Reliëfwerk en papieren bavelaars, Nieuwsbrief 2007-3

In 1789 verschijnt in Rotterdam een mooie en interessante portretgravure van Jan Kopper (1714-1788). De Rotterdamse bakker is hierop als papierknipper afgebeeld. Trots poseert hij, zittend achter een tafel, met een, uit losse onderdelen geknipt, papieren schip in zijn hand. Op tafel zien we twee scharen, een lijmpotje, diverse reepjes papier, enige knip- of snijwerken en een snuiftabaksdoosje met een knipwerkje in het deksel. Muzikaal was de bakker ook, op de achtergrond zien we een clavecimbel en een strijkinstrument met bladmuziek. Deze gravure van is door de familie van Kopper na zijn overlijden uitgebracht als herinnering en eerbetoon aan deze kunstzinnige figuur. Onder het portret staat een vierregelig vers:

‘t Penceel wist menig mensch d’onsterflijkheid ‘t ontrukken
De stift kan ieder ding op ‘t fraaist in ‘t koper drukken
Doch KOFFERS schaar alleen wist met een edele zwier
De gantsche Waereld nate bootsen van papier

Een goed beeld van die “gantsche Waereld” krijgen we door bestudering van de “Beschryving van het Vorstelijk Konstcabinet van Papiere Snykonst, gewrocht en nagelaaten, door de Heere Jan Kopper”, een boekje dat kort na het overlijden van Kopper (dus in 1789 of 1790) moet zijn verschenen. Na een levensschets van de papierkunstenaar en twee lofdichten volgt hierin een uitvoerige beschrijving van het kunstkabinet. Dit kabinet was ondergebracht in een rariteitenkast die de familie speciaal hiervoor na de dood van Kopper heeft laten maken. De zo opgestelde collectie is nog enige jaren te bewonderen geweest bij Koppers neef, de bakker Dirk van Stipriaan, die na de dood van Koppers erfgenaam, zus Agatha Kopper, ook een kwart van diens creatieve werk in handen zou krijgen. Uit de beschrijving en gevonden vermeldingen over knipwerk in zijn boedelinventaris wordt duidelijk dat Jan Kopper onder andere maritieme voorstellingen maakte (zoals het papieren schip in zijn hand), maar ook reliëfportretten en uitgebreide knipsels, die zich als een diorama onder glazen stolpen (Het Paradebed van W.C.H. Friso en een Tempel van Salomo) bevonden.

Het maken van reliëfknipwerken en papieren bavelaars, zoals Jan Kopper maakte, was aan het einde van de 18de eeuw populair, maar een nieuw verschijnsel in de knipkunst was het zeker niet. Stadsbeschrijver Gerard Brand meldt in 1696 al dat de Rotterdamse knipkunstenares Elisabeth Rijberg prachtige knipsels “in ‘t plat en verheve” maakte. Haar werk bestond volgens hem uit: “(…) konstige Oorlogschepen en Jagten/ met een stille en holle zee: voorts Koninklijke en Prinseljke Lusthuizen/als het Loo/Hontsholredijk/en anderen. voorts geboomten/verschieten/en portraitten(..)“. Haar werk werd door de Duitse reiziger Zacharias von Uffenbach beter bevonden dan dat van haar stadgenoot Gilles van Vliet. In verband met Rijberg zijn twee schilderijen van de Rotterdamse schilder Nicolaas Juweel interessant. Het eerste, gemaakt rond 1686, toont een vrouw die een ruimtelijk knipsel, bestaand uit twee bollen boven elkaar, ophoudt. Het tweede, uit 1696, toont dezelfde vrouw op oudere leeftijd en een bijfiguur met een hanger of mobile van twee geknipte bollen in de hand. De geknipte tekst in de bollen laat twee namen zien, de bovenste Johanna van Verwinde, de onderste de naam van schilder Nicolaas Juweel (1639-1704) en de vermelding Rotterdam 1696. Recent onderzoek heeft naar voren gebracht dat de afgebeelde knipster Elisabeth Rijberg uit Rotterdam is.

