Auteursarchief: admin

Graven in de knipgeschiedenis, Knip-Pers 2014-2

Betje Bekker was een beetje ondeugend geweest. Ze had al eens een knipseltje gemaakt voor het zoontje van de burgemeester van Vlissingen, maar dat was onschuldig: zij was in 1750 twaalf jaar oud en hij zes (Geknipt!, afb. 166). Maar als twintigjarige had ze het aangelegd met een matroos in Vlissingen. Om de schande te verdoezelen stemde ze hals over kop in om te trouwen met een weduwnaar, dominee Adriaan Wolff, die meer dan twee keer zo oud was als zij. Voordat ze elkaar voor ’t eerst zouden ontmoeten had Wolff zijn silhouet gestuurd, waarop Betje ‘een afbeeldsel van haer welgemaekt wezen’ had teruggestuurd. En zo is ze de geschiedenis ingegaan, als Elisabeth Wolff, wonend in de pastorie van Midden-Beemster. Daar was voor de onstuimige en vrijzinnige domineesvrouw weinig te beleven. In 1776 kwam ze in contact met de suikerraffinadeur Jan Everhard Grave en zijn gezin, aan de Lauriersgracht in Amsterdam. Aan deze amateurdichter ‘Graafje’ zou ze de vriendschap met Aagje Deken danken. Maar eerst iets over het gezin Grave, want in het Nederlands Openluchtmuseum wordt een albumpje bewaard met een 30-tal knipsels en we vroegen ons af of Betje daarmee in verband gebracht kon worden.

afb 1, Jacobs droom, ø 4 cm

Jan (Joan) Everhard Grave en zijn vrouw Maria Elisabeth waren iets ouder dan Betje; ze trouwden in 1753 en kregen zeven kinderen. Het gezin en de voorgaande geslachten Grave, hoorden tot de Lutherse kerk. Grave gaf in 1776 een proeve uit van een nieuwe Psalmberijming, maar die heeft nooit ingang gevonden. Hij was ook een van de oprichters van het kunstgenootschap Felix Meritis. Maar komt die kunstzinnigheid ook naar voren in het album? Laten we eens een paar voorbeelden geven (we verwijzen voor verschillende afbeeldingen naar ons boek Geknipt!)

In de eerste plaats is er een aantal knipsels uit stevig papier, met harten, bloemenranden en namen van Johan Grave, Sara Grave, AMG en nog andere. Verder zijn er de bekende tafereeltjes van koffie of thee drinkende echtpaartjes in een theekoepel, gevleugelde Amortjes met een jachthoorn en tuiltjes bloemen (Geknipt!, afb. 82 en 130). Ook is er een Jacobsladder die tot in de wolken reikt (afb 1). De meeste zijn tamelijk eenvoudig, maar enkele zijn meer uitgewerkt, onder meer een wandelende dame met een hondje (afb 2); dat verraadt een geoefende kniphand.

afb 2, dame met hondje 2, 11 x 9 cm

We weten niet wie ze maakte en wanneer precies. Gezien het verschil in stijl kunnen knipsels van meerdere leden van de familie in het album verzameld zijn, maar het kan ook zijn dat een van hen ze heeft gemaakt over een langere tijd, waarmee de artistieke ontwikkeling te volgen is.

Jan Everhards twintig jaar jongere zusje Johanna maakte deel uit van zijn gezin. Voor haar is er in het album een knipsel met het jaar 1774 (afb 3); ze was in dat jaar 25 geworden. ‘Hansje’, zoals ze genoemd werd, was voor Betje Wolff heel aantrekkelijk, ‘engelachtig’ zelfs. De vraag is: knipte er iemand in het gezin van JE? Daarvoor moest heel wat genealogisch spitwerk verricht worden en het resultaat is negatief. Maar er zijn wel andere aanwijzingen. Johanna trouwde met Jan Pollack en zij kregen een dochter Susanna Elisabeth in 1784.

afb 3, Johanna Grave, ø 12 cm

Voor SEP zijn twee knipseltjes in het album bewaard, een daarvan toen ze 2 jaar was, dus in 1786 en een toen ze 5 was. Vanwege de kinderlijke stijl zouden ze door een ouder zusje of broertje kunnen zijn gemaakt. Met dezelfde versieringen is er ook een voor JP (de vader) en voor CG (grootvader of oom/tante).
Een knipsel, door iemand anders gemaakt voor Mejuffrouw Johanna Grave is een plaatsaanduiding voor een familiediner (een veelvoorkomend gebruik in die tijd).

 

afb 4, Anna Maria Grave, ø 12 cm

Jan Everhard had geen dochter Sara, maar zijn één jaar jongere zus heette wel zo (in 1730 geboren). Daarmee zitten we dus in de voorgaande generatie, namelijk die van de ouders Cornelis Grave en Haesje van Rijn, met 13 kinderen, van wie er zes overleefden.

Maar er is ook een knipsel met de initialen AMG. Geen van de kinderen van Cornelis en Haesje heette zo. Daarvoor moeten we naar een broer van Cornelis, Lourens Grave, getrouwd met zijn nicht (van moederskant), Anna Keerwolf. Zij hadden vier kinderen, onder wie Anna Maria (1745) en Sara (1747). Voor wie van de twee nichtjes Sara Grave het knipsel is gemaakt, weten we niet (Geknipt!, afb. 155). Het knipsel AMG komt sterk overeen met dat voor Johanna uit 1774 (afb 4). Het album Grave is een van de vele aanwijzingen dat papierknippen in de achttiende eeuw een veel beoefende activiteit was.

Terug naar Betje Wolff. Zij was gewaagd aan haar gastheer Jan Everhard Grave en ze lazen elkaars rijmwerk. Maar er ontspint zich ook een relatie met Aagje Deken, en Grave speelt een beetje de koppelaar. Als dan Betjes goede oude dominee overlijdt in 1777 trekt Aagje bij Betje in en zo ontstaat het schrijversduo. In hun boeken zijn verschillende verwijzingen naar knipwerk te vinden, o.a. naar silhouetten. In 1782 lieten beide vriendinnen hun profielen trekken door dominee Matthias van Geuns (Geknipt!, afb 145).
In het Museum Betje Wolff te Midden-Beemster wordt een mooie verzameling oud knipwerk bewaard en nog steeds is Noord-Holland het kloppend hart van de Nederlandse Papierknipkunst.

Joke en Jan Peter Verhave

De kleur geknipt, Knip-Pers 2013-3

We bezochten deze zomer een tentoonstelling van het knipwerk van Henri Matisse. U weet
vast wel dat deze Franse schilder op zijn oude dag knipkunst is gaan maken, heel kleurrijk en
bijna abstract. Het komt vaker voor dat een kunstenaar op gevorderde leeftijd een nieuwe manier van uitdrukken probeert. Matisse raakte in een rolstoel toen hij 72 was en begon  opnieuw. Later werkte hij zelfs vanaf zijn bed. Hij gebruikte papier dat door assistentes was geverfd in de kleuren naar zijn keuze. Dan knipte hij, soms met een grote kleermakersschaar, maar ook wel met kleinere scharen; zelfs borduurschaartjes gebruikte hij, afhankelijk van het formaat van wat hij wilde maken. Vaak liet hij de assistente grote uitgeknipte vormen vastprikken op een muur van zijn kamer, precies daar waar hij dat wilde. Beetje naar rechts, iets naar boven. Hij was niet snel tevreden. “Ik vind het interessant om de kleur geboren te laten worden in de beperking van een omtrek en daarmee een speciaal dessin te maken.

