fraaie, uitgewerkte tekeningen voor hun collectie heeft Goeree ongetwijfeld op hun instigatie voor dit motief gekozen. Koerten en haar man Adriaan zijn ongetwijfeld ook geïnspireerd door voorbeelden van insecten- en andere kabinetten in hun tijd. Te denken valt aan de verzameling en de publicatie van Stephan Blankaart (1650-1704).

Op het titelblad van zijn “Schouburg der rupsen, wormen, maden en vliegende dierkens” (1688)[3] zien we verzamelaars druk in de weer met insecten en dozen waarin ze werden bewaard. Hetzelfde soort dozen zien we ook afgebeeld op de tekening van Goeree. [4]

Ook zien we daarop een van de heren (gekleed in voorname klassieke gewaden) voor het raam met een vergrootglas een diertje bestuderen, in de insectenkunde een bekend verschijnsel. Interessant in dit verband is ook de titelpagina van de “Amboinische Rariteitenkamer” [5] van Georg Rumphius, een uitgave uit 1705.

We zien in een prachtige zaalopstelling met beelden en opbergkasten geleerde heren in het midden allerlei voorwerpen met aandacht bestuderen. Ronduit indrukwekkend was de verzameling van Levinus Vincent, zoals we die afgebeeld zien in zijn “Wondertooneel der Nature”(1706) en het “Het tweede deel of vervolg van Wondertooneel der natuur”(1715) [6, 7,8] werkelijk een toppunt van verzamelwoede in die tijd. Bij deze kabinetten ging het dus wel om veel meer dan alleen insecten.

Rond 1690 waren in de Republiek spectaculaire kabinetten met insecten te bezichtigen. Blankaart verwees graag naar zijn mede verzamelaar Simon Schijnvoet (1653-1727). Nergens in Europa waren zulke grote verzamelingen uit- maar ook inheemse insecten te zien als hier. Nederlandse verzamelaars/onderzoekers/publicisten als Goedaert (1617-1668), d’Acquet (1632-1706), Swammerdam (1606-1678), Vincent (1658-1727), Witsen (1641-1717) en Seba (1665-1736)[iii] stonden onderling in nauw contact en onderhielden goede betrekkingen met Oost en West. Maar insecten- en rariteiten kabinetten waren niet het enige die te bezichtigen waren. In Amsterdam was op het gebied van verzamelkabinetten eind 17de, begin 18de eeuw veel te genieten. De Koertens bezochten bijvoorbeeld zelf het kabinet van muntenverzamelaar Nicolaas Chevalier (1661-1720)[iv] en werden door burgemeester en Ruslandkenner Nicolaas Witsen (die zelf ook een grote, zeer gevarieerde collectie bezat) in gezelschap van Peter de Grote met een bezoek vereerd. Die Peter de Grote bezocht behalve Koerten ook Chevalier en verzamelaars als Jacob de Wilde (1635-1721), Albertus Seba, Levinus Vincent en Frederick Ruysch (1638-1731)[v]. Dat hij Koerten met een bezoek heeft vereerd was voor de Amsterdamse papierkunstenares en haar man natuurlijk een grote gebeurtenis. Niet voor niets is hij afgebeeld op de titelbladtekening van Koerten voor haar handtekeningenboek door Jan Goeree, werd zijn handtekening nog lange tijd bewaard en knipte Koerten na zijn bezoek zijn portret[vi]. Ook de Von Uffenbach’s maakten een ruime toer in 1711 langs vele bezienswaardigheden in Amsterdam en deden daarbij Koerten aan. Zij waren goed voorbereid en bezochten allerlei interessante lieden: kunstenaars, ambachtslieden, handelaren, filosofen, verzamelaars en notabelen. Kortom, een inzichtelijke dwarsdoorsnede van de stedelijke en creatieve en culturele elite en als zodanig een zeer waardevolle bron[vii].

