Auteursarchief: admin

Mariabeeld, Knip-Pers 1996-4

Een jong meisje, dat een zwangerschap krijgt aangezegd. Een jongetje dat een beslissende rol in de geschiedenis gaat spelen. Een man, die volgelingen krijgt, welke op hun beurt de stoot geven voor een wereldwijde religie. In die nieuwe godsdienst wordt de moeder van de Heer als een bijzondere vrouw gezien, maar zonder dat de christenen kerstfeest vieren.

Pas na ruim 300 jaar blaast men een heidens feest nieuw leven in, door de geboorte van de Heer te gaan gedenken. En Maria krijgt daarin haar opvallende rol toegespeeld. Naarmate de kerk ouder wordt, stapelen de tradities en de dogma’s over Maria zich op. In verschillende stromingen van de christenheid wordt zij op allerlei manieren geacht of vereerd. Plaats en tijd hebben hun invloed op de beleving van haar betekenis voor het godsdienstig leven. Afbeeldingen van Maria zijn daarbij behulpzaam. We laten enkele geknipte Maria’s zien, die een heel verschillende beleving verraden.

afb. 1, Pieter van Haaren, viertal episoden van het geboorteverhaal, geknipt door,1805, 58 x 70 cm, Nederlands Openluchtmuseum.

Afbeelding 1 geeft een viertal episoden weer van het geboorteverhaal: de aanzegging door de engel, het bezoek van de herders, de voorzeggingen van Simeon en Anna in de tempel, de vlucht naar Egypte. Maker is Pieter van Haaren (1805), zonder twijfel protestant, maar over wie verder niets bekend is. De figuren zijn als gewone Hollandse mensen afgebeeld en dienen als illustratie van de evangelie verhalen. Het knipsel is in 1988 uit de Lever collectie aangekocht door het Nederlands Openluchtmuseum.

afb. 2, Gertrud Januszewski, Maria als koningin des hemels, 36 x 29,5cm, particulier bezit.

Het tweede knipsel kochten wij in Noord-Brabant; Gertrud Januszewski is de knipster, geboren in 1911 te Berlijn en lekezuster in Limburg (29,5 x 36 cm). Zij vertegenwoordigt met haar knipsels het rijke roomse leven en de verering van Maria als koningin des hemels. Die naoorlogse kinderen van de prent zijn de ouders van nú; hun kinderen hebben andere beelden bij de “Regina coelis” en de Heilige Vader…

afb. 3, anoniem, ‘Für Elisabeth von Gertraud gemacht. Weihnacht 1954’, 27 x 25cm, particulier bezit.

Kort geleden kochten we voor een paar gulden in een Nijmeegse uitdragerij het knipsel, afgebeeld als nummer 3. Het leek ons gemaakt door een zuidelijke Nederlander, maar toen we het uit de lijst haalden, vonden we op de achterkant “Für Elisabeth von Gertraud gemacht. Weihnacht 1954. Aandoenlijk eenvoudig, zowel wat techniek als vormgeving betreft (25 x 27 cm), maar minder tijdgebonden dan het knipsel van Gertrud. Het ademt de primitieve, intieme sfeer van de geboorte onder een goed gesternte. Zou de maakster ooit nog te achterhalen zijn?

 

 

 

afb. 4, Joke Verhave, Openbaring van Johannes, in het Maria-jaar 1988 geknipt, 15 x 10,5 cm

Tenslotte probeerden wijzelf in het Maria-jaar 1988 de openbaring van de apostel Johannes over een zwangere vrouw opnieuw vorm te geven (10,5 x 15 cm). Dit visioen is in de kerkelijke kunstgeschiedenis altijd in verband gebracht met de moeder des Heren, getooid met een kroon van 12 sterren en omgeven door zon en maan: op nieuw de koningin des hemels. Maar in het verhaal is ze allerminst koninklijk, wordt bedreigd door beestachtigheden en verscheurd door angst en barenswee. De tekst begint met een E: “En de Draak stond voor de Vrouw die zou baren, om zodra zij gebaard had, haar kind te verslinden”. Onze Kerstgedachten zijn vaak zoet en vredig, op het drakerige af. Wee de zwangere vrouwen van Afrika, die op alle dag lopen en net als Maria door de militaire machten voortgedreven worden in onherbergzame streken. Idee voor een kerstknipsel?

Joke en Jan Peter Verhave

Vervolgverhaal bij overhaal, Knip-Pers 1995-4

De zoektocht naar een bakkersknecht in of rond Deersum is weer een stukje opgeschoten. Wij willen daarvan verslag doen omdat het een interessant onderdeel is van de geschiedenis van de knipkunst. In de praktijk komt het neer op speuren in de oude boeken waar in de gegevens over de bevolking staan opgeschreven, per dorp en alle bewoners die op elk van de adressen hebben gewoond. Daarbij worden ook de beroepen en het lidmaatschap van een kerk vermeld.

De vorige keer noemden we twee bakkersknechts, maar ze waren eigenlijk te jong om de afgebeelde knipsels te hebben kunnen maken. We moeten dus verder zoeken naar de bakker die Teake Sibbes Bakker heette en zijn vrouw Renske Sytses Ypma; hun woonplaats hebben we in Deersum niet gevonden, dus moeten ze in de buurt hebben gewoond. We kunnen immers nog niet uitsluiten dat Teake zélf de knipper was en ondermeer een knipsel voor zichzelf en zijn vrouw had gemaakt (ongedateerd).
Een nieuwe duik in het gemeentearchief van Grouw leverde echter nog een andere persoon op: Trijntje Boersma, broodverkoopster, geboren 1787 en in 1850 63 jaar oud, wonend in Deersum. Een volwassen zoon en dochter woonden bij haar in: Adam Hotzes de Boer, 29 jaar, timmermansknecht en Janke Hotzes de Boer, 30 jaar. Dat bracht ons op een tweetal gedachtenkronkels.

afb. 1, Hoewel een slechte af druk, toch een indruk van het ‘laatst gedateerde knipsel’ voor Geertje Pieters Faber, geboren den ? Maart 1787. Anno 1849.

Konkel 1

Wellicht was de man van Trijntje, Hotze de Boer, ook broodverkoper en heeft zij zijn beroep overgenomen. Als hij de knipper is geweest, dan moet hij vlak voor 1850 zijn overleden, want het laatst gedateerde knipsel is in 1849 gemaakt (dat voor Geertje Pieters Faber). De overlevering van het echtpaar Zijlstra, dat de overhaal aan de Zwette bediende, geeft geen indruk van de leeftijd van de bakkersknecht, die zo nu en dan een kopje koffie bij hen dronk. Zijn geboorte- en sterfdatum zijn nog niet gevonden maar, als hij ongeveer even oud was als zijn vrouw, moet hij ongeveer 60-65 jaar zijn geweest bij zijn dood. Het oudst bekende knipsel uit 1842 (voor Anske Bouwes van Dijk) zal hij dan omstreeks zijn 55e jaar gemaakt moeten hebben.

afb. 2, W.J. van der Zee, 29 x 34 cm, ongedateerd.

Kronkel 2

In het jaar 1857 vroeg het bestuur van het Friesche Genootschap aan de schoolmeesters om een beschrijving van hun dorp te geven. In het antwoord van meester S.J. Smidt uit Deersum is o.a. te lezen: “Met Ambachtslieden is dit dorp niet rijk gezegend; 2 timmerlieden, waarvan er een tevens bakker is, een schoenmaker en een schipper”. Adam Hotzes de Boer was in 1850 timmermansknecht. Het is niet ondenkbaar dat hij na het overlijden van zijn vader zijn moeder is gaan helpen bij het rondventen van brood in de Deersumer buitengebieden… Zo kan hij in 1857 de door de bovenmeester genoemde timmerman-bakker zijn geweest. Ten tijde van het eerst bekende knipsel in 1842 was hij dan ongeveer 21 jaar oud en daarmee is hij een goede kandidaat voor onze knipper c.q. bakkersknecht.

afb. 3, GGS en PTW staan voor Gerrit Gerkes Schaafsma, timmerman te Sybrandaburen, en Petronella Tjalko Wassenaar, Knipselmuseum Schoonhoven.

