Rotterdamse papierknip- en snijkunst 1650-1900
Verantwoording
Het voornemen een brochure uit te brengen over Rotterdamse papierknip- en snijkunst uit de periode 1650 tot 1900 is ontstaan tijdens de voorbereidingen van de manifestatie “De Kunst van het Papierknippen”, die deze zomer in Atelier Tobia Lever wordt gehouden. Met Rotterdamse papierknip- en snijkunst wordt bedoeld papierwerk gemaakt voor Rotterdammers of dóór Rotterdammers. Het is gelukt in Vrij korte tijd vol doende gegevens bijeen te brengen die zo’n uitgave rechtvaardigen. Gebaseerd op literatuuronderzoek, naspeuringen in archiefstukken en bestudering van bewaard materiaal in verschillende collecties, biedt “Zeer uitstekende kurieuze stukken van papier” een goed inzicht in de diverse aspekten van de Rotterdamse papierkunst in een periode van 250 jaar.
Natuurlijk is met deze publicatie niet het laatste woord over dit onderwerp gezegd of geschreven. Verder onderzoek in archieven en verzamelingen zal ongetwijfeld meer gegevens over leven en werk van verscheidene kunstenaars en papierknippende amateurs opleveren. Stukken in met name de collecties van de Atlas van Stolk en het Historisch Museum, die hier niet worden besproken, vragen om nadere bestudering. Een tentoonstelling van in Rotterdamse verzamelingen bewaarde papierknip- en snijkunst zou ook een breder publiek met dit cultuurhistorisch interessante onderwerp kunnen laten kennismaken, zeker wanneer tevens aandacht wordt besteed aan papierkunst die nu in deze stad wordt gemaakt.
“Zeer uitstekende kurieuze stukken van papier” vormt in ieder geval onze bijdrage tot verbetering van de kennis van de ontwikkeling van de papierknip-en snijkunst in Nederland.
Henk van Ark, juli 1987
Atelier Tobia Lever-1e Pijnackerstraat 55a-Rotterdam
1.Papierknip- en snijkunst in de 17de eeuw
In 1686 verschijnt, uitgegeven door Johannes ten Hoorn, “Boekverkooper over ‘t Oude Heeren logement te Amsterdam”, het boekje “Konstig en Vermaakelijk Tyd-Verdryf der Hollandsche Jufferen of onderricht der Papiere Sny-konst”. In dit werkje geeft de anonieme schrijver, die zich “Liefhebber der Sny-konst” noemt, een reeks van aanwijzingen over het hanteren van mes, schaar en wit papier en wat men daarmee kan maken. [i] Het boekje is opgedragen aan mejuffer Anonyma; de tekst wordt afgesloten met twee gedichten op de sny-konst. De schrijver wil zijn werk vanzelfsprekend graag verkocht zien en belooft:
“Koop maar dit Boek, en ook Model Papier,
Gy sult geleerd dan snyden tot een Mier,
En in de Konst dan rechtens zijn bedreeven.” [ii]
Bovendien wijst de schrijver een persoon aan “die alle Gereedschappen en Werkstoffen sal verkoopen, beneffens alle Modellen of voorbeelden die tot de konst van nooden zijn.” Deze persoon is “Johannes ten Hoorn, of Drukker deses werx.” [iii]
Ook wordt een tweede deel, dat negenhonderd modellen om na te snijden zou bevatten aangekondigd, maar van een tweede deel is verder niets bekend; waarschijnlijk is het nooit verschenen. [iv] Het boekje uit 1686 is vooral gericht op amateurknippers en -knipsters uit de betere standen, die met het papierwerk als tijdverdrijf bezig willen zijn. Aanleg tot de kunst is niet zo noodzakelijk, het komt vooral aan op vlijt: “Alle die dan het snyden soeken te leeren uyt dit Boekje sonder Meester, ‘t welk gemakkelijk kan geschieden: die moeten een groote lust en yver hebben, met een naarstigheyd sonder verdriet” [v] De auteur suggereert dat de “wit papiere snijkunst” nog in het beginstadium van ontwikkeling verkeert, namen van mensen die al voor 1686 met papierkunst bezig zijn geweest vinden we in deze uitgave niet. [vi]
Toch kennen we diverse knippers en knipsters die al voor het uitkomen van “Konstig en Vermaakelijk Tyd-Verdryf” bedreven waren in deze kunstige bezigheid. De bekendste is Anna Maria van Schurman (1607-1678), van wie wel is beweerd dat zij al op jeugdige leeftijd knipte, een bezigheid die zij enige jaren later vaarwel zou hebben gezegd om zich toe te gaan leggen op schilderen, tekenen en andere zaken. [vii] Ook Agnes Block (1629- 1704), die zich op haar buiten De Vijverhof in de Vechtstreek ondermeer bezighield met het kweken van planten en schilderen van bloemen en vogels, heeft knipwerk gemaakt.[viii] Gesina ter Borch (1633-1690) is behalve met tekenen en schilderen ook aktief geweest met papier en schaar. [ix] Cornelis van Halmael, afkomstig uit een Amsterdamse koopmans- en kunstenaarsfamilie, knipte al in 1648 landschapjes met bomen en jachttaferelen.[x] De arts Steven Blanckaert (1650-1704) maakte snijwerk uit papier dat door tijdgenoten hoog werd gewaardeerd.[xi]
De belangrijkste knipkunstenares uit de tweede helft van de 17de eeuw is ongetwijfeld Johanna Koerten (1650-1715), die zich overigens net als Anna Maria van Schurman en andere vrouwen ook heeft bezig gehouden met borduur- en kantwerk, boetseer-en schilderkunst en schoonschrijven.[xii] Na haar huwelijk met Adriaan Blok in 1691 zou zij zich pas goed op het kunstige papierknippen hebben toegelegd.[xiii] Men noemde haar “Schaarminerve” en in het Stamboek waarin haar man vooraanstaande personen iets over haar werk liet schrijven staat onder’ andere te lezen:
“Haar hand weet geestig en met nieuw gevonden zwier
Al wat de kunst vermag te snijden in ‘t Papier.”[xiv]
Papierkunstenaars uit Rotterdam uit deze periode zijn ook bekend. In 1698 vermeldt Gerard van Spaan in zijn “Beschryvinge der Stad Rotterdam” dat Gilles van Vliet en Elisabeth Rijberg “zeer uit stekende kurieuze stukken van papier” weten te snijden.[xv]
2. Een wijnkoopman en papiersnijder
In 1687 onderneemt de Franse letterkundige François Maximilien Nisson (ca.1650-1722) met een leerling een reis naar Holland, Duitsland en Italië. In uitvoerige brieven aan zijn Franse vrienden in Engeland geeft hij zijn reisindrukken weer, ze worden onder de titel “Nouveau voyage d’Italie” in 1691 uit gegeven. Misson heeft ook Rotterdam bezocht en daar de papierkunst van Gilles van Vliet bezichtigd: “Het zijn schepen, Paleysen, geheele Landschappen in een zoort van Bastertleven: alles na men zegt, alleen met de punt van een pennemesje gedaan en uitgevoert”.[xvi] Van Vliet wordt door Misson dus opgevoerd als een papiersnijder die voorstellingen in reliëf maakt. Net als vele “Hollandsche Jufferen” heeft hij zich met de papierkunst als tijdspassering bezig gehouden, ook heeft hij geschilderd.[xvii]