Met hun werk en inzet hadden de Koertens bereikt wat ze wilden. Door het kabinet en verzameling waren ze er in vrij korte tijd in geslaagd opgenomen te worden in de canon van de te bezoeken bezienswaardigheden in Amsterdam en waardering van kunstliefhebbers. Daardoor brachten hooggeleerde heren, kunstzinnige dames en leden van vorstenhuizen een bezoek aan hun kabinet en maakten zij deel uit van de theologische, creatieve en culturele bovenlaag van die tijd. Die opgebouwde bekendheid heeft Adriaan Blok na de dood van zijn vrouw in 1715 verder trachten uit te bouwen door het verstrekken van verschillende opdrachten aan kunstenaars. Toen Joanna nog leefde was het ongetwijfeld al de bedoeling om de bijeengebrachte bladen (tekeningen, schoonschriften, handtekeningen, gedichten) op een of andere wijze te bundelen. Daartoe werd al een titelblad voor een handtekeningen boek gemaakt door Goeree en werden geknipte omslagen voor verschillende boeken gemaakt, in de catalogus van 1750 aangeduid als “stamboeken”[viii]. Toen De la Rue in 1735 het geheel kon bekijken was dat echter nog steeds niet gebeurd, er was slechts sprake van eventueel aanstaande bundeling in een aantal grote folianten[ix]. Wel werd inmiddels de benaming Stamboek (door De la Rue gezien als knipwerk+bladen, dus een groter geheel dan afzonderlijke boeken) gehanteerd, zoals ook blijkt uit de titelbladen van de Lofdichten en de veilingcatalogus van Testas.

Uit kleine arbeid kwam voor Koerten uiteindelijk enige tijd vrij grote roem, maar die bleek toch vergankelijk. Toen Van Dokkum in 1915[x]. wat meer over de Amsterdamse schaarminerve te weten probeerde te komen moest hij een behoorlijke speurtocht ondernemen. Met enig resultaat, want mede dankzij zijn inzet heeft het Koerten onderzoek een goede impuls gekregen, al duurde het nog enige tijd voordat de resultaten daarvan duidelijk werden.

Noten
[i] Henk van Ark, “Jan Goeree en Joanna Koerten”, Welkom in Papyria, nr.10, Zuidhorn 2015.
[ii] idem.
[iii] Eric Jorink, “Rariteitenverzamelingen: Een Boek, daarin zich God zelfs heerlijk heeft beschreven” in: Het Boeck der Natuere. Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods Schepping 1575-1715, Leiden 2007, p.267-359.
[iv] Een artikel hierover verschijnt in nr. 2 van de KoertenKoerier.
[v] Jozien Driessen, Tsaar Peter de Grote en zijn Amsterdamse vrienden, Utrecht/Antwerpen   1996.
[vi] Henk van Ark, “Czaar Peter op bezoek”, Welkom in Papyria, nr.5, Zuidhorn 2013, p.27-37.
[vii] Bert van de Roemer, ”De gebroeders Von Uffenbach en de creatieve industrie van Amsterdam in de vroege achttiende eeuw”, Amstelodamum 102-4 [2015] p.161-174.
[viii] Henk van Ark, “De ‘special effects’ in het werk van Joanna Koerten”, Welkom in Papyria, nr.10, Zuidhorn 2015, p.23.
[ix] Henk van Ark, “Wat De la Rue in Amsterdam zag”, Welkom in Papyria, nr. 10, Zuidhorn
2015, p.49-52.
[x] Henk van Ark, “Van Dokkum over Joanna Koerten en andere knipkunstenaars”, Welkom in Papyria, nr.8 (jaren tien nummer), Zuidhorn 2014, p.21-28.

Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, najaar 2017.
Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.
Afbeeldingen: Wiki Commons en Rijksmuseum

Maria Sybilla Merian, KoertenKoerier 1

afb 1, Maria Sebilla Merian door Houbraken, Wiki Commons

In 2015/16 is door middel van een tentoonstelling en enige publicaties stil gestaan bij de 300ste sterfdag van Joanna Koerten. In 2017 was het de beurt aan een andere, zeer befaamde, 17de eeuwse kunstenares: Maria Sybilla Merian. Er werd in het Cromhouthuis in Amsterdam een tentoonstelling “De Schatkamer Collectie. Werken van Maria Sibylla Merian” gehouden en er vond in de hoofdstad een symposium plaats, georganiseerd door de Merian Society.[i]

afb 2, Maria Sybille Merian – David van der_Plaas, J.C. Weyerman, Wiki Commons

afb 3. Maria Sybilla_Merian, anoniem, Wiki Commons

Maria Merian (1647-1717) [1,3][ii] leverde een interessante bijdrage aan het Stamboek van Koerten. In de onmisbare Testas catalogus[iii] vinden we in het Konst-Boek, Letter B. vermeld:
13. Bloemen en Vrugten, uitvoerig in Miniatuur, getekent door M.Meriaan.
15. Het Portrait van Maria Sebilla Merian, getekent door Gesellen, en een Tekening met Vrugten, op een dubbeld Blad, getekent door M.S.Merian.
16. Het Portrait van Juffrouw Merian, door Houbraken, met Root aard getekent, en een Krans van Bloemen daar onder, door Juffrouw Merian.