Wie weet duikt er nog eens een knipsel op dat gedateerd is na 1850, waardoor het waarschijnlijk wordt dat niet vader Hotze, maar zoon Adam de knipper was van de mooie knipsels met anjerachtige bloemen, hoorns van overvloed, duiven en stijve engeltjes, opgesierd met prikgaatjes.
We zijn nog niet uitgeknipt tussen Grouw en Sneek!

Joke en Jan Peter Verhave en Cees Hettema

Johanna Koerten, Knip-Pers 1994-2

“Wat Men willigh doet, valt uyttermaten goet.”
Uit de map: ‘papieren snykonst van juffr. Joanna Koerten’.

afb. 1, Foto beschikbaar gesteld door Sotheby’s, Amsterdam.

Door een gelukkig toeval werden in een map in een particuliere collectie papierknipsels van Johanna Koerten, en bladen uit het ter ere van haar samengestelde ‘Stamboek’ ontdekt. Dankzij de gastvrijheid van de bezitters werd ik in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van deze collectie.

Johanna Koerten (Amsterdam 1650-1715), in 1691 gehuwd met de Amsterdamse koopman Adriaan Blok, werd tijdens haar leven en in de eeuwen daarna geroemd om haar papierknipkunst. Over haar leven en haar werken werd al veel gepubliceerd. Het was dan ook een verrassing om in deze map tot nu toe onbekend werk van haar hand te ontdekken en op tot nu toe onbekende gegevens te stuiten.
Buiten de knipsels en de stamboekbladen bezit de verzamelaar ook een uitgave van het gedrukte ‘Stamboek’ uit 1735, met aantekeningen van de toenmalige bezitter, de heer A.J. van Eyndhoven. Uit de aantekeningen van de heer Van Eyndhoven blijkt onder andere dat hij in 1860 had kunnen aankopen twee originele bladen uit het ‘Stamboek’ van Johanna Koerten. Hij betaalde daarvoor respectievelijk fl 1,25 en fl 2,- (in die tijd was ‘twee gulden’ ongeveer een dagloon). Verder blijkt dat hij verschillende knipwerken van Johanna Koerten op een tentoonstelling en bij een verzamelaar had mogen bewonderen.
De eerstgenoemde twee door de heer Van Eyndhoven aangekochte stamboekbladen bevinden zich thans, met vele andere originele bladen uit het Stamboek, in deze particuliere collectie. Het zijn witte vellen papier in verschillende maten, met lofdichten, voorzien van een kader en op bruin papier geplakt. Een blad uit het Stamboek, met spreuken van N. van Suchtelen en Sybrant Schagen (grootte 34,5 x 22,5 cm), bevat een tekening uit 1694 van Jan Goeree, waarin de spreuk: ”t Geen seldzaam is, is duur. Niet hoe veel, maar hoe eêl”

J.D.C. van Dokkum geeft in een artikel in 1915 een overzicht van de werken van Johanna Koerten. Dit overzicht kan nu worden uitgebreid met de geknipte portretten van: Doctor David van Hoogstraten, keizer Leopoldus van Oostenrijk, Alexander de Groote en de zoon van Johan de Witt. Want bij het doorlezen van de lofdichten “Op Juff. Joanna Koerten doorluchtige kunst geleerde papiersnijdster van Amsterdam” blijkt dat Johanna ook deze personen geportretteerd moet hebben. Niet alleen moeten de portretten van Johanna goed gelijkend zijn geweest, zij moet ook een goed gevoel voor humor hebben gehad. Zie het in de 19de eeuw aan haar toegeschreven wapenknipsel voor P. Muyskens (afb. 2).

afb. 2, Johanna Koerten, wapenknipsels voor P. Muyskens, afm. 12 x 11 cm

Menig kunstenaar portretteerde Johanna op zijn beurt of maakte een allegorie op haar, Op een niet gesigneerde gravure wordt het portret van Johanna om geven door vijf putti, waarvan één met een schaar en een ander met een knipwerkje in de hand (afb. 3).

afb. 3, Johanna Koerten

Zo’n portret werd vaak gemaakt naar aanleiding van een door haar vervaardigd stuk. Zo moet Johanna eens ‘een papier kunstschip’ hebben gemaakt want dat wordt in verschillende gedichten genoemd. Het stuk dat Johanna I maakte van het IJ te Amsterdam en dat ook genoemd wordt door Van Dokkum, wordt door J. Vollenhove in zijn lofdicht “Op De AFBEELDINGEN IN PAPIER door De Knipschaar Van Joffrou JOANNA KOERTEN, Huisvrou van Den E. ADRIAAN BLOK” prachtig beschreven:

“…en wie ziet Zyn oog niet blint aan zeilen op de Stromen Voor Amsterdam, verflauwende in het verschiet?
Het boomhout schynt te schudden, en zyn blaren Niet stil te staan:
gy zout geloven, dat De vloet ook van den Ystroom met zyn baren
Waarachtig schuimt, en kiel by kiel bespat.”

Het lofdicht beslaat drie vellen en wordt afgesloten met een tekening van Jan Goeree (1670-1731). “Uit kleine arbeit grote Roem”, staat onder de tekening geschreven (afb. 4). Het stelt het kabinet van een papierknipkunstenaar voor. De afgebeelde personen zijn gekleed in gewaden uit de oudheid. In die tijd was men zeer geïnteresseerd in de ‘oudheid’. Het valt in menig lofdicht te lezen en het blijkt ook uit een andere allegorische tekening van Jan Goeree die hij in 1694 maakte.

afb. 4, Jan Goeree, Uit kleine arbeit grote roem

In het door van Dokkum gemaakte overzicht van de werken van Johanna Koerten worden ook mythologische voorstellingen genoemd. Buiten de door hem genoemde, maakte Johanna nog twee knipsels niet dergelijke voorstellingen. Eén van Phidias (beroemd beeldhouwer uit de Griekse oudheid), en het laatste knipte zij in een open granaatappel, gevormd door twee hoornen des overvloeds (afb. 5). Pyramus en Thisbe mochten van hun families geen omgang met elkaar hebben. Toch spraken zij af elkaar te ontmoeten bij een fontein onder een moerbeiboom, buiten de stad. Thisbe was veel te vroeg ter plaatse en werd door een leeuw verjaagd die, na een os te hebben verscheurd, daar kwam om te drinken. Zij verloor haar sluier tijdens de vlucht. Pyramus meende bij het zien van de met bloed besmeurde sluier, dat zijn geliefde door de leeuw was verscheurd. Hij doorstak zichzelf met zijn zwaard. Toen Thisbe zijn lijk aantrof stortte ook zij zich in wanhoop in het zwaard. Het verhaal van Pyramus en Thisbe werd in de 16de en 17de eeuw vele malen afgebeeld. Zowel in de beeldende kunst als in de literatuur en op het toneel was dit thema een populair onderwerp. Johanna knipte en sneed dit stukje in 1709. Rechts naast de fontein met het figuur van Neptunus staat een brullende leeuw, links naast het lijk van Pyramus staat Thisbe die zich met het zwaard doorboort.

afb. 5, Johanna Koerten, open granaatappel, gevormd door twee hoornen des overvloeds