Ik bedekte mijn muren met die vormen van studie, zonder een verdere bedoeling.” De assistentes poseerden ook voor hem en zo ontstond een hele serie  blauwe naakten, waarin ook weer te zien is hoe hij uitgeknipte stukken blauw papier rangschikte en vervolgens liet opplakken. De balans tussen vormen en kleuren, daar ging het hem om. Ook in klein
werk, omslagen van boeken en tijdschriften, zat hij alsmaar te puzzelen op de juiste verhoudingen, om “de grootste emotionele uitdrukking te bereiken, zelfs zonder onderwerp.” Maar er waren ook projecten met een onderwerp, soms gigantisch van omvang.

Naakt, 103 x 77 cm

Uit zijn herinnering putte hij vormen die hij ooit had gezien op een reis langs Polynesische eilanden. Waterleven, met vissen, kwallen en zeewier, of vogels in de lucht. Dan weer een ontwerp voor een tapijt, of een glas-in-loodraam. Kinderlijke vormen, op ’t eerste gezicht, maar voor hem een uiterst serieuze manier van nieuwe kunst. Zijn laatste grote
project was het interieur van een kleine kapel in zijn woonplaats Vence, bij Nice. Glas-in-loodramen met
levensbomen en gestileerde tekeningen die op tegels werden uitgevoerd.

Polynesia, de zee, 196 x 314 cm

Daarbij ontwierp hij met schaar en papier ook de versiering op een aantal kazuifels (mouwloze opperkleden) voor de priesters die in de kapel dienst deden. In zijn tijd waren die vormen heel gedurfd, en nu, na een halve eeuw is Matisse met zijn knipkunst nog steeds zijn tijd ver vooruit.
In zijn geboorteplaats Le Cateau- Cambrésis bij Lille, in Noord Frankrijk, is een museum aan zijn schilder-en knipkunst gewijd. Er worden nu onbekende knipsels getoond die nooit tot een kunstwerk waren gecombineerd. Probeersels, snippers, die hij bewaarde als een reserve, om ze ooit nog eens te gebruiken.

De bundel, 294 x 350 cm

Toen hij overleed in 1954 waren het er bijna duizend. Ze werden door zijn familie zuinig bewaard, hoewel hij zelf had gewild dat ze vernietigd zouden worden. En nu, twee generaties
later heeft de familie er afstand van gedaan. De ene helft ging naar het Matisse museum
waar wij waren en de andere helft, naar zijn andere museum in Nice, Zuid-Frankrijk, zo eerlijk mogelijk verdeeld naar motief en kleur.

Het was bijzonder om al die vormen en fragmenten, in allerlei kleuren, stuk voor stuk ingelijst, te mogen zien. Natuurlijk waren er ook veel werken te zien die al in het bezit van het museum waren. Een feest van kleur en vorm (zie ook blz. 19). Het zette ons aan ’t denken. Zelfs als je oud bent kun je nog iets nieuws uitproberen, zelfs met snippers. Spelen met allerlei kleuren en vormen die steeds minder lijken op het origineel. Matisse vertelt hoe hij een huisjesslak bekeek, en in gedachten die spiraalvorm uit elkaar haalde. En toen nam hij een schaar en een stuk papier…

Joke en Jan Peter Verhave

Een boom opzetten, Knip-Pers 2013-1

In het nummer van september 2012 riep Janna van Zuijlen op om voor het aanstaande lustrum
een ‘Hollandse levensboom’ te knippen. Ze noemde dit ‘van volkskunst naar eigentijdse
levenskunst’. In zo’n levensboom zou een hart en een tulp verwerkt kunnen worden, symbolen die verwijzen naar vruchtbaarheid en levenskracht.

Afb.1 De Boom van Kennis in het Paradijs. Onbekende knipper uit Schoorl. Afm. onbekend. Museumboerderij Vreeburg, Schoorl

Maar wat is een levensboom eigenlijk? In het Paradijsverhaal is al sprake van een Boom des
Levens, maar ook in niet-christelijke culturen worden bomen met levenskrachtige betekenis vaak afgebeeld. Denk maar aan de heilige boom die Bonifacius omhakte, of aan de bomenliefde van Prinses Irene.

Een heel bijzondere was de omgehakte boom van Jesse of Isai, waaruit een twijgje groeide, de beloofde Messias (Jesaja 11,1). Jesse was de vader van koning David en dus stamvader van het hele koningshuis van Juda, waaraan een ‘eind’ kwam in de ballingschap. In middeleeuwse kunst komt die levensboom of stamboom van Jesse veel voor, met op zijn takken al die koningen en
tenslotte Jezus, helemaal bovenin.

In de Europese volkskunst en kunstnijverheid komen levensbomen veel voor, vaak als versierend ornament. Over de betekenis denken mensen meestal niet meer na. Dat brengt de vraag mee, hoe je zulke afbeeldingen of gebruiken nu nog, of weer, zinvol kunt gebruiken. Of wel, hoe gaan we met tradities om, hoe geven we die door en hoe geven we er een nieuwe, eigentijdse vorm aan. Halloween en Valentijnsdag zijn allebei nog niet zo lang geleden uit Amerika overgewaaid. Welke verhalen zitten daar achter en nu ze eenmaal hier geaccepteerd zijn, hoe vieren wij zulke vrolijke tradities? Dat is de vraag die het VIE (Stichting Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed) zich stelt en die wij ons voor de knipperij ook stellen. Als je een levensboom knipt, wat voor betekenis leg je er dan in, en als je die voor een ander knipt, begrijpt de ontvanger dan wat je er mee zeggen wilt?

Het is een onderwerp van discussie dat regelmatig opduikt, ook onder knippers. Na de oorlog
organiseerde Hil Bottema van het Nederlands Openluchtmuseum een zogenaamde
‘mooimakersweek’, waarbij ze de deelnemers het museumterrein opstuurde om symbolen te
ontdekken en die op eigen manier te verwerken: zwanen op de Friese boerderij, levensbomen in bovenlichten van de deuren, harten op houtsnijwerk en andere uitingen van kunstnijverheid. Een van haar leerlingen was To Mijnlieff, die onlangs op hoge leeftijd overleed. Ook ons lid Meta Bardet heeft als student een mooimakersweek meegemaakt en bewaarde haar boekje met schetsen.

Afb. 2 Kring van “mooimakers”. Links Hil Bottema, rechts Wiecher Lever (?). Fotodocumentatie Nederlands Openluchtmuseum

Maar het nadoen van oude symbolen, het steeds maar kopiëren op een manier waarbij de betekenis verloren gaat, wordt een karikatuur: dode volkskunst kun je niet kunstmatig tot leven wekken. Omgekeerd vond Bottema Lever’s werk niet geslaagd omdat het volgens haar een ‘historische lijn miste’. Lever nam het hoog op en er ontstond een conflict. Zij zegde in 1952 het contact met hem op, maar Lever bleef op zijn punt terugkomen. Dat we nog weten van dit conflict danken we aan Line Huizenga-Onnekes, een ‘folkloriste’, die zich in de geschiedenis van de papierknipkunst verdiepte. Samen met Lever, die intussen een mooie verzameling oud knipwerk had opgebouwd in zijn privé museum te Muntendam, zou Line een boek gaan schrijven en daarin paste natuurlijk een hoofdstuk over het papierknippen als volkskunst.