Gilles van Vliet moet omstreeks 1635/40 in Rotterdam zijn geboren; in 1660 trouwt hij in Amsterdam waar hij dan woont met Femmetje Sleutels.[xviii] Kort daarna is Van Vliet naar Rotterdam teruggekeerd, in november 1660 wordt zijn eerste kind, Johannes, ingeschreven in het geboorteregister van de Gereformeerde Gemeente. Uit het huwelijk met Femmetje Sleutels zijn, voor zover is na te gaan, negen kinderen geboren.[xix] Van Vliet’s vrouw overlijdt in 1693 en wordt begraven op 9 april.[xx] Niet lang erna zal Gilles van Vliet zijn getrouwd met Cornelia Bras. Van beroep was hij wijnkoper en azijnmaker; hij heeft op de hoek van de Bierhaven en Oranjestraat gewoond.[xxi] In 1672 en 1673 wordt Van Vliet vermeld als kapitein van een compagnie waardgelders in de stad.[xxii]
Behalve Misson brengen aan het einde van de 17de eeuw ook andere buitenlandse reizigers een bezoek aan de Rotterdamse wijnkoopman. In ca. 1695 reist de Duitse architect Leonard Christoph Sturm door Holland en Frankrijk, bezoekt Rotterdam en schrijft: “Nicht weit davon wohnete em kaufmann Herr von Vliet, weicher ein Cabinet den Fremden willig sehen lässet, darinnen er aller hand aus weissem Papier künstlich geschnittene Bilder, unter andern die Flotte König Williams, damit er zuerst nach Engeland Übergieng, zeiget. Ich habe auch an andern Orte rare Stücke von Solcher Arbeit gesehen, unter andern auch von einem Magistro auf Universitäten Johrenio, und von einem Studioso Schwantz welche admiriret worden, sonderlich des ersten, davon em Stück auch in die Königliche KunstKammer zu Berlin gesetzet, und hoch geschätzet worden. Doch kam alles dieser Holländische Arbeit nicht bey”.[xxiii]
De Engelsman Richard Chiswell reist door Europa en bezoekt Gilles van Vliet op 20 maart 1696: “…Wij bleven om iets van de stad te gaan zien en van haar bezienswaardigheden, o.a. papieren snijwerk, ingelijst net als schilderijen, schepen voor stellende, bloemen, enz. bijzonder knap werk en te meer te bewonderen, omdat er nooit vroeger iets van dien aard gemaakt is, terwijl dit het merkwaardig bedenksel is van een zeer welgesteld heer (maar een melancholisch mensch); zoodat men groote sommen heeft geboden om deze dingen te koopen, doch tevergeefs…”[xxiv]
De Engelse koopman Thomas Bowrey schrijft in 1698 over Rotterdam en Van Vliet: “…Hier is het standbeeld van Erasmus, merkwaardig in koper uitgevoerd. Hij werd hier geboren. Hier zijn ook 2 of 3 plaatsen, waar heel mooi knippapierwerk gemaakt wordt. Het mooiste bij een meneer Van Vliet, die dit voor eigen tijdverdrijf vervaardigde; hij heeft een tiental stukken achter glas en omlijst; huizen, tuinen, landschappen, zeegezichten, bloemen en kantwerk. Dit kantwerk is met het bloote oog niet van echt kantwerk te onderscheiden. Die stukken zijn niet meer dan 21 voet lang en enkele hebben een waarde van ongeveer 1000 gulden. Maar die heer verkoopt er geen en vraagt ook geen geld voor de bezichtiging.. .“[xxv] 25) In hetzelfde jaar komt ook de eerste druk van het boek van Gerard van Spaan uit waarin Gilles van Vliet weliswaar wordt genoemd, maar Elisabeth Rijberg meer aandacht krijgt. Gilles van Vliet is op 14 april 1701 overleden; zijn tweede vrouw, Cornelia Bras, sterft in 1706 op 68-jarige leeftijd. Beiden zijn in de Groote Kerk begraven.[xxvi] Vooral door het testament van Cornelia Bras en de inventarisatie van haar boedel is meer bekend geworden over het werk van Gilles van Vliet.[xxvii] In artikel 44F van de inventaris wordt een omschrijving van de “Papiere Snijkunst” uit haar bezit, gemaakt door haar echtgenoot, gegeven. Aan Jan Sloten worden gelegateerd “Een stuk verbeeldende de vloot of bataille van schepen de Anno 1674” en “Een d° verbeeldende de haringschepen en de haringvangst”. Anna Blommendaal ontvangt als legaat: “Een d° verbeeldende een kant die de laatst op een na gesneden is”, “Een d° verbeeldende een landschapje met koetjes en bruggetjes” en “Een d° verbeeldende een zeetje met een scheepje ende een poortje, daar de wijzer op den toren staat”. Aan Cornelia Bouwens worden gelegateerd: “Een d° waarin des overledens naam gesneden is”, “twee d°s verbeeldende de Koning en Koninginne van Engeland”. ‘NEen zéestrandje” gaat naar Pieter de Bricqueny; Johanna de Bricqueny zal “Een d° verbeeldende een lanschap waarin een vijver is, ende een speelhuyzje waarin een kerkkroontje hangt” ontvangen. “Een d° verbeeldende een kant zijn de het laatste, dat des overledens man gemaakt. heeft” wordt gelegateerd aan Gerardus Vogel en “Een d° verbeeldende een landschapje, daar een oyevaar op de schoorsteen zit off staat” gaat naar Dirk van Ypen. Tenslotte: “Zijnde het verdere kunstwerk van ge sneden papier gelegateerd aan Gerardus Vogel en Franco Bouwens, waaromme hetzelve alhier niet en werd gespecificeert, hetwelk diend voor verhaal en aanwijzing”. Vogel en Bouwens mogen dit niet nader omschreven werk echter niet verkopen of doen verkopen.[xxviii]
Gerard Vogel, de schoonzoon van Gilles van Vliet, die de Wijnkoperij en azijnmakerij heeft voortgezet komen we weer tegen in de beschrijving van het bezoek van de gebroeders Von Uffenbach aan Rotterdam in 1710. De Duitse kunstkenner Zacharias von Uffenbach schrijft: “…Nachmittags waren wir bei einem Weinhändler und Azynmaker opte bierhaven, herrn Vogel, um seine in Papier geschnittene Schildereien, so er von Gerard van Vliet geerbet, zu sehen, davon Misson in Voyages Tom.I.Lett.I.p.7. viel Rühmens macht. Wir fanden aber die Arbeit an diesen Stikken lange nicht schön, und sauber, als die bei der Jungfer Ryberg, ob er wohl die beste seken Stücke, wie er versicherte, in Erbtheilung bekommen. Die zwei besten stellten Schiffe vor, daran aber nichts als simple Blumenkruge ganz flach, auf Apotheker-Art ausgesehnitten, und aufgeklebt, da hingegen der Jungfer Ryberg Arbeit alle erhabe und natürlich war…”.[xxix] Von Uffenbach heeft dus geen geluk gehad, hij heeft bij Gerard Vogel in zijn ogen geen goede voor beelden van mooi uitgevoerd papierwerk kunnen bekijken. Of Vogel echt beschikte, zoals hij Von Uffenbach verzekerde, over de beste stukken van Van Vliet’s werk, kan echter, gezien de beschrijvingen in het testament en de boedelinventaris van Cornelia Bras, worden betwijfeld.