Zacharias von Uffenbach bezoekt in Nederland op zijn reis van 1710/1711 diverse papierkunstenaars, waaronder Elisabeth Rijberg en een erfgenaam van Van Vliet, Gerard Vogel in Rotterdam. In Amsterdam brengt hij een bezoek aan Joanna Koerten-Blok die zich een grote naam op het gebied van het kunstige knippen en snijden had weten te verwerven. Koerten, die hij ook al op zijn eerste Nederlandse reis in 1705 had bezocht, maakte vooral portretten, landschappen en bijbelse en mythologische voorstellingen. Meestal waren dit platte knipsels, maar van de 32 knipwerken die de Duitse kunstliefhebber mag bekijken waren er diverse “von erhabener Arbeit”. Een reliëfknipsel dat hij uitdrukkelijk vermeldt, een bloemenvaas met de tekst “Ut flos nostra”, kennen we nog uit een afbeelding. Interessant betreffende het onderscheid tussen platte knipsels en het papierreliëfwerk zijn de opmerkingen van de Zeeuwse geleerde Pieter de la Rue die in 1735, dus 20 jaar na haar dood, de knipwerken bij de tweede vrouw van Adriaan Blok, Maria van Arckel, heeft kunnen bekijken. Hij omschrijft haar werk als op- en platwerk. Het opwerk (dus reliëfknipwerk) had hij veel fraaier te Rotterdam gezien (niet duidelijk wordt bij wie), “…dog het platwerk is zeer fraai niet alleen, maar zoo het waarlyk met eene schaare gesneeden is, verwonderlyk kunstig. Het vertoont zig net als net geschaduwd printwerk en bestaat de schaduw alleen in zeer fyne sneedjes of knipjes, zooals men mids die stukken tusschen twee spiegeiglazen hangen, tegen het doorspeelend ligt, zien kan…“. Eén van de stukken dat op deze manier was ingelijst was het knipsel “De Twaalf Keizers”, dat kunstenaars in die tijd het belangrijkste werk van Koerten vonden.

Adelaar, collectie Museum Rotterdam

In de 18de eeuw zien we een toenemende belangstelling voor de papierknipkunst. Er zijn vele platte knipwerken gemaakt, maar vanaf 1770 komt het werken met vaak uitgesproken reliëf duidelijk in de mode. Knipsels in laag reliëf verschijnen, maar ook geknipte en gesneden diorama’s (de zogenaamde bavelaars) en werken uit dik papier, vaak gecombineerd met andere materialen, zoals hout en textiel. Naast de knipsels van Kopper is bijvoorbeeld in die tijd ook van belang het werk van Hendrik Voerman. (overleden in 1795). De advertentie van de veiling van zijn kabinet vermeldt een “uitmuntend en zeldzaam Kabinet Kunststukken, allen van Papier” voornamelijk bestaande uit vele modellen van gebouwen zoals de St. Pieter in Rome, St. Pauls Cathedral in Londen en het Stadhuis van Amsterdam (“in twee grootens”)”. In de advertentie worden ook enige Rotterdamse gebouwen genoemd, zoals de nieuwe Hoofdpoort en de Beurs, en de voorgevel van “Felix Meritis”, die zich bevindt in de collectie van het Amsterdams Historisch Museum.
In de wereld van verzamelaars, antiquairs en musea worden reliëfstukken, diorama’s, modellen, gedenkstukken nu meestal papieren bavelaars genoemd, naar de werk stukken van Cornelis Bavelaar sr. en jr. uit Leiden. Zij maakten diorama’s uit hout of been. Veelal taferelen uit het dagelijkse leven, maar ook fraaie series stadspoorten en andere gebouwen. Zij moeten er honderden hebben gemaakt en het verkoopsucces daarvan heeft wellicht papierkunstenaars geïnspireerd dit soort onderwerpen ook uit papier te gaan vervaardigen. Opvallend is dat er diverse papier-kunstenaars waren die zich, net als hun 17de eeuwse voorgangers, met knipwerk “in ‘t plat en verheve” hebben bezig gehouden. J. Cokart , van wie nog maar kort geleden een plat spreukenknipsel uit 1686 en twee bavelaars uit 1796 tevoorschijn zijn gekomen, is daar een van. Namen van andere papierkunstenaars die reliëf en bavelaars maakten vanaf het einde van de 18de eeuw zijn Adelaar, Reynders, Brasser, Van Kerchem, Wiggers van Kerchem, Wilbracht, Patijn, Van Femey, Strenge-de Fremery, Doesjan, Maizonnet, Schoon, Reygers, Angers, Beddigs, Berck, Carlebur en Overman.