Afb. 3 Levensboom: Nieuwjaarswens 1954 door Hil Bottema

Al corresponderend kwam ook de relatie met Hil Bottema aan de orde. Line legde de vraag over volkskunst aan Hil voor: zij antwoordde “Of knipkunst volkskunst is? Net zo veel en net zo weinig als naaldwerk, schilderwerk, snijwerk, enz. Er is volkskunst en er is uiterst bedreven ambachtswerk in papier- en snijwerk te vinden.” Line was intussen herhaaldelijk bij Hil op bezoek geweest en moest al haar tact opbrengen om Lever niet tegen zich in het harnas te jagen. Nu was Lever door het leven gevormd en gebruikte soms nogal krachtige termen. Hij bleef bij zijn oordeel en de reacties van de veel zachtmoediger Line konden hem niet bewegen tot een houding, waarbij hij ieder zijn mening en werkwijze gunde.

Lever schreef: “Hil’s werk staat buiten het volk en probeert kunstmatig in te dringen in de volksgemeenschap en zal toch los van de volksgeest blijven. Zij nadert van buiten af en is kunstmatig gevormd” (Waarschijnlijk bedoelde hij dat ze kunstzinnig gevormd was; inderdaad had ze een 5-jarige opleiding aan de Haagse Kunstacademie gehad; Lever zelf was een autodidact en daar wrong één van de schoenen).

Afb. 4 Ni mesme la mort, Zelfs de dood niet. Onbekende knipper, 18e eeuw. 2,5 cm. Part. Bezit Spreuk begin 17e eeuw: “De dood neemt de wijnrank niet weg van de plataan, en zo neemt de laatste dag, die al het andere wegneemt, onze liefde niet weg”

Over levensbomen schreef hij: “Volgens mij kent de spontane volkskunst deze levensbomen niet. Voor mij blijft het dat op de massa wel eens iets gevonden wordt dat in die richting gelijkenis toont.
Maar juist het dubbel knippen doet dit gemakkelijk ontstaan. Maar wie kan verklaren wat de vervaardiger bedoelde. Wordt het een levensboom genoemd, de ontwerper zal niet meer tegenspreken.” En hij ging verder: “Het gevaar van Hil Bottema is dat het landelijk in onderwijskringen zijn navolging heeft. Hil noemt zich artistiek leidster Nederlandse Volkskunst. Maar waar is nu de practische destilatie van de werk methode getrokken uit het werk van ‘knippers uit het verleden’? Voor dit alles is iets eigenzinnigs in de plaats gekomen. Voor het eenvoudige is een systeem in de plaats gebracht en dit wordt een vloeken met de werkelijkheid.”

Afb. 5 Vruchtboom met engelen en kinderen. Onbekende Zeeuwse knipper, 18e eeuw. Afm. 7×10 cm. Part. Bezit

De werkelijkheid was niet zo scherp in te delen als ever deed. Line schreef hem: “Als Hil en anderen er plezier in hebben of wanneer uit hun lessen goede knipsters of knippers voortkomen, dan heeft het z’n nut. Ook van hun werk kan een zekere bekoring uitgaan. U bent niet erg gemoedelijk Meneer Lever. Geef anderen de ruimte. Er moeten ook knutselaars zijn. Men kan knippen of men kan het niet. Die het kunnen noem ik kunstenaars en die andersoortig werk leveren zou ik rangschikken onder kunstnijveraars. En waar ligt de grens tussen kunst en volkskunst?”

Line Huizenga en Wiecher Lever zijn nooit tot een gezamenlijk boek gekomen. Line is overleden voordat haar eigen manuscript naar een uitgever ging. Gelukkig is het bewaard, en heel veel van de vondsten van hen beiden is verwerkt in ons boek Geknipt!

Wat kunnen wij uit dit verschil van inzicht leren?

  • Ruzie over verschil van werken (tekenen, of niet; dubbelvouwen of niet; oude vormen of vrije vormgeving) leidt tot niets. Gelukkig is dat in de 30 jaar van onze vereniging ook niet voorgekomen!
  • Wel proberen we elkaar op te voeden om een eigen stijl te ontwikkelen en verder te gaan dan naknippen (zie het artikel van Wies Palma in de vorige Knip-Pers).
  • We leren ook van kunstzinnig geschoolde knippers, zoals Geertje Aalders, Connie Riemers, Henk Kapitein, Jeanet Willems en anderen.
  • Geschiedenis van de knipkunst is een blijvende inspiratie. Wij maken huwelijks- en
    geboorteknipsels, silhouet portretten, net als onze voorgangers, maar op onze eigen manier.
  • Over de oproep om levensbomen te knippen voor het lustrum: boom er maar lustig op los. Intussen doet het bestuur haar best om erkenning te krijgen van het VIE: de papierknipkunst als immaterieel erfgoed in Nederland.

Joke en Jan Peter Verhave

Bronnen:
Archief Line Huizenga-Onnekes
Henk van Ark, Wiecher Tjeert Lever (1917-1981)
Een kunstenaarsleven in knipsels. Rasquert,
Stichting W.Tj. Lever, 2008/2010

Een Eeuw Openluchtmuseum, Knip-Pers 2012-2

Een interessante episode uit die honderd jaar is de Tweede Wereldoorlog. In 1944 heeft er een evacuatie plaatsgevonden van burgers tijdens de strijd om Arnhem. De bewoners van het  gevechtsgebied werden ondergebracht op het terrein van het Nederlands Openluchtmuseum. Over die periode (30 september 1944 tot 3 augustus 1945) is een knipsel gemaakt, dat Joke, die als vrijwilligster de papierknipcollectie van het Nederlands Openluchtmuseum beheert, binnenkreeg. Dit verhaal gaat over dat knipsel, de maakster en degenen voor wie zij het knipte. Vorig jaar kwam met de post op het Nederlands Openluchtmuseum een knipsel voor het echtpaar Glazema ter herinnering aan hun  werkzaamheden voor het Nederlands Openluchtmuseum. Het knipsel is gesigneerd door Hil Bottema, 1945, maar ook zonder deze ondertekening is de stijl van Hil herkenbaar.

Hil Bottema: herinneringsknipsel voor het echtpaar Glazema

Als interim directeur voor het Nederlands Openluchtmuseum werd in die tijd benoemd Pieter Glazema, wetenschappelijk assistent Monumentenzorg. Hij ging in de Zaanse buurt wonen met zijn vrouw Jeanne van Altena. Het echtpaar had geen kinderen en beiden waren druk met de organisatie van een zo goed mogelijk onderkomen en levensbehoeften voor de evacués en voor de bescherming van de eigendommen van het Nederlands Openluchtmuseum. Er werd gezorgd dat er ook een dokter op het terrein woonde. Elke dag kwam een kampkrant uit met de mededelingen waar je eten kon halen, waar op zondag de protestantse kerkdienst was en waar de rooms katholieke. Pieter en Jeanne hebben beiden een dagboek bijgehouden, waardoor er veel over deze periode bekend is.