Merian geeft haar bijdrage aan het Stamboek aan in een vierregelig gedicht, dat in beide versies van de Lofdichten is opgenomen. [4,5]

Het zijn de dochters van Maria Johnna Helena, getrouwd met J.H.Herolt en Dorothea Maria Merian. Ze laten dat in het gedicht ook weten: “Dies komt een Moeder, nevens haar/Twee Dochters, tot een dankbaar teken,/U offren deez’penseelestreeken”.

Maria Sybilla Merian, geboren in 1647 in het Duitse Frankfurt am Main, arriveerde begin jaren negentig in Amsterdam. Ze was afkomstig van de labadistengemeenschap Waltha State in het Friese Wiewerd waar zij zich in 1685 bij had aangesloten. Zij verbleef daar zonder haar man Johann Andreas Graf (1637-1701) met wie zij in 1665 was getrouwd, in 1692 scheidde het echtpaar. Uit dat huwelijk werden twee dochters Johanna Helena (1668) en Dorothea Maria (1678)[iv] geboren. Die dochters kwamen mee naar Amsterdam. In Amsterdam begon Maria een handel in geprepareerde insecten en verfstoffen. In opdracht van Agnes Block maakte zij verscheidene botanische aquarellen. Verder ging zij door met haar natuurhistorisch onderzoek en wist als bekend kunstenares en onderzoekster in contact te komen met verzamelaars als Nicolaas en Jonas Witsen, Casparus Commelin en Frederick Ruysch. Zij zag dat in hun verzamelingen wel veel insecten en vlinders voorkwamen, maar dat zij niet lieten zien hoe zij uit rupsen waren ontstaan. Daarom besloot zij zelf voor onderzoek naar Suriname te gaan en verkocht om de reis te bekostigen haar tekeningen en geprepareerde insecten. Met dochter Dorothea Maria vertrok zij in 1699 naar de labadistenplantage Providentia en later Paramaribo. Daar verzamelden ze veel materiaal: insecten, vruchten en planten. Beide vrouwen kweekten die dan op en maakten beschrijvingen en tekeningen. Eerder dan gepland keerden ze al in 1701 weer terug met koffers vol materiaal.

Wanneer Merian (en haar dochters) Koerten hebben bezocht is niet bekend. Dat kan al in de jaren negentig zijn geweest, voor het vertrek naar Suriname. De naam van Koerten ging in dat decennium ongetwijfeld in de stad rond. Ze maakte kunstwerken uit papier op een bijzondere manier, was een ambitieuze kunstenaar gesteund door haar man en portretteerde belangrijke figuren. Niet voor niets kwamen de Duitse reiziger en kunstkenner Zacharias von Uffenbach (in 1705 en 1711) en tsaar Peter de Grote (begeleid door burgemeester Nicolaas Witsen in 1697) bij haar op bezoek. Bovendien was het papierknippen Merian zeker niet onbekend. Zij verbleef lange tijd in de labadistengemeenschap waarvan ook Anna Maria van Schurman deel uit had gemaakt en maakte in opdracht tekeningen voor Agnetha Block. Beide vrouwen hebben naast vele andere zaken zich ook met papierknippen bezig gehouden. Ook was Merian natuurlijk bekend met werk van haar collega onderzoeker/publicist Stephan Blankaart, van wie bekend is dat hij ook papierknipwerk heeft gemaakt.

Dit betekent echter niet dat de Merian gedichten in die periode zijn geschreven en de tekeningen aan Koertens verzameling werd toegevoegd. Meer moet worden gedacht aan omstreeks 1714, de tijd dat Maria werd getroffen door een beroerte die haar functioneren belemmerde. Het was ook kort voor het overlijden van Koerten. Het zou kunnen verklaren dat het gedicht van Koerten maar zeer kort is, al zijn er natuurlijk wel meer korte gedichten in de Lofdichtenversies afgedrukt. En waarom haar dochters een penseelvrucht voor haar schreven Over die gedichten is nog wel het een en ander te vertellen.