In de map werd ook nog aangetroffen een vaas met bloemen, waarin in de vaas een kwaadaardig gezicht te herkennen valt (afb. 6). In het eerder genoemde artikel van Van Dokkum met overzicht van de werken van Johanna Koerten, wordt ook een bloemvaas aangehaald, die geknipt zou zijn naar een werk van Huyszoon, en overeenkomt met dit snijwerkje. In de schilder- en prentkunst was het in die tijd niet ongebruikelijk om in vazen, urnen enzovoort, gezichten af te beelden. Zij hadden vooral een decoratieve functie. Het bloemstuk en het stuk van Pyramus zijn van hetzelfde soort papier gemaakt en op eenzelfde manier met mesje en schaar bewerkt.

afb. 6, Johanna Koerten, vaas met bloemen, waarin in de vaas een kwaadaardig gezicht, een grotesk

Verder trof ik nog een beschadigd knipwerkje en een wapentje aan. Het beschadigde knipwerk is een bloemenruiker met een strik, omgeven door een slang die zijn staart in de bek heeft. Het zinnebeeld voor het eeuwige leven. In het boeket is de letter A verwerkt. Het stukje is niet gedateerd en niet gesigneerd (afb. 7). Dit werkje vertoont grote overeenkomst met een in 1703 gemaakt knipwerkje in medaillon, dat zich bevindt in de collectie van het Victoria & Albert Museum te Londen en aan Johanna Koerten werd toegeschreven.

afb. 7, toegeschreven aan Johanna Koerten, boeket met A in ourobouros, Victoria ad Albertmuseum, Londen

Het wapenknipsel, waarover geen zekerheid bestaat of het haar eigen wapen is en of het door haar gemaakt is, bestaat uit zes losse knipwerkjes, geplakt op zwarte zijde (afb. 8). Omdat Johanna Veel met zijde werkte, zou het kunnen zijn dat zij de erg kleine knipseltjes op zijde heeft geplakt.

afb. 8, mogelijk Johanna Koerten, wit op zwarte zijde

Uit het beknopte levensverhaal van Johanna Koerten blijkt dat zij vele navolgers had in de papierensnykonst, maar dat de meesten al vrij snel stopten omdat het teveel tijd in beslag nam en zij last van hun ogen kregen. Bij het bekijken van de inderdaad uiterst fijne en kleine werkjes van Johanna Koerten vormt zich dan ook de gedachte, dat Johanna wel eens bijziend geweest zou kunnen zijn.
Johanna was al bekend om haar papieren snijkonst voor zij op 11 november 1691 in het huwelijk trad met Adriaan Blok. Verwonderlijk is het dan ook niet dat, volgens overlevering, in het bruiloftsgedicht door M. van der Heij een origineel knipwerkje moet hebben gezeten. Helaas is alleen het originele gedicht met bruiloftszang bewaard gebleven, het knipseltje is verdwenen.

Niet alleen tijdens haar leven werd Johanna Koerten geëerd. In 1718, drie jaar na haar overlijden, maakte de Hoornse aquarellist Herman Henstenburgh een bloemenstilleven met een latijns gedicht, waarvan de vertaling luidt:
“Zoals een bloem wordt afgerukt voor haar parfum of door de aanstormende wind en regen, zo is Johanna Curtenia, die bloeide door de gaven van haar geest en door haar schitterende kunst uiteindelijk van haar verblijfplaats verdreven”. (afb. 1)

Onbekend was wat er na het overlijden van Johanna en haar echtgenoot met het Stamboek gebeurd was. Nu blijkt dat het in 1758 in het bezit was van de heer Pieter Testas de Jonge uit Amsterdam, waarna het uiteindelijk uiteen viel en op veilingen werd aangeboden.

Tonny Jurriaans

Afb. 2 t/m 8: Fotografie T. de Beer

Jan Joseph Jöbsis, Limburgse knipper in Nijmegen, Knip-Pers 1996-3

Tien jaar geleden hebben we al eens aandacht besteed aan de Nijmeegse knipper Jöbsis. Hij maakte evenwichtige en fijn uitgewerkte sierstukken, die vaak een godsdienstig karakter hadden. Voordat we onthullen, waarom we hem opnieuw voor het voetlicht halen, eerst kort zijn geschiedenis.

afb. 1, Jöbsis, Evangelist Marcus met zijn symbool de leeuw, 16 x 2l cm, Particulier bezit.

Jan werd geboren in 1803 te Vals, waar hij wever werd. In 1827 ging de fabriek failliet en Jan liet zich in 1830 inlijven bij de Infanterie te Maastricht. In 1832 diende hij in de Tiendaagse veldtocht tegen de opstandige Belgen. Daarna werd hij gelegerd in het Nijmeegs garnizoen, vanwaar hem in 1833 eervol ontslag werd verleend. Volgens de familie-overlevering had hij het metalen kruis verdiend, maar in het Nijmeegs gemeentearchief hebben we daarvoor geen bewijs kunnen vinden.

Jan zag wat in Hendrika, de twee jaar oudere dochter van zijn sergeant-majoor Gerrit van Tuyl en het haar kreeg hij drie kinderen, een meisje in 1832 en twee jongens in 1835 en 1838. Doordat Jans familiepapieren misten, werd het huwelijk officieel pas in 1836 te Vals gesloten. Hendrika was dooplid van de hervormde kerk en Jan ging over van roooms-katholiek naar protestant en werd in 1838 als lidmaat aangenomen (zijn moeder was Luthers geweest) . De kinderen zijn niet eerden dan in 1852 geëcht.

afb. 2, Jöbsis, ‘Arma Christi’, met onderschrift in ovaal: “Het is volbracht” en in het voetstuk de tekst Jesaja 53:5 “Hij is om onze zonden verwond” , 48,5 x 36 cm, afb. 111 uit ‘Schaarkunst’.

In Nijmegen was Jan dagloner of arbeider, maar wat zijn werk precies inhield, weten we niet; volgens de familie had hij een “winkeltje van Sinkel”, dat in de buurt van de Sint Stevens-kerk moet hebben gelegen (in 1838-1840 woonde het gezin in de Bottelstraat en daarna op het Stevenskerkhof). In de latere periode was Hendrika volgens het bevolkingsregister ook arbeidster. Het gezin leefde dus niet bepaald in welstand. Jöbsïs zou met zijn knipwerk langs de deuren zijn gegaan; bij zijn overlijden in 1855 was hij zonder beroep en had hij volgens de acte geen middel van bestaan. Zijn weduwe en kinderen woonden nog minstens tien jaar in Nijmegen.

De knipsels van Jöbsis zijn uitgevoerd in zwart glimmend papier en weerspiegelen zijn religieuze achtergrond: protestantse eenvoud, met een vleugje roomse sier (zijn ‘Arma Christi”, Schaarkunst afb. 111, is daarvan een mooi voorbeeld). De genoemde knipsels zijn of waren in familiebezit; behalve de overlevering hadden we geen aanwijzing dat Jan ook voor anderen had geknipt.

afb. 3a, Jöbsis, Drie episoden uit het leven van Jezus, 37 x 29 cm, Metropolitan Museum of Art

Door vergelijking van stijlen werden we opeens getroffen door een overeenkomst met een aantal andere knipsels. We ontdekten dat het bekende knipsel “De vlugt naar Egipten” ook door Jöbsis gemaakt moet zijn. Zijn stijl is herkenbaar aan de ragfijne, netvormige uitwerking van de omlijstende guirlandes met siervazen en de sprieterige bladeren; de menselijke figuren en engelen hebben een enigszins stijve houding en dragen geklede jassen. Ook de letters zijn heel herkenbaar.

afb. 3b, Jöbsis, Drie episoden uit het leven van Jezus, 37 x 29 cm, Metropolitan Museum of Art