Hoe dan ook, het papiersnijwerk van Gilles van Vliet is, naar de beschrijvingen van bezoekers te beoordelen, een bezienswaardigheid geweest. In het Stamboek van Johanna Koerten rijmt de predikant J.Uebelman:
“Men roemt Van Vliets papierkunst veel,
En is zijn knipperswerk ook êel,
Gansch Nêertent zag zijn meester niet,
Maer zijn meestres men dagelijks ziet:
Wie roept dan niet, dat Koertens hant
En Fenixechaar de snykroon spant?”[xxx]
Johanna Koerten is de befaamdste knipkunstenares van die dagen, dat beaamt ook von Uffenbach die haar in 1711 bezoekt in Amsterdam. Haar stukken “von erhabener Arbeit” waren “sonst besser nach die Zeichnung, als die Roterdamische gewacht”.[xxxi]Die Rotterdamse is Elisabeth Rijberg.
3. Over bitse nijd en voetzand
Gerard van Spaan vermeldt in zijn “Beschryvinge der Stad Rotterdam” Gilles van Vliet wel, maar Elisabeth Rijberg krijgt in zijn werk ruimere aandacht (afb.1):
“Dit zal ik je nog zeggen/als dat Gilles Van Vliet zeer uit stekende kurieuze stukken van papier weet te snijden/ en Elisabet Rijberg, woonagtig op ‘t Nieuw Oost-Indisch Huis/ desgeiijks”. Over haar werk schrijft Van Spaan: “dit bestaat in konstige Oorlogschepen en Jagten/ met een stille en holle zee: voorts Koninklijke en Prinselijke Lusthuizen/ als het I.oo/ Hontsholredijk/ en anderen: voorts geboomten/verschieten/en portraitten in ‘t plat en verheven”. Door middel van een bord boven de deur deelt deze kunstenares bezoeker of voorbijganger mee:
“Ik snijde van papier al wat het ooge streeld,
Of wat een geestig brein ons na de konst afbeeld:
Al brult de bitse nijd met opgesparde kaken,
Mijn konst en zal niet ligt daar door in ‘t voetzand raken”.
Dat Rijberg’s werk waardering heeft ondervonden blijkt uit de passage: “deze dogter iets voor den Keurvorst van de Palts gesneden hebbende/ wierd vereert met dit volgende soort van goed: vier zilvere vergulde bekers met deksels/ daar eenige Roomse keizere op gedreven stonden; nog een klein zilver serviesje/ met het Keurvorstelijk wapen daarop”.[xxxii]
Over Elisabeth Rijberg is veel minder bekend dan van haar welgestelde stadgenoot Gilles van Vliet. Aangenomen wordt dat zij met de papierkunst haar brood heeft proberen te verdienen, wat afgeleid wordt van de prijzen die zij voor haar werk placht te vragen.[xxxiii] Zij woont in 1698 “op ‘t Nieuw Oost-Indisch Huis”, dus in de nabijheid van het van 1695-1698 gebouwde nieuwe onder komen van de Kamer van de Oost-Indische Compagnie in Rotterdam, aan de Boompjes.[xxxiv] In reisbeschrijvingen van vóór 1698 wordt Rijberg niet genoemd; Thomas Bowrey schrijft in 1698 dat er in Rotterdam 2 of 3 plaatsen zijn waar heel mooi papierknipwerk wordt gemaakt, ook de beschrijving van Van Spaan dateert van dat jaar.[xxxv] Mogelijk is Elisabeth Rijberg niet uit Rotterdam afkomstig, haar naam komt niet voor in de Rotterdamse doop-, trouw- en begraafregisters; vermeldingen in notariële stukken bieden weinig bruikbare gegevens.[xxxvi] Of en waarom er sprake is geweest van “bitse nijd” die brult met “opgesparde kaken”, waarvan wordt gesproken in de versregels op het bord aan haar woning Is niet duidelijk.[xxxvii] Uit Engelse bron is bekend dat de Rotterdamse knipster in 1699 een aanbod van f 1000,- voor portretten van stadhouder-koning Willem III en zijn vrouw Maria Stuart heeft afgeslagen. Deze portretten zouden de beste miniaturen hebben overtroffen en vooral het kantwerk in het portret van de Engelse vorstin moet zeer bij zonder zijn geweest.[xxxviii]
Zacharias von Uffenbach heeft Elisabeth Rijberg tweemaal bezocht. In 1705 gaat hij voor de eerste keer bij haar op bezoek om haar werk te bekijken; in november 1710 volgt de tweede ontmoeting. Zijn beschrijving van het laatste bezoek gaat als volgt: “Den 19.Nov. Morgens giengen wir zu der Jungfer Elisabeth Ryberg, curiose von Papier geschnittene Sachen zu sehen. Wir fanden an der Thüre des Hauses, darinnen sie wohnet, auf einen Tafel eine Holländische und Französische Inscription von ihrer Arbeit. Sie hatte aber nicht mehr als in allem eilf Schildereyen, so sie verfertiget, die in schwarzen Rahmen eingefast, und mit Glas Uberzogen waren. Ich hatte alle diese Stücke bereits Anno 1705 gesehen, ausser zwei en neuen, so sie erst 1709 gemacht davon eine den Strand und Prospect von Schevelingen, das andere aber den Heringsfang vorsteilte. Diese waren gar schön und künstlich gemacht, und an jenem die viele kleine Figuren von Menschen, die alle auch von purem Papier eingekleidet, an diesem aber die viele Schiffe mit allem Zugehör derselven, billig zu bewundern. Sonst macht sie die See- und Blumenstücke am besten, die andern aber, so die Geb von Loo, etc. vorstellen sind nicht so gut. An denen Blumenstücken sind die Bordirungen so sie drum herum machet, so theils wie genehte, theils wie geköppelte Spitzen aussehen, gar schön gemacht. Sie forderte vor das geringste dieser Stücke sechs hundert Holländische Gulden, welches vor Papier, ob es gleich noch so künstlich ausgeschnitten, gewiss gar viel Geld ist’.’.[xxxix]
Elisabeth Rijberg zou in 1721 zijn overleden.[xl]
- Zeer uitstekende kurieuze stukken van papier: het werk van Gillis van Vliet en van Elisabeth Rijberg
Hoewel er niets bewaard is gebleven van de papierkunst van Van Vliet en Rijberg, is uit beschrijvingen bekend welk werk zij hebben gemaakt.