Het knipsel is eigenlijk een collage, gemaakt met gekleurd of door Hil geverfd papier. Centraal staat de Zaanse buurt waar de Glazema’s in het koopmanshuis woonden. Links en rechts van een stralende zon twee famen die op een tekstband toeteren: ‘vivat Pieter’ en de andere ‘vivat Jeanne’. In een cartouche staat het volgende gedichtje:

Hier in Arnhem aan de Zaan
woonden Pieter en zijn Jeanne
die terwijl de oorlog woedde,
’t Openluchtmuseum hoedden.
Hier kwam ’t eind der zware tijden
Toen de Tommies hen bevrijdden.
En by ’t eind der Tyrannij:
Hergaven ’t NOM aan Neerland zij

Er onder staat het echtpaar Glazema met hun zes honden afgebeeld. Op de achterkant is een gedichtje over de honden geschreven:

Hier de hondjes zes in tal
Die je niet vergeten zal
Want zij staan als elke held
In ’t museeannaal vermeld

Het was in het museum niet bekend dat Hil Bottema ter herinnering aan deze periode voor Pieter en Jeanne een knipsel had gemaakt.

Zij organiseerde voor museumbezoekers ‘mooi-makers’-weken waarin iedere dag een andere vorm van volkskunst aan de orde kwam, zoals strovlechten, tekenen, houtsneden, zandtapijt strooien … en ook papierknippen. Zij stuurde de deelnemers het museumterrein op om motieven te zoeken.

Daarnaast heeft zij actief onderzoek gedaan in het land, door ‘volkskunstenaars’ te bezoeken en hun werkzaamheden te documenteren. Ze deed onderzoek in Zeeland naar Jan de Prentenknipper en bezocht Urk om meer te weten te komen over de knipper Jan Visscher. Die twee noemde zij Jantje I en Jantje II. Een eigentijdse knipster die ze uitnodigde om op het Nederlands Openluchtmuseum te demonstreren, Janna de Jong-Brouwer, noemde ze Jantje III. Ook bezocht ze ‘Hindrik Printsjeknipper’ in Oudega en knipsters van klokkenkleedjes in Noord-Drenthe.

Veel van haar knipwerk (o.a. kerst- en nieuwjaarskaarten) maakte ze in haar vrije tijd. Hil kreeg de eervolle opdracht om de kinderpostzegels van 1961 te ontwerpen: kinderen in streekdrachten tijdens diverse volksfeesten.

Hil is overleden in 1968 toen ze 55 was en tijdens haar lange ziekteproces heeft zij een aantal onderzoeken niet af kunnen ronden. Indertijd hebben wij veel profijt gehad van haar aantekeningen over Jan de Prentenknipper. Joke heeft nog navraag gedaan bij de mevrouw die het knipsel opstuurde. De Glazema’s waren bevriend met hun overburen, het echtpaar Volkers. Toen Willy Beatrice Volkers overleed, verzorgde haar schoonzus de nalatenschap. En zo kwam het als verrassing met de post. Met als begeleidende opmerking van mevrouw Volkers: “misschien is het wat voor het Nederlands Openluchtmuseum; zo niet, doet u er maar mee wat u wil”. Op voorspraak van Joke is het stuk in de collectie opgenomen, want van het vele knipwerk dat Hil Bottema gemaakt heeft is weinig in het Nederlands Openluchtmuseum bewaard. Dit knipwerk past in het museumthema ‘gedenken en museumgeschiedenis’. De conditie van het knipwerk was matig, het is vochtig geweest. Sinds enkele weken is het terug van een papierrestaurator, die ervoor zorgde dat het weer honderd jaar mee kan.

Joke en Jan Peter Verhave

Silhouetten in ’t voorbijgaan, Knip-Pers 2012-1

Onlangs werden we attent gemaakt op een artikeltje in het blad van de historische vereniging
Goeree-Overflakkee, de Ouwe Waerelt, maart 2011. Het gaat over een knipster uit Sommelsdijk,
Barbara Schippers-de Graaff, die leefde in de negentiende eeuw. In het manuscript voor een
knipkunstboek had Line Huizenga-Onnekes begin vijftiger jaren van de vorige eeuw over haar geschreven en dat hebben we in ons boek Geknipt! heel in ’t kort weergegeven. Aan de hand van Line’s notities, samen met het artikel van de heer Jan C. Both, streekarchivaris en bestuurslid van het Streekmuseum Goeree- Overflakkee, hier nu een wat uitgebreider verhaal.

Barbara werd geboren op 3 juni 1804 te Sommelsdijk. Haar vader Jacob de Graaff was van 1812 tot 1852 burgemeester van die plaats. Barbara trouwde in 1841 met dominee Jacob Schippers in Stellendam, die weduwnaar was. Hij overleed een paar jaar later en Barbara trok weer in bij haar bejaarde vader. Toen die in 1855 overleed bleef ze in het ouderlijk huis aan de Voorstraat wonen en ze bleef verder ongehuwd. In 1884 overleed ze.

Meneer Both geeft een aannemelijke verklaring voor het begin van Barbara’s knippen: Een opvolger van haar vader als burgemeester was de heer H.C. van Calcar (1858-1863); diens echtgenote, Elise heeft als onderwijzeres op Sommelsdijk het Fröbelonderwijs ingevoerd voor
haar klasje aan huis, als eerste plaats in Nederland.

Elise, die vlakbij woonde, was vaardig met de schaar en zou in 1865 een leergang schrijven voor onderwijzers, over het maken van  geknipte kleedjes, “De kleine papierwerkers”. In de Knip-Pers van 1994 schreven wij een artikel over haar. In 1902 kreeg de gemeente Sommelsdijk, naast de twee knipwerkjes die men al had, twee verzamelingen met knipsels van Barbara aangeboden door haar zwager. Ze zijn opgeplakt op zwart papier en ingelijst. De ene lijst bevat allerlei los werk, bloemen, kransjes, initialen en een familiewapen, terwijl de andere 45 silhouetjes bevat van allerlei personen, jonge en ouderen.

Op dit moment is het aardig om over te stappen op de beschrijving van Line Huizenga-Onnekes:
“Op een stralende zomerdag trok ik op de knipsels van Sommelsdijk af. Een gezellig
schommelend trammetje bracht me naar Hellevoetsluis. Vandaar stoomde ik over het
prachtige Haringvliet, waar de Burgemeester van Sommelsdijk/Middelharnis me bij aankomst
in het kleine haventje opwachtte en snel naar Sommelsdijk bracht. Welnu de collectie
was de moeite waard. Later vertelden een paar familieleden, de Dames de Graaff, me de
levensgeschiedenis van Barbara.

Van jongs af had de knipkunst haar belangstelling. Verscholen achter een horretje, knipte ze de
voorbijgangers, dat wil zeggen, ze nam ze scherp op en zette enige spelden in een fluwelen kussen, om de vorm goed in haar hoofd te prenten. Dan begon ze te knippen en het was altijd zéér gelijkend. Aan haar familie en kennissen vroeg ze soms: “en wat zal ik nu eens voor jou knippen?” Gewoonlijk werd dan gevraagd om een eigen portret. Vooral dorpstypen, met markante trekken, waren haar geliefkoosde objecten en het is jammer dat van de collectie nog maar enkele namen van haar familie en dorpsgenoten meer bekend zijn.

Ze heeft veel geknipt en er is weinig van overgebleven. Ik zag bij de Dames de Graaff het door haar geknipte silhouet van hun grootvader Jan de Graaf, enkele bloemtakjes en een huwelijksknipsel, nog met de bekende empirestrikjes, van Marianne de Graaff en Dr. Th. Joekes. Sommige van de silhouetten in de grote lijst zijn scherp, haast caricaturaal, zoals b.v. het portret van Maria de Graaff-van der Vlugt, met grote kromme arendsneus.