Pieter Reynders

De meest opvallende maker van reliëfstukken uit het laatste kwart van de 18de eeuw is Pieter Reynders van wie wij eigenlijk niets weten. Van zijn band -en mogelijke navolgers- zijn vele stukken bewaard gebleven, meestal bijzonder aardige voorstellingen uit het dagelijks leven en natuur, maar ook enige religieuze stukken. De figuren en onderdelen van zijn coulisseknipsels zijn van de achterzijde hol gedreven en de gedrukte patronen aan de voorzijde suggereren dat er wellicht gebruik is gemaakt van malletjes om de figuren te vormen.

Zulk werk komt aardig is de richting van stempelsnijder Gerrit Konsé die zo portretten uit wit papier vervaardigde. Met loodwit of gipswater kon het geheel worden wit gemaakt. De termen drijven en vormen komen we ook tegen bij het werk van Adriaan Doesjan. Hij is de maker van een bavelaar “Trap des Ouderdoms” met figuren uit papier-maché en probeert via een advertentie in de Hoornse Courant in 1806 een ander ruimtelijk werk aan de man te brengen. De tekst luidt:

“A. Doesjan, te Hoorn presenteert alle liefhebbers ter verloting aan: Een Konststuk zynde een Tempel met een Orgel en Harpenaar, met toepasselyke Psalmspreuke, Muziek-Instrumenten etc. alles uitgevoerd door gevormd gedreven papier, als Wit marmer, konstig ‘t zaam gesteld. Is dagelyks te zynen Huize te zien, de verloting al zyn den 20 augustus 1806. ‘t lot kost een gulden”.

Js. (Johannes?) Brasser was -omstreeks 1780/90- de maker van zeer bijzondere snijwerken die fraai gedetailleerd zijn uitgevoerd. Van hem bewaard zijn een schitterend “Gesigt der Stad Rotterdam van de zyde der Maas te sien”, gemaakt te Delft naar voorbeeld van een 18de eeuwse prent en een prachtig, wit geschilderd, landschap tegen blauwe achtergrond uit 1788. Op de achterzijde van het stuk staat geschreven “Dit op ‘t fijnste carton uytgestipt en opgelicht, dog op wat manier, is een geheym“. Met een ganzenveer of mesje zijn insnijdingen in het karton aangebracht (uytgestipt), die vervolgens werden opgetild (opgelicht). J. Wilbracht sneed, eveneens uit karton het wapen van de familie Carbasius. Een familiewapen met zeer hoog reliëf uit dik papier, voorstellend een dubbele adelaar op een gedeeld schild in goud en blauw met als helmteken een uitkomend hert, werd gemaakt door een ons onbekende papier- kunstenaar, wellicht uit het noorden van het land. In de techniek papierprikken konden eveneens mooie reliëfeffecten worden bereikt. We zien dat op bladen uit de zogenaamde alba amicorum, meestal gemaakt door jongedames uit de gegoede stand en bijvoorbeeld bij de schitterende huwelijksstukken uit 1820, vervaardigd voor het huwelijk van Leendert Hendrik Viruly en Annette Bartholine Christine van Pelt te Schiedam.

Jan van Kerchem

Jan van Kerchem maakte vooral maritieme voorstellingen, waaronder een fraai zeegezicht uit 1785, evenals Wiggers van Kerchem. Mogelijk was dit ook het favoriete onderwerp van Jan Patijn, van wie wij een zeegezicht , een bavelaar met maritieme voorstelling, maar ook een fors gezicht op Wieringen (1801) kennen. Intrigerend is ook de bavelaar met driemaster en speeljacht die in 1823 moet zijn gemaakt door Anna Josina van Gogh.