Het kerstknipsel wordt sinds 1977 in het Metropolitan Museum of Art te New York bewaard en werd twee maal als Christmas-card gebruikt; ook twee andere episoden uit het leven van Jezus zijn door de toenmalige eigenaars geschonken aan het museum: ‘De afneming van het Kreus” en “Jesus opstanding”. Henk van Ark publiceerde de afbeeldingen voor het eerst in de Nieuwsbrief van de Stichting Lever.

afb. 3c, Jöbsis, Drie episoden uit het leven van Jezus, 37 x 29 cm, Metropolitan Museum of Art

De gelijkenis in stijl met een karakteristiek knipsel in de verzameling Lever was al even opvallend: de schoenlapperswerkplaats van de zogenaamde “Wildervanker” knipper. Lever had dit knipsel van een inwoner van Veendam gekregen en sindsdien is uit verlegenheid deze naam blijven bestaan (Line Huizenga-Onnekens fantaseerde dat de rand Indische motieven vertoonde, meegebracht door Wildervank er zeelui die op de Oost voeren; in het New Yorks Museum maakten ze er zelfs “gamekeeper” van!). Hoe dit knipsel in bezit van de familie Schuit is gekomen, weet men niet meer en andere sporen van een knipper in de Groningse veenkoloniën zijn er niet.

afb. 4, Jöbsis, Schoenlapperswerkplaats, 27 x 42 cm, St. W.Tj. Lever Schoonhoven

Wij verwachtten, gezien het jaartal 1835, dat de schoenlapper G.J.D. eerder in het Nijmeegse gezocht zou moeten worden, maar ons speuren in het Nijmeegse archief naar een schoenmaker met die initialen bleef vooralsnog zonder succes.

Twee andere knipseltjes die allebei een paartje soldaat en geliefde voorstellen, zijn nu ook toe te schrijven aan Jöbsis: liet ene voor Filip Moerker en Geeske Molencamp uit 1831; het andere voor J.J.H. en A.M.H. uit 1832. Passen we dit jaartal in de levensgeschiedenis van .Jöbsis, dan ligt de conclusie voor de hand dat hij als militair voor twee van zijn kornuiten een prentje heeft gemaakt, dat zij vanuit hun legerplaats naar hun geliefden thuis stuurden. De namen en de woonplaatsen van die paartjes helpen ons dus niet veel verder aan gegevens over de knipper.

afb. 5, Jöbsis, De gelieven Filip en Geeske, 1831. Particulier bezit

Toch is nu in éen slag het bekende oeuvre van Jöbsis verdubbeld en kan hij gerekend worden als een van de verdienstelijke knippers waaraan de 19de eeuw zo rijk was. Hij heeft zichzelf een heel eigen stijl en een opvallende preciesheid van werken aangeleerd. We mogen hopen dat er nog meer van zijn werk bekend wordt.

Joke en Jan Peter Verhave

 

 

 

 

Literatuur:
Joke en Jan Peter Verhave, Koopman-Knipper-Kunstenaar, Knip-pers 1986-4
Henk van Ark, Nieuwsbrief Stichting W.Tj.Lever 3, nrs 1 en 2, 1990

Silhouetteer knipkunst, Knip-Pers 1996-3

De silhouetteerkunst in zijn algemeenheid bereikte in Nederland haar hoogtepunt aan het eind van de 18de eeuw. Bekende schilders, tekenaars maar ook andere kunstenaars hebben zich met deze kunst bezig gehouden. Silhouetten uit die periode waren getekend, geschilderd maar natuurlijk ook geknipt.
Door de komst van de fotografie rond 1850 werden de silhouetten verdrongen en kwam men de silhouetteurs op kermissen en jaarmarkten tegen.
Zoals de geschiedenis van de knipkunst is verlopen zo verging het ook de silhouetteerkunst en werd deze kunst in de 19de eeuw door alle lagen van de bevolking beoefend.

Het aardigste bewijs daarvan zijn de voorgedrukte silhouetten van beroemde personen die aan het eind van de 19de eeuw werden uitgegeven. Vellen wit papier met in vierkantjes in zwarte druk verschillende portretten. De zwarte delen diende men met een schaartje uit te knippen. Legde men het papier op een zwarte ondergrond dan verkreeg men de silhouetten. Onder elk silhouet stond de naam van de gesilhouetteerde persoon gedrukt. Deze voorgedrukte vellen papier werden als ‘centsprenten op de markt gebracht. De ‘centsprent’ of volksprent is een cultuurverschijnsel op zich zelf en werd gedurende drie eeuwen voor de ‘kleine man’ gedrukt. De onbemiddelde burger die zich een krant niet kon veroorloven en zeker geen geld had om zich een boek aan te schaffen kon voor zichzelf en zijn gezin een prent voor een cent kopen.

De centsprenten dienden in de eerste plaats om bekeken en gelezen te worden. Maar ook werd men reeds in het begin van de 18de eeuw gestimuleerd om de plaatjes uit te knippen. Op een prent uitgegeven tussen 1703 en 1708 staat gedrukt: “Soo gy U meer wilt verblijden, maeckt hier van schildrijen. Snytse uyt dan na d’swier en plaetste dan op root Papier.” Ook op prenten uit de 19de eeuw komen we dergelijke aanmoedigingen tegen: “Knipt ze uyt na uw behagen” en “Voor het plakboek”.

boven: nieuwe Nederlandsche kinderprent, waarbij de nog uit te knippen zwarte delen goed zichtbaar zijn.1880-1920 midden: portret van Joseph II, eind 19de eeuw onder: Engelse schaduwprent met verklede dieren. Ca. 1890-1920

Na 1860 verschenen voor kinderen in Nederland centsprenten onder de titel ‘Nieuwe Nederlandsche Kinderprenten’. In deze reeks werden ook prenten uitgebracht waarvan de zwart gedrukte delen uit moesten worden geknipt. Deze prenten waren geïnspireerd op de Duitse chromolithografieën (steendruk) en hadden meestal historische voorstellingen of hadden betrekking op een recente gebeurtenis. Ook afbeeldingen van dieren in kostuum werden in deze vorm uitgegeven. Had men de zwart gedrukte delen weggeknipt en legde men het vel dan op een zwart papier, dan ontstond een silhouet-effect.

Ook in de ons omringende landen werden dergelijke prenten uitgegeven. In Engeland verschenen zij onder de titel: ‘New Shadow Pictures’.

Ongeveer 30 van dergelijke silhouetten zijn sinds kort in het Westfries Museum te Hoorn te bewonderen.

Tonny Jurriaans

N.G. Terpstra, besmet met het knipvirus, Knip-Pers 1995-3

Met onbepaalde regelmaat laat hij van zich horen, onze speciale verslaggever uit het hoge noorden, om iets van zijn wederwaardigheden te vertellen. Toegespitst op papierknippen, want dat heeft zijn meeste belangstelling en daarmee houdt hij zich het liefst bezig. Hij lardeert zijn nieuws dan ook altijd met ‘gesneden beelden’ en mag zich misschien wel de enige beeldende correspondent van Nederland noemen! Nauwelijks bekomen van de derde verhuizing in een paar jaar tijds, is hij blij zich weer aan het knippen te kunnen overgeven.

afb. 1, Nanning Terpstra, Ernst Reijterplatz, Leer

Als het aan hem lag zou hij er dag en nacht mee bezig zijn, gewoon thuis aan de keukentafel. “Ik heb de knipkoorts”, zegt de heer Terpstra van zichzelf en vervolgens in een interview in een regionaal blad: “ik ben besmet met een knipvirus, dat regelmatig de kop opsteekt.” Maar juist dan voelt hij zich ‘beter’! We hebben al veel van zijn knipwerk gezien, ook in de Knip-Pers. Wat opvalt is de humoristische noot, die bijna aan geen knipsel ontbreekt. Zelfs in dorps- en stadsgezichten weet hij een olijk sfeertje te leggen. Om zijn romantische weergave van oude gebouwen en dorpsgezichten wordt hij wel de Anton Pieck van de papierknipkunst genoemd.