Gilles van Vliet maakte: “schepen, Paleysen, geheele landschappen” (Nisson, 1687). Bowrey noemt: “huizen, tuinen, landschappen, zeegezichten, bloemen en kantwerk”. In de boedelinventaris van zijn vrouw Cornelia Bras worden twaalf stukken genoemd, het restant mogelijk stukken van kleiner formaat, dat is gelegateerd aan Gerard Vogel en Franco Bouwens, wordt niet gespecificeerd. De genoemde kunstwerken zijn: schepen, zeegezichten, landschappen, portretten, kantknipsels en een letterknipsel. Bij het niet gespecificeerde werk zullen ook bloemenvazen zijn geweest. Von Uffenbach heeft bij Gerard Vogel behalve twee schepen ook “simple Blumenkruge” gezien.
Rijberg’s produktie heeft, volgens Van Spaans bestaan uit: schepen (“konstige Oorlogschepen en Jagten”), landschappen (“geboomten” en “verschieten”) en portretten (“portraitten in ‘t plat en verheven”). Von Uffenbach ziet in 1710 als nieuw werk een gezicht op Scheveningen met strand en schepen op de haringvangst.
Het werk van Gilles van Vliet en Elisabeth Rijberg wijkt in niets af van wat andere papierkunstenaars aan het einde van de 17de eeuw en het begin van de 18de eeuw hebben gemaakt; werk dat meestal nog slechts bekend is uit beschrijvingen.[xli] Net zoals bij bijvoorbeeld Johanna Koerten zijn hun kunststukken achter glas geplaatst en voorzien van een (zwarte) lijst. Koerten zette zelfs portretten tussen twee glazen platen, met deurtjes erachter.[xlii] Het werk is uitgevoerd “in het plat” (Von Uffenbach noemt dit met betrekking tot het werk van Gilies van Vliet “auf Apotheker-Art ausgeechnitten und aufgeklebt”) of “in het verheven”, zoals dit met de papierkunst van Elisabeth Rijberg het geval is geweest.[xliii]
5. Otto van Voorst, Rotterdams knipper?
Rond 1702 is de knipper Otto van Voorst werkzaam geweest. Van deze papierkunstenaar is een vijftal heraldische knipsels bekend, waarvan het beroemdste zonder twijfel het wapenknipsel voor Johan Abraham van Schurman is.[xliv] Twee andere knipwerken in dezelfde trant zijn gemaakt voor notabelen uit Zierikzee, de stad waar Otto van Voorst volgens de overlevering uit afkomstig zou zijn en voor notabelen uit Delft.[xlv] In een Duitse publicatie uit 1930 wordt gesproken van de “Rotterdamer Schneidekunstler” Otto van V maar zeer waarschijnlijk heeft dit te maken met een verkeerde interpretatie van een tekstgedeelte van een Nederlands artikel over knipkunst.[xlvi] Ook is verondersteld dat Otto van Voorst mogelijk een Rotterdamse notaris (ca.1665-1720) is geweest, maar konkrete bewijzen voor deze bewering zijn niet geleverd.[xlvii] Omdat ook gegevens over Van Voorst in Zeeuwse archieven ontbreken, blijft het leven van deze kunstenaar vooralsnog een raadsel; de kans dat Otto van Voorst een Rotterdams kunstenaar is geweest lijkt niet al te waarschijnlijk.
6. De gansche wereld nabootsen van papier
In de catalogus van een tentoonstelling van oudheden en merkwaardigheden, die in 1863 in Delft is gehouden (afb.2), worden onder nummer 2239 genoemd: “Twee groote schilderijen in papier, voorstellende “water met schepen” en “visschers”, ingezonden door Dr.J.M.Stipriaan Luiscius. Hierbij een gravure naar de hier bovengenoemde schilderij en de beschrijving van het kunstkabinet van papieren snijkunst, gewrochtdoor J.Kopper”. Met “de hier bovengenoemde schilderij” wordt bedoeld het portret in olieverf van Jan Kopper, geschilderd door Nicolaas Muys dat ook op deze expositie te zien is geweest.[xlviii]
De 18de eeuwse Rotterdamse knipkunstenaar Jan Kopper is in 1713 geboren.[xlix] In mei 1744 trouwt Kopper, die dan, in de Wijnstraat woont, met Maria Lievingston van de Leuvenhaven. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen, Dirk (1745) en Maria (1755), bekend. Na het overlijden van zijn eerste vrouw huwt Kopper onder Cool met de daar wonende Sara van Vlugt. Vermoedelijk is deze vrouw in het kraambed gestorven; ze wordt samen met haar kind begraven. Jan Kopper overlijdt in 1788, zijn laatste woonplaats was op de Baan.[l]
Kopper’s portret is in 1773 door Muys geschilderd, Hendrik Roosing maakte in 1789 naar dit schilderij een treffende kopergravure.(afb. voorzijde omslag)[li]. De kunstenaar is afgebeeld zittend achter een tafel, in de linkerhand houdt hij een uit papier gemaakt schip op; op tafel bevinden zich stukjes papier, schaartjes en ander gereedschap. Het aan dit portret toegevoegde gedicht benadrukt de kwaliteiten van Kopper:
“ ‘t Penceel wist menig man d’ onsterfiijkheid ‘t ontrukken,
De stift kan ieder ding op ‘t fraaist in koper drukken,
Doch Koppers schaar alleen wist met een edele zwier
De gansche wereld na te bootsen van papier”.