Maria de Graaff-van der Vlugt

Tussen de grote lijsten hangt een klein huwelijksknipsel met de letters G en B. De G. betekent Jan de Graaff en de B. Maria Elisabeth van den Broek. Een krans van eikenloof, saamgebonden met een strikje, omringt de letters en het jaartal 1860. Het aantal eikeltjes van het knipsel correspondeert met het aantal kinderen en aangetrouwde kinderen.”

Meneer Both schrijft hierover dat Barbara het gemaakt heeft voor de zilveren bruiloft van haar neef Jan. “Het geheel is enigszins uit elkaar gevallen en de letters zijn dus niet meer zichtbaar”.

Ondanks dit verval en het verdwijnen van het trammetje en de stoomboot is een bezoek aan Sommelsdijk de moeite waard. Barbara Schippers-de Graaff is een van de weinige bekende silhouetknippers uit onze negentiende eeuw.

Joke en Jan Peter Verhave

Molens in silhouette, Knip-Pers 2011-4

Het is een goed idee van Rob Miesen om ons uit te dagen een molen te knippen. Molens zijn immers zulke karakteristieke cultuurmonumenten in onze Nederlandse landschappen en stadsgezichten. Dit industrieel erfgoed heeft vele vormen en functies: korenmolens, watermolens, houtzaagmolens, papiermolens en tegenwoordig ook windmolens voor de opwekking van elektriciteit. Meestal denken we aan molens met wieken, die door de wind worden aangedreven, maar er zijn ook watermolens met een schoepenrad op de plaats waar water stroomt, vaak door een kunstmatig verval, een waterval, zeg maar. We zijn eens in ons plaatjesarchief gedoken en we kwamen tot de slotsom dat molens niet zo vaak het onderwerp waren voor knippers. De meeste voorbeelden vinden we in de negentiende eeuw Arie ter Gant is een bekende knipper uit het dorp Winkel, in de kop van Noord-Holland. Onlangs dook er een knipsel van hem op, met een watermolen en twee vissertjes in de poldersloot. Het is geknipt in
1810, wat betekent dat het een van zijn eerste knipsels was. Het geheel is versierd met de voor hem zo typische anjers en de bazuinengelen (‘famen’). Onderin twee zeedieren (vissen of dolfijnen). Ook curieus is het medaillon met daarin een ruiter, die een gepluimde steek op heeft, dus een belangrijk personage. Omdat Nederland toen een Franse provincie was, heeft hij hoogst waarschijnlijk keizer Napoleon willen afbeelden.

afb 1, Afm. 26×21 cm; particulier bezit

In een huwelijksknipsel voor Pieter Leegwater en Neeltje Blom uit 1799 in Berkhout, Noord-
Holland, staat het echtpaar aan weerszijden van een molentje. Dit lijkt een korenmolen,
maar de naam Leegwater zou goed gepast kunnen hebben bij de molenaar van een  watermolen! En tot onze verrassing blijkt dat inderdaad het geval. In de trouwakten van hun kinderen staat de vader als watermolenaar vermeld.

afb. 2, maker is onbekend, West-Fries Museum

Ook onbekend is de knipper van de Driehuizer watermolen aan de Amstel (alleen de romp van de molen staat nog overeind, aan de Amstelkade). De tekst luidt: ‘Afbeelding van de Driehuizer dikke watermole, malende uit de Polder van Wilnis, Mydrecht, en Bossenhove, in den Amstel, 1805’. Onderin staat: ‘De molenaar Teunis Daniel, is met Sytje Fokker, in den echt verbonden
26.Oct.1804. te Wilnis, door domini De Bruin. By Liefe, is Zegen’. De afbeelding en de omlijsting
zijn prachtig uitgevoerd. Jammer dat de maker zijn naam niet vermeld heeft.

afb. 3., particulier bezit, 20×30 cm

Op een prent van een korenmolen uit 1846 zien we het hele productieproces van het graan afgebeeld. Over herkomst en maker is niets bekend, maar gezien de bazuinengelen lijkt het werk op dat van Arie ter Gant te zijn geïnspireerd. Dan zou het dus Noord-Hollands moeten zijn.

afb 4, particulier bezit

Joke en Jan Peter Verhave

Breekbaar en Kwetsbaar, Knip-Pers 2011-3

Wie wel eens naar Kunst & Kitsch kijkt, weet dat er zo nu en dan een antiek (wijn) glas getoond wordt, toegelicht door een lid van de antiquair familie Laméris. Op zulke glazen uit de 16e tot de 18e eeuw zijn afbeeldingen gegraveerd. Het is ons opgevallen dat die voorstellingen veel overeenkomst vertonen met knipkunst uit diezelfde tijd.

Afb. 1a. Wijnglas, omstreeks 1650-1675, met vogels en vlinders, in diamantgravering met streepjes (Rijks Museum 31); vergelijk met Afb 1b. FH van Voorst

Het zijn sierlijke teksten, spiegelmonogrammen, familiewapens en portretten (veelal van het Oranjehuis), Oost-Indiëvaarders of landschapjes, net zoals we die kennen van knipwerk. Zulke glazen werden gemaakt voor voorname personen en waren bedoeld om er goede sier mee te maken en niet om er geregeld een slokje uit te nemen. Daarvoor waren ze te kostbaar en bovendien breekbaar.

Afb 1b. F.H. van Voorst (128), gesneden in perkament, omstreeks 1710.

Een gebroken glas was haast niet te repareren, dat in tegenstelling tot een ingelijst knipsel achter glas. Als dat laatste van de muur viel, was er vaak nog wel wat aan het beschadigde papier op te knappen, maar vaak zullen kapotte knipsels samen met het gebroken glas ook zijn weggegooid.Een andere overeenkomst tussen geknipt papier en gegraveerd glas is dat het meestal ‘unica’ waren. En dat maakt knipwerk en graveerwerk meer bijzonder dan gedrukte gravuren of etsen op papier, waarvan er meerdere konden worden gemaakt.

Overigens werden populaire prenten vaak als voorbeeld gebruikt door glasgraveurs (en
soms op meer dan één glas). Knippers uit die tijd deden dat veel minder en gaven zelf vorm
aan hun werk.

Afb. 2a Wijnglas, omstreeks 1750, met een kraamkamer, in radgravering (Rijks Museum 398)

Een ander verschil tussen glasbewerkers en knippers of papier/perkament snijders was dat de eersten vaak een eigen werkplaats hadden en er als ambachtslieden hun brood mee konden verdienen. Voor anderen vormde het graveren en het knippen een bijverdienste. We zullen eerst iets vertellen over de herkomst van de glazen en van de techniek van het graveren en
daarna een paar voorbeelden geven van de gelijksoortige afbeeldingen op glas en papier.

Afb 2b een geknipte kraamkamer rond 1750

De geschiedenis van het glasblazen laten we voor wat het is. Wetenswaardig is dat glasblazers uit Venetië in de 16e eeuw naar de Lage Landen, Duitsland en Engeland kwamen om er
hun beroep uit te oefenen. In de Duitse landen werd veel groen glas geblazen, en door kalk toe te voegen aan het gesmolten glas kon men het ook helder maken (kristal). Bekend is het glas met een brede voet die bezet was met noppen of stekels, de zogenaamde ‘roemers’ .