Aan veel knipsels van zijn diverse woonplaatsen en omgevingen weet hij ook een duidelijke snit te geven. Nadat hij lange tijd in Nieuweschans woonde, verhuisde de heer Terpstra eerst naar Leer (Duitsland), daarna naar Ten Boer om tenslotte weer naar zijn geliefde Nieuweschans terug te keren. Daar knipte hij eens het voormalige graanpakhuis ‘De Dageraad’, waarvan een afbeelding staat in de Knip-Pers van september 1993, blz. 25. Een paar weken geleden is dit oude gebouw, waarvoor de bevolking veel moeite had gedaan om afbraak te voorkomen, in een nacht totaal uitgebrand. Omdat er weinig of geen foto’s van het gebouw bestaan en het knipsel niet meer in zijn bezit is, werd hem gevraagd een ‘plaatsvervangend’ knipsel te maken. In Leer, de poort van Oost Friesland, knipte hij een monument van spelende kinderen rond een sprankelende fontein op de Ernst Reijterplatz. Eromheen staan banken waarop men na inkopen in het nabijgelegen winkelcentrum even kan uitrusten (afb. 1).

afb. 2, Nanning Terpstra, Rathaus Leer

Achter dit monument is door de gemeente Leer een promenade aangelegd langs de handelshaven, met uitzicht op de vele schepen en de toren van het Rathaus, op de achtergrond (afb. 3). De Kermisklanten (afb. 3) is dit keer het plaatje dat hij met het meeste plezier geknipt moet hebben.

afb. 3, Nanning Terpstra, kermisklanten

Wij blijven met veel belangstelling uw geknipte nieuwsbeelden volgen, meneer Terpstra, maar hopen dat, nadat u zich onlangs ‘opnieuw verschanst’ heeft, u daarvan éérst kunt genieten.

Een koortsachtige, goede tijd gewenst!

Magda Helms

Dubbele verrassing George Engelhard-Evert Root, Knip-Pers 1995-3

Als goed bewaard gebleven geheim stond de bezoekers van de Contactdag in Apeldoorn een verrassing te wachten. Het klapstuk van die dag was een uit gestalde schat aan knipsels van Evert Root Sr., met door de knipper zelf gemaakte aantekeningen. De meer dan honderd knipsels waren verzameld door iemand die, wanneer Evert Root in geldnood zat, weer iets van hem kocht. De gevarieerde knipwerken over mens en dier waren doorspekt met humor en folklore: Sint Nicolaas op bezoek in Holland, Hulde aan het Bruidspaar en het bij velen bekende knipsel over Evert Root’s eigen begrafenis.

 

De schatgravers, Boukje Koerts en Hilda Klip, hoorden van een lid van de  Plattelandsvrouwen dat iemand in het bezit was van knipwerk. Het zou de zuster zijn van een inmiddels overleden knipper. De onbekend gebleven knipper had regelmatig contact gehad met Evert Root en diens werk verzameld. Aangestoken door het enthousiasme van Evert Root was hij ook zelf gaan knippen Omdat het fenomeen papierknippen toen niet zo bekend was en hij er zelf nog al bescheiden over deed, verdween zijn knipwerk, mét de verzameling, na zijn overlijden uit het gezichtsveld, in de ‘onderste laden’ van een opbergkast bij zijn zuster, mevrouw T.J. Engelhard te Dieren. Een vriendin van deze zus was lid van de Plattelandsvrouwen en gaf de tip door.

Een paar jaar geleden hebben Hilda en Boukje, brandend van nieuwsgierigheid, contact gezocht met de zuster van die onbekend gebleven knipper. Menend dat de belangstelling het knipwerk van haar overleden broer betrof, gaf zij gelegenheid te komen kijken. En zo werd de grote Onbekende ontdekt. Door de geringe waardering voor de knipkunst In die tijd, had hij niet veel weggegeven en was hij onbekend gebleven. Maar zijn knipstijl riep nu wel bewondering op.

 

En of deze vondst al niet genoeg was! En passant kwam behalve ook nog veel gekleurd Chinees knipwerk, waarvan mevrouw Engelhard de waarde veel hoger inschatte – de grote hoeveelheid originele knipsels van Evert Root Sr. te voorschijn! Mevrouw Engelhard was zich er niet van bewust een schatbewaarster te zijn. Haar broer had de passie voor de knipkunst als een persoonlijk bezit onder zich gehouden en gekoesterd. Zij kon niet van het belang van deze verzameling op de hoogte zijn. Zij bleek bereid de tot nu toe ‘onder stoelen en banken’ verstoken knipsels op de Contactdag te exposeren, zodat honderden belangstellenden gelegenheid zouden krijgen van deze verrassing mee te genieten. De Evert Root-expositie op de Contactdag was dus eigenlijk het ‘vervolg op een successtory!

Want in de eerste aflevering gingen Hilda en Boukje op zoek naar het onbekend gebleven knipwerk, dat iemand in bezit zou hebben….

En dát bleek de verzameling en het knipwerk te zijn van George J.E. Engelhard, in 1911 in Arnhem geboren en in 1990 overleden.

In leven was de heer Engelhard een onderwijsman in hart en nieren, die na het behalen van de onderwijsakte in de dertiger (‘crisis’)jaren niet gemakkelijk een baan kon vinden. Hij vervulde aan diverse scholen in Arnhem tijdelijke diensten en werd in 1931 benoemd tot onderwijzer aan de openbare lagere Burgemeester Kampschool in Lienden, bij Tiel. Omdat zijn grootste belangstelling uitging naar pedagogie, volgde hij tweemaal per week colleges in Amsterdam en behaalde de. akten Pedagogie A en S. In zijn zwerftochten door Amsterdam leerde hij de heer Root kennen, waaruit een vriendschap ontstond. Evert Root bracht hem de kneepjes van het papierknippen bij: een kunst, die hij later op zijn leerlingen zou proberen over te brengen. Een proces, dat de volle aandacht van Evert Root trok.

De ontwikkeling van de creativiteit bij de leerlingen had altijd de bijzondere belangstelling van de onderwijzer Engelhard.

Naast het knipwerk besteedde hij ook veel aandacht aan het schoolroostervak tekenen. Dit vak heeft hij steeds zo breed mogelijk geïnterpreteerd en in zo ruim mogelijke zin beoefend. Hij maakte dan ook een scriptie over het diertekenen bij kinderen voor zijn studie Pedagogie. Zijn doelstelling was: maak kinderen gevoelig voor kunst en al het mooie wat de wereld biedt. Hij vergat daarbij nooit dat het ‘scheppend’ kind begeleid moest worden.

De laatste jaren van zijn onderwijzersschap werd er aan het eind van het schooljaar een zogenaamde ‘creativiteitstentoonstelling’ in de school gehouden, waarin ook het knipwerk van de kinderen een ruime plaats innam. Die tentoonstellingen trokken zeer veel belangstelling, niet alleen van de ouders maar ook van velen bulten de gemeente Lienden.

Zijn enthousiasme voor het papierknippen met de leerlingen werd met grote aandacht gevolgd door de heer Root. Dit resulteerde in een langdurige vriendschap. En in deze jaren is dan ook de prachtige collectie van het knipwerk van Evert Root Sr. ontstaan. Deze door de heer Engelhard verzamelde collectie is inmiddels door zijn zuster, mevrouw T.J. Engelhard, in handen gesteld van het Museum van Knipkunst in Westerbork.