Schoon en Reygers knipten en sneden papieren gedenkstukken voor Lodewijk Napoleon, die enige jaren koning van Nederland is geweest. Het werk van Johannes Reygers is een goed voorbeeld van het cartonnage-achtige werk dat in de eerste decennia van de 19de eeuw populair was en aansloot bij decoratieve technieken zoals die bijvoorbeeld in het tijdschrift Penelope zijn beschreven. Dat geldt ook voor reliëfwerk op kleinere schaal, zoals bijvoorbeeld gemaakt door Catharina Maclaine Spanjaard. Van Reygers, tekenleraar aan de Academie te Middelburg, zijn diverse stukken bewaard gebleven. Ook het werk van Maizonnet en Beddigs is op deze wijze uitgevoerd. De verder onbekende J.H. Angers maakte op die manier in 1820 een papieren grafmonument voor J.A. van de Putte.

Beddigs

Na het midden van de 19de eeuw zien we, voor zover dit uit het bewaard gebleven werk duidelijk kan worden, een geleidelijke afname van het maken van bavelaars en reliëfstukken. Een ontwikkeling die ten dele ook geldt voor de platte knipkunst. Hendrik Berck was een van de weinigen die tot in de jaren zeventig van deze eeuw nog kijkkastjes met een papieren voorstelling maakte. Als pure liefhebberij, want hij verkocht deze stukken beslist niet. Hierna was er sprake van afnemende belangstelling voor papierknipkunst, al duiken er door voortschrijdend onderzoek wel steeds namen op van knipkunstenaars die werkzaam zijn geweest van ca. 1870-1940. Ook verschenen er in tijdschriften vanaf 1909 verschillende interessante artikelen over de geschiedenis van de Nederlandse papierknipkunst in verschillende tijdschriften. Die vormden de aanzet tot verder onderzoek na 1945. Naast C. Catharina van de Graft was een van die onderzoeksters Hil Bottema, die een uitgesproken opvatting over papierknippen had. In het volkskunstschema dat zij maakte komen de bavelaars natuurlijk wel voor, dat kon moeilijk anders, maar het ware knippen was toch wel het platte, zuivere symmetrische werk. Door haar invloed als “artistiek leidster” van het Nederlands Openlucht museum en haar voorkeur voor de “geleide handenarbeid” heeft zij er zeker aan bijgedragen dat de belangstelling voor reliëfwerk en bavelaars in de periode 1945-1980 bepaald niet groter werd. Dit veranderde in feite pas door de verschijning van het boekje Schaarkunst in 1983, waardoor het onderzoek naar de ontwikkeling van de papierknipkunst sterk is gestimuleerd en doordat verschillende papierkunstenaars zich weer met het maken van reliëfwerk gingen bezighouden. Een ervan is Tobia Lever, de jongste dochter van knipkunstenaar, verzamelaar en museumdirecteur Wiecher Tjeert Lever. Zij ontwikkelde vanaf het begin van de jaren tachtig een geheel eigen oeuvre waarbinnen het werken met reliëf en 3D effecten en gemengde technieken een belangrijke plaats inneemt. Interessant in dit verband is een serie papieren objecten die aan het eind van de jaren tachtig ontstond naar aanleiding van een Rotterdams kunstproject. Ook andere papierkunstenaars als Elly Stroucken en Joke Kooi werkten in de jaren tachtig al met knipwerk in reliëf. Niet vergeten mag worden dat de popularisering van allerlei papiertechnieken (pergamano, embossing, 3D knippen, papierarchitectuur en zelfs ornare/perfomare) mogelijk aan de belangstelling voor ruimtelijk werk heeft bijgedragen.

Hedendaags werk en interesse voor het werken “in ‘t verheve” in voorgaande eeuwen kwamen in 1993 goed in beeld tijdens de expositie ‘Papier van alle kanten” in het Westfries Museum. Daar werd gevarieerd werk getoond van Elly Stroucken Joke Kooi, Tobia Lever, leke Boosman en Mary Ydema. Of hun werk -en dat van anderen- net zo gewild zal worden als de reliëfknipsels en bavelaars uit het verleden zal nog moeten blijken. Die oude stukken zijn inmiddels ware verzamelobjecten geworden en er moeten op veilingen en beurzen forse prijzen voor worden betaald.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de Nieuwsbrief 2007-3, een uitgave van Stichting W.Tj. Lever.