In Engeland voegde men loodoxide toe om helder glas te krijgen. We kennen allerlei vormen, zoals de beker, het kelkglas en het hoge fluitglas, maar ook flessen, borden en bokalen. Over de vormen van glazen en bokalen is veel te vertellen, maar het gaat nu alleen over de gravures. Veel van zulk glaswerk werd ingevoerd uit Duitsland (Bohemen) of Engeland en hier versierd.

Afb. 3a een knipsel van Willem Roels, met Willem V.

Aanvankelijk gebruikte men een stift met een diamant, om met lijntjes en streepjes een  afbeelding in het glas te krassen. Diamantgravures werden gemaakt door liefhebbers, zoals de gezusters Anna en Maria Tesselschade Roemers Visscher, en de evenzeer kunstzinnige Anna Maria van Schurman, die zoals we weten, zich daarnaast met papierknippen, tekenen,  schoonschrijven en borduren heeft beziggehouden. Maar ook diverse mannen hebben de diamantstift gehanteerd. Tegen het eind van de 17e eeuw werd deze techniek verdrongen door de meer ambachtelijke radgravure. Daarbij werd het glas tegen een snel ronddraaiend wieltje gehouden, waardoor lijnen en arceringen konden worden aangebracht, waarbinnen  oppervlakten mat werden geslepen. Speciaal in de Nederlanden (Dordrecht en Den Haag) werd nog de stippelgravure ontwikkeld met diamant. Door punten in het glas te duwen, dichter of wijder opeen, kon men accenten en schaduwen suggereren, waardoor de afbeeldingen steeds meer op tekeningen gingen lijken.

Dergelijke technieken, om ‘stofuitdrukking’ te geven in het platte vlak, werden ook door  knippers toegepast (zie afb. 3a). Kleine sneetjes en prikjes gaven diepte. Maar meer nog
door het masseren van natgemaakt papier kon men reliëf aan de voorstelling geven; voor het werken met glas was diepte alleen weer te geven met de radgravure.

In de 18e eeuw nam het glasslijpen een grote vlucht en er waren veel centra, waar het ambacht op een hoog artistiek niveau werd beoefend. Er was veel vraag naar geslepen glas, om cadeau
te doen of voor een speciale gelegenheid. Daardoor waren er ook rondreizende graveurs, wier werk meestal van middelmatiger allooi was.

Afb. 3b Wijnglas met Prins Willem V in stippelgravering door David Wolff, omstreeks 1790 (Rijks Museum 559)

Afb 4a Vergelijk het onderstaande glas met een knipsel met hetzelfde wapen en spreuk.

Afb. 4b Wijnglas met het wapen van Prins Willem IV en het devies van de Orde van de Kouseband ‘Honi soit qui mal y pense’, omstreeks 1740, in radgravering (Rijks Museum 265).

In de 19e eeuw raakte het gebruik van vriendenglazen geleidelijk uit de mode, dit in tegenstelling tot de knipkunst, die juist dan haar grootste bloei meemaakte.
Enkele voorbeelden van gegraveerde wijnglazen in de collectie van het Rijksmuseum; de nummers verwijzen naar de afbeeldingen in de hieronder vermelde boeken.

Joke en Jan Peter Verhave

Bronnen: P.C. Ritsema van Eck,
Glass in the Rijksmuseum. Vol II. Zwolle, Waanders Uitgevers, 1995
H.E. van Gelder & B. Jansen, Glas in Nederlandse musea. Phoenix boek, Bussum, W. de Haan, 1969

Een gekaapt knipsel, Knip-Pers 2011-2

Met plezier stellen wij onze lezers drs. Tanja Simons voor. Zij vond een knipseltje en vroeg ons
om informatie. Dat heeft het onderstaand artikel opgeleverd. Tanja doet promotieonderzoek naar het taalgebruik in particuliere brieven uit de achttiende eeuw. Een rijke bron van brieven bevindt zich in de Engelse collectie Sailing Letters, in Kew, Londen. In de achttiende eeuw zijn Engeland en Nederland nogal eens in oorlog geweest en daarbij zijn Nederlandse schepen veroverd. De gekaapte inventaris is naar Engeland overgebracht als oorlogsbuit. Een onderdeel daarvan waren de scheepspapieren en de brieven die het scheepsvolk kreeg van huis. In een van de journalen vond Tanja het knipseltje, waarover onderstaand verhaal gaat. Zij publiceerde het in de nieuwsbrief van het studie project ‘Brieven als Buit’ van de afdeling  Geesteswetenschappen van de Universiteit Leiden en ze vond het leuk als het ook in de Knip-Pers zou worden afgedrukt. Tanja, bedankt en succes met je studie.

Een gekaapt knipsel
Te midden van de vele brieven en scheepspapieren in The National Archives duiken soms verrassende andere objecten op. Zo kwam bij het doorbladeren van een scheepsjournaal
een goed geconserveerd papierknipsel tevoorschijn met de prominente initialen CDC. Hoe is het daar gekomen en voor wie was dit kunstige knipsel bestemd?
Een oude bekende die deze initialen heeft, is de zeeman Christiaan de Cerff (1748), gehuwd met Hendrikje ten Broek
(1754). Dit echtpaar was uit brieven al bekend en Hendrikje schreef een nieuwjaarswens op rijm voor haar verre Christiaan. Inmiddels zijn alle brieven die Hendrikje in 1779 aan Christiaan schreef, in boekvorm verschenen. Het paar was in 1778 te Amsterdam getrouwd en een jaar later vertrok Christiaan als derde stuurman voor de VOC naar de Oost met het schip de Batavia. Het was overigens niet Christiaans eerste reis. Al op zijn negentiende (in 1767) monsterde hij aan als zeilmaker en de jaren daarna maakte hij gestaag carrière binnen de VOC. In 1776 was hij derde stuurman op het schip Het Zeepaard en in die functie was hij verantwoordelijk voor het bijhouden van het scheepsjournaal.

CDC: Christiaan de Cerff?

Het is in het scheepsjournaal van Het Zeepaard dat wij het papierknipsel hebben aangetroffen.
Wijst dat niet in de richting van Christiaan de Cerff? Hij had als enige van de bemanning van Het Zeepaard de initialen CDC. Wanneer we het knipsel nader bekijken, zijn er nog meer  aanwijzingen. De overige afgebeelde letters in het knipsel passen perfect in het plaatje: linksonder staat AMS (voor Amsterdam) en rechtsonder TB (dit zou kunnen staan voor: Ten Broek, Hendrikjes achternaam of misschien voor: Tot Batavia, de eindbestemming van de reis). De volgorde van de letters AMS is weliswaar niet helemaal correct en de B staat in  spiegelschrift, tenzij we ervan uitgaan dat de knipster of knipper bij deze lettercombinaties
per ongeluk aan de achterzijde van het knipsel heeft gewerkt (maar dat levert dan weer een S in spiegelschrift op). Mocht dat het geval zijn dan blijft AMS voor Amsterdam staan en BT zou nog steeds kunnen verwijzen naar de plaats Batavia, maar eventueel ook naar de Batavia, de naam van het schip waarmee Christiaan de Cerff uiteindelijk in Engelse handen viel. Hoe het ook zij,
papierknippen was – en is – een hele kunst en zelfs ervaren knippers vergissen zich nog wel
eens.