De heer Engelhard is 45 jaar, als onderwijzer en later als hoofdonderwijzer, werkzaam geweest aan de school in Lienden en nam in 1976 afscheid. Hij hield van de prachtige Betuwe, van de Liendense bevolking en vooral van de leerlingen, waar hij alles voor over had. De voor het onderwijs geboren man genoot veel waardering voor al zijn werk in het belang van het kind. Zijn adviezen voor de voortgezette schoolopleidingen werden nagenoeg altijd en met succes opgevolgd. Dit memoreerde onder andere één van zijn begaafde oudleerlingen, de heer Timmer, thans directeur van Philips Eindhoven.

Wat tenslotte nog verrast in George Engelhard is dat de stijl van zijn knipwerk afwijkt van die van Evert Root St. Meestal in de geschiedenis is het zo dat je aan de leerling duidelijk kunt herkennen uit ‘welke school’ hij komt en soms worden eeuwen later raadsels opgelost bij het ontdekken van de contacten die de kunstenaar had.

Op uitzonderingen na, in de vorm van uitgeprobeerde varianten op bestaand knipwerk, is de heer Engelhard een geheel eigen weg gegaan. Niet de humor, wel iets van beïnvloeding over folklore en klederdrachten vind je terug, en tussen het knipwerk ligt een knipseltje met hanen dat aan Pools werk doet denken. Maar gezien knipsels 1 en 2 (Symboliek van de Wereldeonferentie), en 3 t/m 9: de ‘kop’studies en knipsel 10: ‘mens en dier’ (een van de weinige die hij een titel gaf), zou je de conclusie kunnen trekken dat hij probeerde eigen vorm en stijl te vinden.

Omdat hij zijn knipsels voor de expositie op school opplakte, is niet meer te zien of hij voortekende. Als afwerking werden zijn kleinere knipsels op stevige, met ruime zwarte omlijsting voorgedrukte kaarten geplakt van oud-hollands papier.

In het maartnummer van 1996 zullen we het resultaat van zijn invloed op de leerlingen laten zien, waaronder enkele paasknipsels. Gelet op uitvoering en afwerking is het knipwerk van hemzelf en van zijn leerlingen gezamenlijk (vaak anoniem) geëxposeerd op de ouderavonden.

Magda Helms

met dank aan: mevrouw T.J. Engelhard, Hilda Klip en Boukje Koerts

Verhaal bij een overhaal, Knip-Pers 1995-3

Overlevering van verhalen is soms het enige aanknopingspunt dat we hebben in de geschiedenis van de papierknipperij. Dat was goed te merken in ons onderzoek naar Jan de Prentenknipper. Sommigen meenden dat een in de familie bewaard knipsel door een verre oudoom was gemaakt; anderen meenden zich Jan nog uit hun vroege jeugd te kunnen herinneren. En heel duidelijk bleek dat nogal wat mensen onbewust gebruik maakten van de informatie uit een artikel dat Hil Bottema schreef bij de tentoonstelling van zijn werk in 1967.

afb. 1

Een dergelijk verschijnsel doet zich voor rond enkele knipsels die in de veertiger jaren van de vorige eeuw zijn gemaakt in midden Friesland, tussen Grouw en Sneek, door een onbekende. Sommige stukken waren al lang bekend en in ‘Schaarkunst’ staat er een afgebeeld met allerlei tafereeltjes van het boerenbedrijf in kleine rondjes (zogenaamde ‘medaillons’, blz. 34) en de initialen GHS en GSS; de tekst/initialen in de knipsels zijn steeds vetgedrukt. (afb. 1) Ze stammen uit dezelfde tijd als de knipsels van Arie Tergant uit Noord Holland en ze vertonen ook wel wat overeenkomst: bazuinenengeltjes die een aan kettingen hangend hart vast houden, temidden van bloemrijke takken met anjerachtige bloemen, waartussen vogels zitten; hoorns van overvloed en een omzoming van cirkels. De versieringen zijn geaccentueerd met prikwerk. In onze administratie noemden wij de maker voorlopig maar ‘pseudo-Tergant’.

afb. 1, anoniem, huwelijksknipsel, 32 x 40 cm, Particulier bezit. Uit: Schaarkunst, pagina 34.

Een ander bekend werkstuk van de onbekende knipper hangt in het Fries Museum (afb. 2). Het is versierd met afbeeldingen van werkzaamheden van de landbouwer in medaillons en is gemaakt voor S.J. PIERSMA, geboren den 8 aug 1824; er was sprake van de ‘Piersma-knipper’ [1].

Wij hebben in het gemeentearchief van Grouw de bevolkingsregisters van de voormalige gemeente Rauwerderhem, waar in Deersum lag, nagezocht en vonden inderdaad Sjerp Jacobs PIERSMA, landbouwer in het nabij gelegen Rauwerd. We probeerden ook andere opgedoken knipsels thuis te brengen: meestal een naam of initialen van een persoon of van echtelieden, in de hoop ook iets over de maker te weten te komen, die nooit zijn eigen naam in een hoekje verwerkt had: Zo vonden we ook voor wie het hierboven eerstgenoemde knipsel met de initialen GHS en GSS was gemaakt: Gerrit Haites Schukking en Grietje Sybrands Schuurmans, landbouwers te Sybrandaburen (gemaakt vóór 1850, want toen overleed Gerrit).

afb. 2, anoniem, gemaakt voor S.J. Piersma, 34 x 42 cm. Collectie Fries Museum.

Er waren nog meer knipsels, die duidelijk door dezelfde volkskunstenaars waren gemaakt voor: Anske Bouwes van Dijk, 1842, kastelijn te Poppingawier. Dit deerlijk gehavende knipsel hoort ook in de collectie van het Fries Museum en wij hebben het kunnen restaureren. Leuk om te vertellen is dat, toen we het knipsel van de verschoten, blauwpapieren achtergrond haalden, een zuivere afdruk te zien was omdat daar het papier niet verschoten was.

Verscheidene knipsels werden in particulier bezit overgeërfd: Thomas Sytses Dotinga, 1843, timmermansknecht te Deersum, met tafereeltjes van het vak; Gerrit Gerkes Schaafsma en Petronella Tjalko Wassenaar, timmerman en domineesdochter te Sybrandaburen. In dit knipsel zijn twee ronde medaillons met afbeeldingen van de timmerman… Het is onlangs geschonken aan het Knipselmuseum van Schoonhoven [1]

De namen in twee andere knipsels konden we niet verder thuisbrengen: W.J. van der Zee en Geertje Pieters Faber. In het knipsel met laatstgenoemde namen (0. P. Faber) staat het karnen met paardenkracht afgebeeld en aan weerszijden twee harten met teksten. Die zijn in de beschikbare afbeelding moeilijk te lezen: links de naam van Geertje, en rechts ontcijferen we Gerben den Maart Anno 1787-1849. Ook die naam was niet te vinden in de archieven maar dat bleek niet zo vreemd, want een nieuwe kijk leverde een heel andere tekst: geboren den 9 maart 1787. ANNO 1849! Ook zó kunnen vreemde overleveringen ontstaan!

Onze medeauteur Cees Hettema is in het bezit van nog zo’n knipsel, dat stamde van zijn betovergrootouders Johannes Douwes Zijlstra en Ike Wytses Corter uit 1844.

Zijn speurtocht naar de achtergronden van dit echtpaar en van de andere, hierboven genoemde knipsels, resulteerde in een bewonderenswaardig verslag van zijn bevindingen [2]. Zijlstra was veehouder en koemelker en woonde met zijn vrouw aan een watertje, de Zwette, waar ze met een bootje wandelaars overzetten. De overhaal staat in het knipsel afgebeeld. Het verhaal gaat dat het knipsel werd gemaakt voor hun 5-jarig huwelijk door een bakkersknecht uit Deersum, die dagelijks een zak met brood moest uitventen aan de overkant, in Bozum. Op de terugweg dronk hij een kopje koffie in het “Deasumer hûske’. Die overlevering via zijn beppe past goed, maar rond een ander knipsel dat hij opspoorde, bleek dat anders: De eigenares van een knipsel voor Teake Sibbes Bakker en Renske Sytses Ypma was een nakomeling van dit echtpaar en het verhaal was dat deze Bakker broodbakker van Deersum was (what ‘s in a name!) en ook de baas van de inwonende bakkersknecht, die het knipsel gemaakt had.