Merian zelf hoopt in haar Penseelvrucht dat het Penseelooft dat zij Koerten heeft geschonken in haar Eerboek mee mag pronken. Zij gebruikt dus niet de benaming Stamboek maar is er kennelijk wel van op de hoogte dat Koertens kunstzinnige nalatenschap in boekvorm zal worden bewaard. Haar dochters schrijven dat Merians penseelstreken gezien moeten worden als een “zinnebeelt”. Het is een schets van fruit, bloemen en wormen. Fruit en bloemen zullen bederven, maar doorgroeien door hun vruchtbaar zaad. De rups (worm) wordt een popje om daarna (als vlinder) omhoog te zweven. En dat geldt dus ook voor de kunst van Koerten. Die heeft gebloeid, is als een rijpe vrucht volgroeid, eerst klein van waarde zal zij zich herschapen verheffen en zich ter vlugt op snelle vleugels door de lucht verspreiden naar alle vier windgewesten. Na haar dood zal dat met meer glans gepaard gaan en ten hemel vliegen in de vreugde die vooraf Koertens ziel verheugde. Waarbij het verleidelijk is te veronderstellen dat het hier gaat om een voorbode van Koertens verscheiden en de eeuwige roem daarna.

In de Testas catalogus zijn er in Konst-Boek, letter B zijn drie nummers die te maken hebben met Merian, maar het gaat om vier werken.
In de eerste plaats een tekening (nr. 13) van “Bloemen en Vrugten, uitvoerig in Miniatuur” van de hand van Merian. Nr. 15 is het portret van Merian, getekend door Gesellen en een tekening van “Vrugten, op een dubbeld blad”, getekend door Maria Merian.
Tenslotte (nr. 16) het portret van Merian in rood krijt, getekend door Houbraken met daaronder een getekende “Krans van Bloemen” door Merian zelf.
De roodkrijt tekening zal zijn gemaakt door Jakob Houbraken die ook een mogelijk vergelijkbaar dubbelportret in rood tekende van Anna Maria van Schurman en Joanna Koerten.[6] Met portrettist Gesellen zal bedoeld zijn Georg Gsell, de echtgenoot van Merians dochter Dorothea Maria (Graf).[v]

De verblijfplaats van deze kunstwerken -als ze al bewaard zijn gebleven- is niet bekend, Plomp noemt in zijn artikel geen verzameling(en) en ook latere naspeuringen hebben tot nu toe niets opgeleverd. Dat geldt ook voor de vergelijkbare “Schotel met diverse Vrugten” uitvoerig in Oost-indische inkt getekend door Anna Maria van Schurman, dat tussen de Merian stukken als nummer 14 van Konstboek Letter B wordt vermeldt.

Om toch een idee te kunnen krijgen van hoe het werk er heeft kunnen uitzien kunnen vergelijkingen worden gemaakt met ander werk van de betrokken kunstenaars. Genoemd werd al het roodkrijt portretwerk van Houbraken en een ander door hem gemaakt portret van Merian. De onder dit portret gemaakte tekening “Krans van Bloemen” zou overeen kunnen komen met de tekening van een bloemenkrans die zich bevindt in de collectie van de Artis Bibliotheek.[vi]

Om een indruk te krijgen van vruchten, bloemen en insecten zijn vele voorbeelden voorhanden, maar de bewuste exemplaren uit Koertens Stamboek zijn tot nu toe niet geïdentificeerd. Tenslotte het portret van Merian door Georg Gsell. Dit zou te vergelijken zijn met een door hem gemaakte tekening, met pen in gewassen bruine inkt, die zich heeft bevonden in een verzameling in Array, maar daar niet meer aanwezig is. Deze tekening heeft echter een slecht leesbaar onderschrift. [7][vii]

Noten
[i] Bert van de Roemer/Tom van der Molen, Maria Sibylla Merian. De schatkamercollectie, Amsterdam 2017.
[ii] Els Kloek (red.), 1001 vrouwen, nr. 338; recources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon.
[iii] Henk van Ark, “De onmisbare catalogus”, Welkom in Papyria 5 (2013), p.60.
[iv] Een goede publicatie over Merian en haar dochters is: Ella Reitsma, Maria Sibylla Merian & Dochters. Vrouwenlevens tussen kunst en wetenschap, Zwolle 2008.
[v] Georg Gsell (1673-1740). Gsell was een Zwitserse barokschilder, kunstadviseur en kunsthandelaar. Hij was hofschilder van Peter de Grote. Zie: Otto Gsell, “Georg Gsell (1673-1740). Hofmaler Peters des Grossen” in: St. Galler Kultur und Geschichte Band, 11, 1981/1984, p.317-358.
[vi] Vermeld door Michiel Plomp in “De portretten uit het Stamboek voor Joanna Koerten (1650-1715)”, Leids Kunsthistorisch Jaarboek 8 (1989), p.341, noot 13.
[vii] RKD Images 121970/IB 2014361.

Aoor Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, najaar 2017.
Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.
Afbeeldingen 1,2 en 3 en de vruchten: Wiki Commons