Knipkunst

De papierknipkunst was destijds een populair tijdverdrijf voor veel mensen. In de zeventiende
eeuw (1686) is zelfs een boekje verschenen dat zich richt tot ‘Hollandsche jufferen’, waaruit
geleerd kan worden hoe men uit wit papier allerlei figuren (mensen, kerken, molens, bloemen,
vogels, vissen, etc.) kan knippen of snijden. Het boekje geeft voorbeelden, behandelt de techniek en beschrijft welk materiaal het best gebruikt kan worden. En het was trouwens
niet alleen volkskunst: zo maakte de veelzijdige kunstenares en humaniste
Anna Maria van Schurman (1607-1678) al vanaf haar zevende bijzonder fijn knipwerk.

Geknipt uit liefde?

Zo af en toe houdt een vondst iets raadselachtigs. Dat geldt in meer of mindere mate ook voor dit knipsel. We kunnen er immers niet helemaal zeker van zijn dat Hendrikje dit knipsel gemaakt heeft. Wel kunnen we er aardig zeker van zijn dat het in Christiaans bezit was, ten minste, tot zijn schip gekaapt werd. In een van haar brieven heeft Hendrikje het over een Sinterklaasgeschenk dat zij meestuurt. Mogelijk was dit knipseltje haar cadeau voor
Christiaan en wat is er nu mooier dan ons in te beelden dat zij dit knipsel met veel liefde voor
Christiaan gefabriceerd heeft, inclusief de kleine vergissingen? Mocht het zo gegaan zijn, dan
hopen we voor haar dat hij dit lieve gebaar kon waarderen.

Aan de thee in de 18e eeuw Foto: Joke en Jan Peter Verhave

Ook in later tijden vinden we kunstenaars die prenten knipten. Voorbeelden zijn de schrijver Hans Christiaan Andersen (1805-1875) en de schilder en beeldhouwer Henri Matisse (1869-1954), die zich in de laatste tien jaar van zijn leven, gekluisterd aan een rolstoel, toelegde op papiers gouaches et découpés.

Het door ons gevonden knipsel, dat we voor dit moment maar even toeschrijven aan Hendrikje ten Broek, laat aan de bovenzijde een huiselijk tafereeltje zien: een man die aan tafel geniet van een kopje koffie of thee. Zijn ten hemel geheven handen zouden kunnen wijzen op een feestelijke stemming. Daaronder zien we zowel links als rechts een paartje: een vrouw met een waaier en een man met hoed en wandelstok. En helemaal onderaan vier mannen met hoed die als het ware de letters AMS en TB ondersteunen.
Dergelijke tafereeltjes komen vaker voor, zoals te zien is op de andere hierbij afgebeelde
soortgelijke knipsels met rokende mannetjes en thee schenkende vrouwtjes (met dank aan
Joke en Jan Peter Verhave).

Tanja Simons

Nog een eenvoudig 18e-eeuws papierknipsel. Foto: Joke en Jan Peter Verhave

 

Kyck-Schaer en Knip-schaar van Cornelis van Halmael, Knip-Pers 2015-3

afb. 1, C. van Halmael

Knipwerk uit de zeventiende eeuw is schaars. Dat is begrijpelijk, want hoe ouder, hoe groter de kans dat het verloren is gegaan. Tenslotte is het maar papier.

afb. 2, C. van Halmael

afb. 3, C. van Halmael

In 1946 is er een tentoonstelling geweest van knipwerk in het Centraal Museum van Utrecht. Daarvan is een beschrijving bewaard, waardoor we weten welke knipsels toen waren ingezonden door de eigenaren.  Twee daarvan zijn gesigneerd door C. van Halmael en een is gedateerd 1648. Dat is dus het jaar van het eind van de 80-jarige oorlog en voor papierknipwerk is dat heel oud.

afb.4, C. van Halmael, 1648

Het zijn allebei jachttaferelen (10 x 11 cm). In ons boek Geknipt! hebben we het verhaal gedaan dat mevrouw Line Huizenga-Onnekes rond 1950 veel onderzoek deed naar oud knipwerk en zij heeft nòg twee knipsels van Van Halmael gezien. Een daarvan toont feestende mensen en iemand die een groot hoofd op een stok draagt. In de familie van de eigenaar werd dit knipsel “De Vrede van Munster” genoemd, of “Het hoofd van Alva”, klaarblijkelijk naar aanleiding van het jaartal 1648 (afb. 4).

Maar waarschijnlijker is dat de knipper een verhaal uit de Bijbel heeft uitgebeeld, namelijk dat van David, die de reus Goliath verslagen had en het afgehouwen hoofd op zijn zwaard triomfantelijk de stad binnendroeg, bejubeld door de meisjes (1 Samuel 17: 51, 54, 57 en 18: 6, 7).

afb. 5, C. van Halmeal

Wij vonden nog een knipsel van dezelfde hand, dat door de eigenaars betiteld werd als een jacht op everzwijnen (afb. 5). Maar ook dat blijkt een bizar verhaal uit de Bijbel te zijn, namelijk dat van de profeet Eliza die werd uitgescholden door kinderen voor “kaalkop”, waarop twee beren huishielden onder de kinderen ( 2 Koningen 2:24). Helaas is de afbeelding niet scherp.

Het is natuurlijk een uitdaging om meer te weten te komen over die C. van Halmael. Het geslacht Van Halmael kwam vermoedelijk uit de Zuidelijke Nederlanden, via Wesel en Emmerich naar de Republiek; de meesten waren doopsgezind.   Van de vele Van Halmaels waren er in de zeventiende eeuw gelukkig heel weinig met de voornaam die met een C. begon. We vonden Cornelis van Halmael als apotheker in Amsterdam.

afb. 6, begrafenisstoet

Cornelis was een zoon van Jacob van Halmael en Dieuwertgen Cornelis (van Blommendael). Het echtpaar woonde eerst in Delft en later in Den Haag. Cornelis is in Den Haag geboren omstreeks 1625. In 1641 verhuisde het gezin naar Amsterdam, waar vader Jacob (niet doopsgezind!) waard werd van de herberg “De Menniste Bruiloft”, een in die tijd bekend etablissement. Mogelijk is Cornelis naar school gegaan in de Latijnse School in Amsterdam; hij wilde apotheker worden en daarvoor moest je in de leer bij een patroon. Misschien was dat wel zijn oom de Delftse apotheker, Anthonij Cornelisz de Man, die getrouwd was met tante Neeltgen van Halmael. Want in die tijd heeft hij de indrukwekkende begrafenisstoet gezien van stadhouder Frederik Hendrik te Delft; hij schreef  een klein boekje: “Droeve-Vreught der hedendaegsche nieuwgierige Kyck-Schaer op de Vorstelijcken Begraef dugh tot Delf op den thienden Meij 1647”. Een prent laat zien hoe indrukwekkend die stoet was.

In Dordrecht vond Cornelis zijn bruid, Cornelia van Bolenbeeck. Zij trouwden daar in 1649 en vestigden zich in Amsterdam. Drie van hun zeven kinderen werden volwassen. In 1651 legde Cornelis zijn apothekersproef af te Amsterdam en werd hij poorter van die stad. De zoon Jacob werd evenals zijn vader apotheker te Amsterdam.