Omdat beide overleveringen op een bakkersknecht wijzen, hebben wij ijverig gezocht in de bevolkingsregisters, maar helaas hebben wij bakker Bakker en zijn vrouw niet als inwoners van Deersum gevonden en evenmin de onbekende bakkersknecht.
Dat is voorlopig helaas alles, wat bakkers betreft, dus moeten we ons toch maar weer laten OVERHALEN om verder te zoeken

Voor zover de knipsels zijn gedateerd, omvatten ze de periode 1642-1846. De oudste drie zijn die voor Van Dijk, Bakker en Van der Zee: eenvoudig, met een hart in het midden. De twee hoorns van overvloed komen voor in de latere knipsels uit 1843, 1844 en 1846: die voor Dotinga, Piersma, Schukking, Schaafsma en Faber.
Dat alles brengt ons nu toch niet verder dan dat we in de buurt moeten blijven. Er zouden best nog meer knipsels kunnen opduiken bij nakomelingen uit de dorpen rond Deersum. En hopelijk ook de maker zelf!

We zijn intussen maar vast naar bakkersknechten op zoek gegaan en we vonden Jan Sybrands van der Steegh, geboren in 1831 als eerste kind in een arbeidersgezin te Deersum. In het nabije dorp Rauwerd woonde bakker Sybren Mensonides en zijn zoon Sybren was bakkersleerling, geboren in 1829. Het Is moeilijk voor te stellen dat jongens op 11- of 13-jarige leeftijd zulke evenwichtige knipsels maakten.

Joke en Jan Peter Verhave en Cees Hettema

[1] Henk van Ark, Nieuwsbrief 4 nr 1, 1991
[2] Cees Hettema, Speurtocht naar de knipprenten van de ‘Dearsumer 1992, onuitgegeven

Landbouwhuishoudconsulente Toos Comerell, Knip-Pers 1995-1

In onze aandacht voor de vorige generatie knippers is Toos Comerell aan de beurt. Ze was maatschappelijk werkster in de jaren veertig en vijftig. Een medewerkster voor het tijdschrift ‘De Vrouw en haar Huis’ wilde in 1948 een interview over Toos, haar werk en haar knipsels; ze reageerde: “Waarom? Ik ben toch nog niet dood?I Mijn leven is helemaal niets bijzonders”. Het gesprek is toch doorgegaan en daaraan hebben we een goed inzicht gekregen in de achtergrond van Toos.

Ze had kunstnijverheid willen studeren maar het werd een praktisch beroep als lerares. Ze kreeg een baan bij ‘Opbouw Drente’ in het voorlichtingswerk. Door de oorlog kwam ze terecht, op de Noord Veluwe, met meer sociaal werk. Daartussendoor kwam ze toe aan schilderen en knippen. “Ik wou dat ik mezelf in stukjes kon delen, want er is zo ontzettend veel te doen voor praktische, ontwikkelde vrouwen … !”

afb.1, Toos Comerell, “Waakt! Gij kent dag noch ure”

Ex-libris ontwerpen en gelegenheidsknipsels waren voor familie, vrienden en kennissen. Zelf had ze maar weinig van haar eigen werk te laten zien. Bagatelliserend zei ze: “Och, dat gaat zo tussen de drukte door; ik werk graag .“ Ze leek bijna verlegen om zich als kunstenares te laten kennen. Haar knipsels zijn heel, merkwaardig, met verrassende vormen, grillige letters en het zijn daardoor levendige stukken. Er kwam nooit een potlood hij te pas. “Ik begin zo maar te knippen en onder de hand schep ik wat ik knippen wil.”

In 1951 trouwde ze met Ton Vierkens en woonde in de bossen van Hulshorst. Daar bezocht Line Huizenga-Onnekens haar. Toos vertelde dat ze in 1905 geboren was in Rotterdam als Catharina W. en op haar twaalfde verhuisde naar Rhenen, waar haar vader dokter was. Ze kreeg haar opleiding aan de Huishoudschool te Amersfoort en de Kunstnijverheidsscholen te Arnhem en Amsterdam. Daarna volgde de studie voor Landbouwhuishoudlerares te Zetten en in die tijd begon ze, als door een ingeving, te knippen. Haar knipwerk is heel karakteristiek en heeft meestal een boodschap. De dynamiek van haar tijd probeerde ze uit te drukken in een knipsel: ‘Oorlog’: duisternis op aarde, onheil symboliserende vleermuizen, vliegtuigen, afweergeschut, de hel is los en huizen in brand en in puin, graven. Naar ook: een wachter die blaast op zijn trompet omdat hij een ster ziet, herders en een lichtende kribbe. De bijbeltekst roept: “Waakt! Gij kent dag noch ure” (afb. 1). Als tegenhanger maakte ze in 1946 een vredige prent met een boerenerf en de tekst: “De aarde is des Heren, mitsgaders hare volheid” (afb. 2).

afb. 2, Toos Comerell, De aarde is des Heren, mitsgaders hare volheid

Ze verhuisde naar Lochem, waar ze voor twee apothekers een toepasselijke spreuk knipte: “Meng uit bitter en zoet, medicijn voor het gemoed”.
Het getuigschrift voor de Nijverheidsschool te Lochem versierde ze met de woorden Kennis, Kunde, Vlijt. Voor haar in 1955 overleden man maakte ze een bidprentje met de Samaritaanse vrouw, bij de put in gesprek met Jezus over het ‘levende water’ (Johannes 4:14, afb. 3).

afb. 3, Toos Comerell, “levende water”

Een grappig knipsel verlevendigde de folder voor een verbouwingsactie van de Remonstrantse Kerk te Lochem in 1964 (afb. 4).

afb. 4, Toos Comerell, verbouwingsactie van de Remonstrantse Kerk te Lochem in 1964

Haar stijl was heel persoonlijk, ze deed niemand na en vond haar eigen vormen, terwijl ze haar inspiratie ontleende aan Bijbelse wijsheid.
Toos was een bijzondere vrouw, die al tijd voor anderen haar talenten ter beschikking stelde. Ooit maakte ze voor de kinderboekenschrijfster F.M.B. Trautwein (Nanda, Mimi van de Heuvel) een ex libris met een tekst, die ook op haarzelf van toepassing moet zijn geweest (afb. 5): “Aan hem die gelooft dat hij overwinnen kan, is de zegepraal bereid”.

afb. 5, Toos Comerell, “Aan hem die gelooft dat hij overwinnen kan, is de zegepraal bereid”

Helaas kennen we de afmetingen van de originele knipsels niet.
Lies Markus stuurde ons het artikel over Toos; graag zouden we nog wat weer over haar willen weten; wie van de lezers helpt ons verder?

Joke en Jan Peter Verhave

Bronnen:
Kate de Ridder, Knipster en sociaal werkster: Toos Comerell.
De Vrouw en haar Huis, 1948, nr 1, 6-9.
Aantekeningen Line Huizenga-Onnekens, 1955.
In de Nieuwsbrief Stichting W.Tj. Lever, 51, maart 1992, vonden we nog een korte mededeling over Toos Comerell.

Meer over een andere knipster van de voorgaande generatie, Hettie van Langen, werd gevraagd in de vorige Knip-Pers. Zelf hebben wij het door haar geïllustreerde boek ‘Heilige Kerstnacht’ ook en konden evenmin iets over haar vinden. Nu verwijzen we graag naar hetzelfde nummer van de Nieuwsbrief (ook het eerste nummer van 1991). Daarin wordt o.a. verwezen naar een artikel in het bovengenoemde tijdschrift ‘De Vrouw en haar Huis’, 1939, februarinummer. Ze leefde van 1912 tot 1981.