Van wat wij nu nog weten van het papierwerk van deze kunstenaar heeft die “gansche wereld” vooral bestaan uit schepen, zeegezichten en portretten. In 1817 is van het werk van Jan Kopper geschreven: “Hij wist allerlei onderwerpen kunstig van papier te knippen, in een te zetten of op te werken. Zoo heeft men van hem Scheepjes met al derzelver tuig, wand en takelaadje, naauwkeurig afgebeeld. Ook maakte hij welgelijkende Portretten, die hij als halfverheven Beeldwerk, op de wijze van gedreven metaal, opwerkte”.[lii] Hier wordt dus, en dat is interessant omdat er niet zoveel bronnen over de techniek van knippen en snijden beschikbaar zijn, de manier van werken van Kopper beschreven. Kopper knipte met de schaar, wist allerlei onderwerpen “in een te zetten” (het samenbrengen van verschillende, afzonderlijk geknipte onderdelen) en maakte gebruik van de techniek van het opwerken, zoals bijvoorbeeld Pieter Reijnders ook heeft gedaan.[liii] Een zeestuk van Johannes Kopper heeft zich bevonden in de collectie van Dr. H.J. Broers in Utrecht; verondersteld is dat Kopper wellicht de “Hannes de knipper is m’n neef” uit een bekend volksliedje is geweest.[liv]
7. Een papierknippende zeeman
De “kunstvaardige matroos” Jan Adelaar, van het jacht van Willem de Haan biedt in 1766 aan de Edele Mogendheden van de Admiraliteit van de Maze een uit papier geknipte wapenkaart aan. In de resolutiën van de Admiraliteit van 22 april 1766 staat te lezen: “Jan Adelaar, matroos op het Jagt gevoerd door Willem de Haan, binnengestaan zijnde heeft aan haar Ed.Mog. gepresenteert een wapenkaart met het wapen van dezen Raad, heb bende aan ‘t hoofd het wapen van zijn Hoogheid en voorts de wapens van de Heeren Raaden en eerste ministers en die van de Provinciën en steeden waaruyt de Heeren Raaden in dit Collegie zijn gecommiteert, alles door hem selve met de schaar uytgesneeden. Waarop gedelibereert zijnde is goedgevonden en verstaan ‘t voors. kunststuk te accepteren en de clerque der secretarye gelasten, zooals gelast worden mits deze om aan hem tot een gratificatie ter zaake voorz.,uyt de busse der secretarye te betalen 20 goude Ducaaten. En dat voors. kunststuk op een zijde grond gebragt in een lijst gestelt en in een van des Raads vertrek kameren opgehangen zal worden”.[lv]
Jan (de) Adelaar, die afkomstig zou zijn uit Zutphen, trouwt op 26 september 1752 met de Rotterdamse Jannetje Ouwerkerk. Na het overlijden van zijn vrouw is Adelaar driemaal hertrouwd, achtereenvolgens met Janneke van Waamel, Everdina Roskam (1777) en Johanna Keeman (1790).[lvi] In 1766 is Adelaar matroos op het jacht van Willem de Haan; in twee testamenten wordt hij genoemd als “knegt op het binnejacht van het Edele Mogende Collegie ter Admiraliteit op de Maze” en “oudste bediende” op hetzelfde jacht.[lvii] Jan Adelaar is op 28 januari 1811 overleden.[lviii]
Het genoemde wapenknipsel bevindt zich niet zoals soms vermeld in de verzameling van het Historisch Museum in Rotterdam. Wel beschikt dit museum over vier coulisseknipsels van de Groote-of St. Laurenskerk die door Adelaar zijn gemaakt. Drie van deze papierwerken bevinden zich in de vaste opstelling van het Schielandhuis. Het zijn geen knipprenten, zoals daarbij staat aangegeven, maar het is knip- en snijwerk, waarvan de afzonderlijk gemaakte delen later tot een geheel zijn samengevoegd en ver volgens ingekleurd met gewassen zwarte inkt. Ze zijn gemaakt naar voorbeeld van bestaande prenten van de kerk uit het midden van de 18de eeuw.[lix] Twee van deze knipsels tonen het interieur van de kerk, het ene “van binnen na de zyde des Orgels te zien”(afb. binnenzijde omslag, linksonder), het andere het interieur “van binnen na de zyde des Choors te zien”. Beide stukken zijn rechtsonder gesigneerd:”Y.Adelaar”. De twee andere knipsels hebben een iets ander formaat; een exemplaar toont de kerk uit de periode 1621-1645, nog met de houten torenspits. Op de voorgrond is een begrafenis uitgebeeld. De onder de voorstelling uitgesneden tekst geeft belangrijke data uit de bouwgeschiedenis van de kerk weer; rechtsonder is de signatuur: “Y.Adelaar”. Het andere exemplaar toont het “Gezigt Van de Groote of St. Laurenskerk der Stad Rotterdam, aan de Zijde van het Amsterdamsche Veer”. Dit stuk is gesigneerd en gedateerd “J.Adelaar, 1794”. De kerk heeft hier de zandstenen bekroning die in 1646 is aangebracht. Op de voorgrond is het Amsterdamse veer te zien met tal van aktiviteiten op kade en schepen.[lx]
8. Vier onbekende 18de eeuwse knippers
Het raadplegen van de catalogus van de tentoonstelling van oudheden gehouden in Delft in 1863 maakt duidelijk dat deze tentoonstelling een voor het beschrijven van de geschiedenis van de Nederlandse papierknip- en snijkunst uiterst interessante expositie is geweest. Niet alleen is op die tentoonstelling werk van Jan Kopper te zien geweest, in de catalogus wordt ook knipkunst vermeld van Johanna Koerten, Anna Maria van Schurman en J.H.de Heer.[lxi] Verder is er anoniem knipwerk te bekijken geweest en is er werk van een viertal vrijwel onbekende papierkunstenaars gepresenteerd.[lxii]
Een portefeuille bevatte vijf tekeningen op perkament met zeer kunstig uitgesneden randen, gemaakt door Daniël Pigeaud, daterend uit 1734.[lxiii] Van Pigeaud weten we meer door een lofdicht dat aan zijn werk is gewijd. Daniël Pigeaud heeft namelijk voor het dichtgenootschap “Natura et Arte” een papiersnijsel met de namen van de leden en de naam van het genootschap gemaakt. Als dank daarvoor werd een “Eerkroon” aan deze “kunstrijke jongeling” gewijd.[lxiv] Omdat dit gedicht een goede beschrijving geeft van het Werk van Pigeaud wordt hiervan een deel weergegeven:
“Maer wit papier in schepen, huizen, velden
en beelden te veranderen, alleen
door ‘t puntig mes, is waerlijk ongemeen,
En iets waervan de aloudheit niets kan melden.