Cornelis schreef een lofdicht  in het album amicorum van de Amsterdamse godgeleerde, dichter en leraar Latijn, Jacob Heyblocq:  “met hart en ziel je vriend”, op 11 februari 1649, dat was een maand voor Cornelis in ondertrouw ging. Heyblocq was in 1648 leraar geworden aan de Latijnse School te Amsterdam en met een zinspeling op de naam van zijn vriend, prijst hij diens onderwijs in taal en godsdienst.

Hier leert ons ’t haesen wilt doch door Naturaas reeden
voorsightigheijt gebruijckt int spoor van goede zeeden
waer me[e] gij Heijt mett glans ’t geen nooijt bepaelt en wert,
dat is des Hooghsten woort int laegst en ’t minste hert.

Overigens ook hier een verwijzing naar het wild (haas) dat altijd voorzichtig moet zijn (je zou zeggen dat het woordje “Hier” verwijst naar een afbeelding, een knipsel misschien?).

De schilder Jacob Gorter maakte een heraldisch knipwerkje voor het vriendenboek van Heyblock. Ook Anna Maria van Schurman leverde een bijdrage aan het album, evenals Jacob Cats, Joost van den Vondel, Rembrandt en nog ongeveer 150 vooraanstaande personen . Goed gezelschap dus!

Terug naar de knipsels van Cornelis. De bomen zijn zijn handelsmerk: indrukwekkende oude eiken, kaal of in ’t blad, en een enkele denneboom, alles zeer fijn uitgewerkt. Daaraan kunnen we zijn werk herkennen. Maar ook zijn speciale smaak om bijzondere verhalen in de Bijbel uit te beelden, is opvallend.

Wat had een leerling apotheker met de jacht? Misschien niets in het bijzonder, want de jacht was een geliefd onderwerp bij knippers. Maar een van de knipsels toont de achtervolging van een hert. Het zou een presentje kunnen zijn geweest voor zijn verloofde, want met één letter verschil heb je een hart. En dan is het een bedekte liefdesverklaring: “mijn hertje, mijn hartje”. Zou hij na 1648 nog meer geknipt hebben? Misschien heeft Janneke Koerten hem nog wel gekend, want ze woonden allebei op de Nieuwendijk. Cornelis overleed in 1677 te Amsterdam.

Met dank aan Ruud Lambour voor de genealogische gegevens over Cornelis van Halmael.

Joke en Jan Peter Verhave

Erfgoed behoed: pluizen, knippen, tegelen, Knip-Pers 2013-2

Afb. 1. Jan in zijn jonge jaren

Niet ver van Westerbork woont een echtpaar met een lange knipgeschiedenis. Het zijn Jan en Henny Pluis in Noord Sleen. Nooit van gehoord? Dat kan kloppen, want Jan heeft de schaar al jaren geleden aan de wilgen gehangen. In ons streven om de geschiedenis te beschrijven, zijn we bij hen op bezoek geweest (in de aanloop naar de lustrum festiviteiten). Jan (nu 76 jaar) heeft andere ambities ontwikkeld, die in plaats kwamen van het papierknippen.

Boven de kamerdeur hangt een negentiende-eeuwse kooi met een lachduif, die de binnenkomers koerend begroet. Jan heeft de geschiedenis van zulke duiven en hun behuizing bestudeerd. Maar belangijker is zijn interesse voor oudhollandse tegels: gekleurde, blauwe, paarse tableaus  met afbeeldingen zoals onze voorouders die op prijs stelden.  Tegels met  schepen, kinderspelen, ruiters, vogels, ambachten, bloemen en episoden uit de Bijbel en de antieke mythologie. Ze hebben zoveel kennis verzameld en gedocumenteerd, dat Jan de internationale deskundige is op dit gebied. Hij heeft een enorme fotocollectie opgebouwd en een reeks van dikke boeken over tegels op zijn naam staan. Hij is adviseur van het Nederlands Tegelmuseum in Otterlo, maar ook wordt zijn hulp ingeroepen bij restauraties van deftige huizen en kastelen, tot in Polen toe. Want zover reikte het afzetgebied van de Nederlandse tegelfabrieken in de achttiende eeuw. Het is zijn levenswerk en Jan kreeg er een paar jaar geleden een hoge Koninklijke onderscheiding voor. En nu zijn ze samen al weer druk met het nazien van de drukproeven voor een nieuw boek, over Nederlandse tegels in kleur. Jan en Henny zijn behoeders en bestudeerders van historisch erfgoed! Heel herkenbaar voor ons, om als echtpaar met één passie bezig te zijn en de geschiedenis en de betekenis van oude kunstnijverheid te beschrijven. Jan werpt meteen tegen, dat de fabricage eigenlijk geen kunstnijverheid was, maar massaproductie. In ieder geval zijn versierde wanden of schouwen vol tegels in oude boerderijen en deftige huizen een belangrijke culturele erfenis en zijn losse tegels een gewild verzamelobject.

Afb. 2. Groninger boer

Maar we kwamen natuurlijk niet voor de tegels of de lachduif. Want we wisten dat Jan begonnen was als papierknipper, in Stadskanaal. Zijn vader knipte beesten als speelgoed voor de kinderen, en eenmaal student op de Kweekschool knipte Jan om er wat bij te verdienen. Halverwege de vorige eeuw heeft Jan als onderwijzer ook met kinderen geknipt en later als leraar op een technische school gaf hij les in creatieve vakken.

Afb. 3. Negertje

 

 

 

 

 

 

 

Zelf maakte hij grappige dansertjes, boerentafereeltjes en bloemen op kaarten, die op beurzen en in de kunsthandel verkocht werden, maar ook huwelijksknipsels voor kennissen, en niet te vergeten, voor zijn eigen verloofde en voor hun huwelijk.

Afb. 4. Voor Henny

Afb. 5. Huwelijksknipsel

Jan kwam wel in contact met andere knippers, zoals Hil Bottema, Irma Kerp, Greta Zijl en Wiecher Lever, maar hij ging toch zijn eigen weg. Hij publiceerde een artikel over het maken van klokkenkleedjes, zoals dat in de streek ten zuiden van de stad Groningen werd beoefend. Over die tijd liet hij ons plakboeken zien, met voorbeelden van zijn eigen werk, foto’s van antieke knipsels die hij in ’t noorden tegenkwam, en veel artikelen over knippen in kranten en tijdschriften.

Maar op een gegeven moment vond hij oude aardewerk fragmenten op het terrein waar de Hunze Centrale zou komen.  Via bezoeken aan het Groninger Museum, de aardewerkfabrieken in Makkum en Harlingen, maar ook Noord-Duitsland en Denemarken groeide zijn interesse voor de tegels en het knippen werd minder.

Afb. 6a Henny’s nieuwjaarswensen

Afb 6b. Henny’s nieuwjaarswensen

Afb. 7. Het echtpaar Pluis

En toen dacht Henny, wat Jan kan, kan ik ook. Zij heeft het schaartje van Jan overgenomen, bescheiden en zonder veel publiciteit. Ze heeft alleen maar een paar hulplijntjes nodig en knipt heel evenwichtig. Natuurlijk elk jaar een mooie kerstkaart. En ze doet het nog steeds! Ze vindt het een heerlijk, rustgevende bezigheid.

Wij wensen Henny en Jan nog jaren van gezondheid en toewijding; met genoegen laten we een paar voorbeelden van hun beider werk zien.

Joke en Jan Peter Verhave