Onvoltooide legpuzel, Knip-Pers 1995-2

Ieder van ons kent wel het prachtige miniatuur snijwerkje met het familiewapen Van Schurman, omgeven met bloemenranken die heel fijn zijn uitgewerkt. Het werd gemaakt voor Johan Abraham van Schurman (1655-1731). Een geschilderd portret van hem, met dezelfde kwartierwapens hangt in het Coopmanshuis, het gemeentemuseum van Franeker; hij werd burgemeester van IJlst, gecommitteerde ten Landsdage en ter Staten Generaal. Zijn oudtante, de beroemde Anna Maria van Schurman, had goede contacten met zijn ouders Abraham en Aemilia uit Den Haag. Haar achterneefje Johan Abraham logeerde bij haar in Utrecht omstreeks 1660 en later in de Labadisten-commune te Wiewerd. Hij was 22 jaar toen zijn ‘moei’ stierf en werd haar enige erfgenaam. Het knipsel is niet door haar gemaakt, maar omdat ze als jonge vrouw, wel had geknipt, en dit knipsel met andere familiestukken door de kinderloze zoon van Johan Abraham aan de Franeker Universiteit is vermaakt, is de legende in de wereld gekomen dat Anna Maria het gemaakt had. Dat hadden we al in ons boekje ‘Schaarkunst’ geschreven, maar de oplossing is er nog steeds niet.

Zeeuwse familie in Den Haag

Wij hebben in de loop van de tijd nog zeven andere, heraldische knipsels kunnen lokaliseren, die alle een treffende gelijkenis vertonen in stijl en uitwerking en evenmin als het eerstgenoemde zijn gesigneerd, maar volgens een Zeeuws archief gemaakt door Otto van Voorst.
Een in het Zeeuws Museum bewaard knipsel (afb. in Schaarkunst) is gemaakt voor Pieter van Gelre (1662-1708), die uit een belangrijke Zierikzeese familie stamde. Pieter werd in Den Haag geboren, was in 1695 tot Schepen van Zierikzee benoemd en werd later raadslid en burgemeester.

afb. 1, Otto van Voorst, Een van de knipsels Pous, met acht kwartierwapens. Particuliere collectie l4 x 12 cm.

Twee andere Zeeuwse knipsels (afb. 1), bijna gelijk en met het familiewapen Pous en de acht kwartierwapens, zijn gemaakt voor twee broers. Zij waren volle neven van Johan Abraham van Schurman: de moeders waren zusters. Aemilia en Vincentia van der Haar. De laatste was getrouwd met de Zierikzeese notabele Mr. Bonifacius Pous en de knipsels varen voor twee van hun zonen, Pieter (1653-1723) en Bonifacius jr. (1664-1726). De eerste werd in Den Haag en de tweede in Middelburg geboren. Pieter bekleedde vanaf 1674 allerlei hoge ambten en functies in Zierikzee. Bonifacius jr. huwde in 1705 Anna van der Heul te Delft en hij begon zijn carrière ook te Zierikzee in 1691 als landrechter van Schouwen.

afb. 2, Otto van Voorst, knipsel Van Kinschot-Van Kinschot (Delft). Particuliere collectie 12,5 x 9,5 cm

Delftse families

Een van de knipsels bevat een mans- en vrouwswapen van dezelfde familie Van Kinschot (afb. 2). Dit zijn Mr. Gaspar van Kinschot (1676-1759) uit Delft en zijn nicht en bruid Catharina Cornelia van Kinschot (1675-1762). Hun huwelijk werd gesloten in 1710; Gaspar werd schepen en burgemeester van Delft.

 

Onlangs kwam To van Waning nog een knipsel door dezelfde kunstenaar op het spoor! Het draagt het wapen Van der Goes-Spiering (afb. 3). In 1679 trouw den Mr. Adriaan van der Goes, Heer van Naters (1649-1721) en Maria Dulcia Spiering, wier moeder Pous heette. Hij was burgemeester van Delft. Het knipsel is voor hun zoon Adriaan van der Goes gemaakt, die in 1733 schepen werd van diezelfde stad. liet wapen draagt drie bokkekoppen (van der Goes) en een combinatie van drie zwemmende spieringen en drie zwemmende eendjes (Pous).

afb. 3, Otto van Voorst, knipsel Van der Goes (Delft). Particuliere collectie, Ware grootte: 10,5 x 8,3 cm

Voor een lid van een ander Delfts regeringsgeslacht, Van Groenewegen, is ook een knipsel gemaakt. Het wapen ver toont drie bonen (afb. 4). Omdat er slechts één wapen, zonder kwartierwapens, in voorkomt, kunnen we het niet met zekerheid aan een bepaald lid van die familie toeschrijven. Wellicht was het de Delftse veertigraad Juliaen van Groenewegen (1671-1739) of zijn vader Adriaen Christiaensz. van Groenewegen (1639-1712), veertigraad en schout.

Tenslotte is er nog een werkstuk van dezelfde hand, met een fraaie jachtscène en een ovaal (vrouws-)wapen in de rand, van het Delftse geslacht ‘s Gravesande. Ook hier is er een verband in Delft: we zagen al dat Bonifacius Pous jr. huwde met Anna van den Heul te Delft; zij was een dochter van Salomon van den Heul en Rusge ‘s Gravesande!

afb. 4, Otto van Voorst, knipsel Groenewegen (Delft). Rijksprentenkabinet Amsterdam, 11 x 9,5 cm.

 

Veder zoeken

Vijf van de acht knipsels hebben een Delftse achtergrond. Drie andere ver wijzen naar Zierikzee. Op zoek dus naar meer gegevens over Otto van Voorst. In oude Zeeuwse literatuur werd hij een weeskind uit Zierikzee genoemd, maar bewijzen daarvoor hebben we niet kunnen vinden.

In een Duits boek over kerkboekprentjes ‘Das kleine Andachtsbild’, noemde de schrijver Adolf Spamer enkele Nederlandse papierknippers, onder wie ‘der Rotterdamer Schneidekünstler Otto van Voorst’. Als bron noemde Spamer een artikel van Van Dokkum uit 1915 over Nederlandse knippers, maar die vermeldde de woonplaats van Otto van Voorst niet. Inderdaad woonde en overleed er in die tijd iemand met deze naam in Rotterdam hij was notaris van 1684-1720, zoon van Jacob Gerritsz. van Voorst en Catharina Willemsdr. de Niet. De ouders waren in 1662 getrouwd en Otto zelf huwde op 9 april 1684 met Johanna Hodenpijl dochter van Adriaan en Cornelia Vlasvat. Zijn moeder overleed in 1711 te Rotterdam, dus de overlevering van een Zierikzeese wees klopt niet met deze persoon. Er zijn geen aanwijzingen gevonden van contacten die notaris Otto onderhield met de genoemde families uit Zierikzee, in Den Haag of Delft. Henk van Ark gaf uitleg van de onjuiste interpretatie door Spamer van Van Dokkum. Hij vond geen aanwijzing dat de knipper Otto van Voorst en de Rotterdamse notaris van die naam dezelfde zijn en acht de kans daarop ‘niet al te waarschijnlijk’. We blijven verder zoeken, want van een zo begaafd papiersnijder moet toch wel ergens een spoor te vinden zijn….

Joke en Jan Peter Verhave

Ref.:
Joke en Jan Peter Verhave, Schaarkunst, Arnhem 1983.
van Ark, Zeer uitstekende kurieuze stukken van papier. Rotterdamse Papier en snijkunst 1650-1900, Rotterdam 1987.