Dat doet Pigeaud, belust op wetenschappen,
Waardoor de naem voor eeuwig blijft bekent;
Dat toont hij ons in buigzaem perkament,
Daer ‘t hem behaegt het kunstspoor in te stappen.
Daer lust het hem Johanna na te streven,
Johanna, daer het Y zijn’ roem op draegt:
En Nederlandt met eerbied van gewaegt;
Terwijl haer lof onsterffelijk blijft leven.
Hoe geestig snijdt hij ‘t loof der steile boomen,
Waeronder ‘t vee in koele schaduw weidt;
Hoe aengenaem, en vol bekoorlijkheit,
Toont hij in ‘t kleen de schepen op de stroomen.
Hoe nedrig de maelkunst werd geboren,
‘t Gevleugelt paerdt, den zuivren waterval,
Den zandberg en het heilig negental
Stelt zijn tafreel ons, zonder verf, te voren.
Dus weet zijn kunst ook kunstig af te malen,
‘t Geen door natuur en kunst werd voorgeteelt,
Daer hij natuur de alvoedster bij verbeeldt,
En Febus met zijn her en gouden stralen.
Festoen en lijst- en loofwerk, schoone bloemen
De voorgrondt en het keurige verschiet,
En alles wat ons oog hier meêr beziet,
Is niet dan kunst, en waerdig dat wij ‘t roemen.
(…)
Pigeaud, die ons genootschap woudt vereeren
Met uwe kunst, daer gij zijn’ naem in vlecht,
En aen dien naem alle onze namen hecht:
Vaer voort! vaer voort! zoo moet uw roem vermeeren.
Wij off ren u, om uwe vlijt te danken,
Dees eerkroon, dus erkennen wij Uw gunst;
Zoo blijve uw naem in ‘t Leven door uw kunst,
En, kan het zijn, door onze lage klanken”
Daniël Pigeaud is in 1703 in Rotterdam geboren als zoon van Thomas Pigeaud en Anna de Bruijn. In 1729 is hij getrouwd met Anna Havelaar; hij overleed op 6 maart 1779.[lxv] Een andere knipper waarvan op de Delftse tentoonstelling werk te zien was, is Stephanus Hordijk. Getoond werden “Een knipsel op fluweel, en een keurig gesneden bloemstuk”[lxvi] Hordijk is in 1760 te Delftshaven geboren. In mei 1787 trouwt hij met Christina Spiering(s); hij trouwt voor de tweede maal te Delftshaven in 1802 met Maria Vreudiger. Hij is “kommandeur op ‘s Rijks Marinewerff” geweest en op 30 januari 1840 overleden. In datzelfde jaar overlijdt ook zijn tweede vrouw.[lxvii] Om een goede verdeling van hun nalatenschap te waarborgen wordt door hun erfgenamen een nauwkeurige boedelbeschrijving opgemaakt ten over staan van een notaris op 19 november 1840.[lxviii] Deze beschrijving vermeldt ondermeer: ‘…Drie en dertig schilderijen geknipt en ongeknipt, getaxeerd op eene somma van twee gulden…“. Van erg veel waarde wordt het nagelaten werk van Hordijk niet geacht, een groenzijden paraplu wordt in de boedelbeschrijving bijvoorbeeld op f 3,- getaxeerd.[lxix]
Van de verder onbekende G. Verhoef zijn op de tentoonstelling in Delft drie knipwerken te zien geweest: “Een zee met schepen in lijst, 1770 en een dito van 1765” ingezonden door G. van Schagen en “Een gezigt op Rotterdam van de Maaszijde; met schepen” uit het bezit van Mevr. de Wed. van Swieten.[lxx]
Eveneens onbekend blijft J. van de Laer van wie “Const der Schaer” uit 1743 is ingezonden door T. Draijer.[lxxi] Voor Verhoef en Van de Laer geldt net als voor vele andere kunstenaars dat vermeldingen van hun arbeid soms wel bekend zijn, maar van hun werk niets bewaard is gebleven en er ook weinig tot niets bekend is over hun leven en werkzaamheden.[lxxii]
9. Knipwerk gemaakt door Rotterdammers
In de verzamelingen van de Atlas van Stolk en het Historisch Museum in Rotterdam bevindt zich veel anoniem knipwerk. In een aantal gevallen is het vrijwel zeker of op z’n minst aannemelijk dat dit werk gemaakt is voor personen uit Rotterdam, wellicht door Rotterdamse knippers of knipsters. Enige van deze stukken worden hier besproken, ze zijn alle afkomstig uit de tweede helft van de 18de eeuw of het begin van de 19de eeuw.
Een drietal uit papier gesneden voorstellingen, waarschijnlijk van dezelfde maker, vertoont veel overeenkomsten, zowel in de manier van snijden als in de gebruikte motieven, met werk dat wordt toegeschreven aan Hendrik de Winter (1717-1790).[lxxiii]
Het zijn wapenknipsels, de naam van de persoon voor wie het snijwerk was bedoeld is steeds opgenomen in een wimpel met blauw gekleurde rand. In het stuk voor “Mevrouw Berkhout” (afb. hierboven) staan twee wapens centraal die zijn omringd door putti, vogels, vazen met bloemen en overvloedig rankwerk. Het knipsel heeft een goudkleurige achtergrond. De twee andere stukken, bestemd voor “De Heer Jan Van Der Heij” en “Mejuffrouw Cornelia Van Der Heij” zijn, op de ingeschreven namen na, identiek. De twee familiewapens zijn omringd door bloemen en ranken, met daar boven putti en links en rechts een zuil waarop een opengewerkte bloemenmand is geplaatst. Deze wapenknipsels hebben een rode achtergrond. (afb. hieronder)
Curieus is het letterknipsel dat door monogrammist “FK” is gemaakt voor “Mejuffrouw Maria van Stralen” (afb. hierboven). Dit knipwerk is nooit voltooid, daardoor is goed te zien wat de manier van werken is geweest en hoe het er uiteindelijk uit had moeten zien. Allereerst is het knipwerk gemaakt, er is geknipt langs nog goed zichtbare met potlood getekende lijnen. Vervolgens moest het stuk worden ingekleurd met penseel en gewassen zwarte inkt, in de vaas middenboven is daarmee een begin gemaakt. Volgens een, latere aantekening in potlood op het knipsel (rechts onder) zou Maria van Stralen in Rotterdam in 1759 zijn gedoopt, hiervan is echter geen bevestiging gevonden.[lxxiv]
Een typisch voorbeeld van een geboorteknipsel is het hartvormige knipwerk met het monogram “MM” en de tekst “Geboren den 5den Nov 1790” (afb. 3). Vertrouwde motieven als de vaas met bloemen en vogels en een kroon zijn in dit eenvoudige werk aanwezig.[lxxv]
Een ander gelegenheidsstuk is het huwelijksknipsel voor N. van Eenige en Teuntje Vooys (afb 4) die zijn gehuwd in het jaar 1812 Een amateuristisch gemaakt knipwerkje, waarin de tekst is opgenomen in een niet al te overtuigende hartvorm, die is omgeven door banden met ranken en een ruitvormig patroon. Overigens is het goed mogelijk dat dit knipwerk later dan 1812 is gemaakt, bijvoorbeeld ter gelegenheid van de 25-jarige bruiloft.[lxxvi]
10. Papierknip- en snijwerk in vriendenalbums
Een belangrijke bron voor het vinden van knipwerk van klein formaat zijn bewaarde alba amicorum (vriendenalbums) uit het laatste deel van de 18de en de eerste helft van de 19de eeuw. Zulke albums bevinden zich in Rotterdam in de verzamelingen van het Gemeentearchief (familiearchieven) en het Historisch Museum (bibliotheek). Vooral de albums uit het archief van de kunstzinnige familie Van der Pot hebben de in knipkunst geïnteresseerde onder zoeker veel te bieden. Behalve knip- en snijwerk zijn in deze albums ook papierprikwerk, haarwerkjes, borduursels en soms niet onverdienstelijke potlood- en pentekeningen aan te treffen.
In het losbladige vriendenalbum van Debora Petronella Pot-Burger (1788-1867) vinden we een kaartje met het aardige knipsel “Souvenir d’Amitié” (afb.5). In hetzelfde album bevindt zich ook nog een vergelijkbaar knipsel op kaart, “Souvenir” (afb.6), dat echter veel minder subtiel is uitgevoerd; de voortekening in potlood is nog duidelijk zichtbaar.[lxxvii]
Papierprikwerk, maar ook knipwerk met bloemmotieven is te vinden in de albums van Elisabeth Geertruida Burger (1785-1845).[lxxviii] In het tweede album is een kaartje uit 1804 met een eenvoudig knipseltje van wit papier op zwarte achtergrond, voorstellend een tuinvaas met pikkende vogels omringd door takken, aanwezig (afb.7).
Heel fraai is het witte knipwerk op een getande, lichtblauwe ondergrond, dat een mand gevuld met een boeket bloemen voorstelt (afb.8). Het werkje is gedateerd 1834 en is gemaakt door Elisabeth’s nicht. De bloemen zijn afzonderlijk geknipt en vervolgens in de opengewerkte mand gestoken en vastgeplakt.
Andere bloemenknipsels bevinden zich in het album van Jane Henriette Elisabeth Anna van der Pot (1809-1893) (afb.9)[lxxix] en dat van Abraham van der Pot (1811-1887) (afb.10).[lxxx] Kleine landschapjes vinden we in het album van Johanna Elisabeth Burger (1781-1858).[lxxxi] In beide knipseltjes zijn sommige details als ramen en gras aangegeven door ingedrukte lijnen, aangebracht met een mesje of pennetje. (afb. 11 en 12)
Ook in de verzameling van het Historisch Museum komen we, behalve andere zaken, in een aantal bewaard gebleven albums knipwerk tegen. Een aardig silhouet op een kaartje (afb.13) is te vinden in het album van Cornelie Hubert.[lxxxii]
Een leuke verrassing biedt het albumboekje van Margaretha Jacoba Johanna Ballot (1822-1904). Wat op het eerste gezicht een kaartje met daarop een eenvoudig achthoekig snijwerkje lijkt, gemaakt door G.H.van den Ham in Barneveld in 1842, blijkt door de in het Frans gestelde aanbeveling (“Vous découvrez mon souhait en tirant â ce filet”) voorzichtig op te volgen een surprise. Door aan het rood-wit-blauwe strikje, in het midden van het witte snijwerk aangebracht, te trekken ontvouwt zich een kleine harmonica van papier, waaronder eengetekend boeketje bloemen zichtbaar wordt (afb. hieronder).[lxxxiii]
De betrekkelijk grote hoeveelheid knipwerk die aanwezig is in de Rotterdamse vriendenalbums is een aanwijzing voor de grote populariteit van het papierknippen aan het einde van de 18de eeuw en de jaren daarna. Jong en oud uit brede lagen van de bevolking gaan zich in deze tijd met deze kunstige creativiteit bezighouden. Het knippen van silhouetten is in die tijd een veel beoefende bezigheid, het silhouet op het kaartje in het album van Cornelie Hubert is hiervan een goed voorbeeld. Portret ten uit papier zijn ook te vinden in de verzameling van het Gemeentearchief, zoals de profiels van Anna Bosch (1741-1792) en Jacob van der Pot (1737-1821) (afb 14 en 15). Deze silhouetten zijn uit het witte papier geknipt of gesneden en tegen een zwarte achtergrond gezet.[lxxxiv]
Niet alleen amateurs hebben silhouetten van papier gemaakt, dit werk wordt ook veel gedaan door professionele silhouetteurs, die soms gebruik maken van apparaten met vaak bizarre namen. Met behulp van deze machines kan een profielportret worden getekend, maar soms ook gesneden.[lxxxv] De aankondiging van het bezoek van een Engelse silhouetteur met een “nieuwe geinventeerde Silhouetteermachine” aan Rotterdam laat zien hoe men te werk gaat. In de Rotterdamsche Courant van 7 juni 1814 wordt de kwaliteit van de portretten en de matige kostprijs aangeprezen; als verder voordeel wordt de korte wachttijd (“niet meer dan ééne minuut”) voor het maken van een portret genoemd. Zo proberen de professiole beoefenaars door snelheid goed te maken, wat zij door de goedkope tarieven tekort komen.[lxxxvi]
Heel populair is het uitknippen van prenten met verschillen de voorstellingen geweest. Hoe uit een prent geknipte figuren zijn gebruikt lezen we in het herinneringsgeschrift van Jacques Fruin, de jongere broer van Robert Fruin, als deze schrijft over kinderspelen in het ouderlijk huis:”…Een groot amusement (…) was voor ons het kleuren, opplakken en uitknippen van prenten. Gij moet namenlijk weten, dat wij een zoogenaamde illumineerkast hadden “(-een illumineer-of illuminatiekast was een kast met kijk- glazen, waarin een licht brandde, waarvoor doorschijnende platen werden gezet-)” en dat wij daar dol gaarne mee speelden. -Nu kwamen wij op het denkbeeld om die kast tot een comedie te maken. Dat kon gemakkelijk. De prenten, die er bij behoorden, waren uit muntende schermen; voor de glazen aan de voorzijde konden de toeschouwers plaats nemen en zoo alles zien, wat er op het tooneel gebeurde. Wij hadden dus, om alles in orde te hebben, alleen nog maar acteurs noodig. Ook die waren licht te krijgen; wij hadden maar prenten te koopen met poppen erop en dan waren wij klaar. Zulke prenten kochten wij nu bij menigte: ik kleurde ze netjes, mijn broeder plakte ze op bordpapier en mijn zuster knipte ze uit. Ver volgens maakten wij er een langen draad aan vast, en zie, wij hadden tooneelisten, voor alle mogelijke rollen berekend. Heel wat Saterdagen en Zondagen maakten wij op die wijze zoek. Onze goede moeder was altijd bereid om ons geld te geven om prenten te koopen, en in tante Perk, nicht Bet en Eykemeyer hadden wij avond aan avond een belangstellend publiek…”[lxxxvii]
Tenslotte iets over het werk van de Rotterdamse hovenier Jacobus Verhoeve (1842-1902). Voor kinderen heeft deze knip- en snijwerk uit papier en karton gemaakt, zoals een hele speeltuin, ruimtelijk uitgebeeld, gesneden uit visite- en rouwkaarten. Hij heeft veel vouwknipsels met bloemen en abstracte vormen van gekleurd papier vervaardigd. Eén serie kleedjes maakt Verhoeve in 1883 voor Hendrik Thurion; een andere serie door hem gemaakt heeft als titelknipsel: “Verzameling ornamenten, bladen, bloemen, etc., etc., geknipt 1883 Delftshaven” Het knipwerk van Jacobus Verhoeve bevindt zich in de collectie van het Openluchtmuseum in Arnhem.[lxxxviii]
Noten
[i] Er zijn geen bewijzen voor de veronderstelling (zoals door Verhave, p. 11) dat Ten Hoorn uitgever én schrijver is geweest van “Konstig en Vermaakelijk Tyd-Verdryf”. Evermin bestaan er aanwijzingen dat Johanna Koerten betrokken is geweest bij de samenstelling van dit werkje (veronderstelling door Van Dokkum, p.351, overgenomen door H.F. Wijnman, “Johanna Koerten”, Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek X, p. 479
[ii] Geciteerd door Van de Graft (1), p.149
[iii] Idem
[iv] Verhave, p.ll; Van de Graft (1), p.148
[v] Geciteerd door Van de Graft (1), p.149
[vi] Idem
[vii] G.D.J.Schotel, Anna Maria van Schurman,’s Hertogenbosch, 1853, p. 9-11. Zie ook: Van de Graft (1), p.145 en Verhave, p.53-54. Overigens waren kinderen in die tijd al op jeugdige leeftijd tot veel in staat: H.C.,H.Moquette, De Vrouw, Amsterdam, 1915, dl.I (Huiselijk Leven), p.29 en dl.II Maatschappelijk Leven), p.39-41
[viii] C.C.van de Graft, Agnes Block, Vondels nicht en vriendin, Utrecht, 1943
[ix] Verhave, p.9 en 42; afb.2
[x] Idem, p. 10 en 45
[xi] Idem, p. 39
[xii] Van Dokkum, p. 339-341
[xiii] Idem, p. 341; Verhave, p. 46
[xiv] Geciteerd door Van Dokkum, p. 343
[xv] Van Spaan, p. 424
[xvi] Van der Pot. p.154-155, Bastertleven zou een curieuze vertaling zijn van bas-relief (p.155, noot 1). Hier wordt dus al beschreven dat Van Vliet zijn werk sneed met een pennemesje (zie: Verhave, p .37)
[xvii] In de boedelinventaris van zijn weduwe (GAR, ONA, 983) worden behalve vele andere schilderijen vermeld “ ‘t pourtraict van Jan Joosten Bras, geschilderd door Gilles van Vliet” en “Een dito van Gilles van Vliet, door hem zelven geschildert”. (fol.1762). Verder nog “Twee stukjes geschilderd door Gilles van Vliet” gelegateerd aan Anna Blommendaal (fol.1765). De portretten van Jan Joosten Bras en Gilles van Vliet worden genoemd in: H.C. Hazewinkel, “Het Veer”, Rotterdams Jaarboekje 1953, p.131. Hazewinkel stelt in dit artikel dat Van Vliet in 1674 met Cornelia Bras is getrouwd, mogelijk is hier bedoeld 1694.
[xviii] GAR, DTB
[xix] Idem
[xx] Idem (als Sleijttelts)
[xxi] Idem. In het begraafregister staat als woonplaats van Femmetje Sleijttelts vermeld: “Bijerhaven op den hoek van de Oranijestraet” Mogelijk woonde Van Vliet met Cornelia Bras in het huis “De Kruitmolen” aan de Geldersche Jufferstraat (Van Dokkum, p.354; GAR, ONA, 951, fol.511-529)
[xxii] GAR, Ambtenboek 1660-1673, fol.141, 142, 143v
[xxiii] Leonard Christoph Sturm durch einen grossen Theil von Deutschland und den Niederlanden bisz nach Paris gemachtete architectonische Reiseanmerkungen (uitgegeven in 1719), geciteerd in Sturm, p.122-123
[xxiv] Richard Chiswell, Journal of travels through Germany and Italy to Scanderoon, 1696, geciteerd door van der Pot, p.155
[xxv] Thomas Bowrey, Diary of a six’s week tour in 1698 in Holland and Flanders, geciteerd door van der Pot, p.161
[xxvi] van Dokkum, p.355; E. Wiersum, “Grafschriften uit de Groote Kerk”, Rotterdams Jaarboekje, 1917, p.13
[xxvii] Testament: GAR, ONA, 981, fol.511-529. Zie ook “Verdwenen Kunstuitingen”, Rotterdams Jaarboekje, 1935, p.85; Sturm, p.120-121; van Dokkum, p..355
[xxviii] GAR, ONA, 983, fol.1766-1768 (art.44F)
[xxix] Von Uffenbach, p.283; P. Haverkorn van Rijsewijk, “Een kijkje op Rotterdam in het begin der achttiende eeuw”, Rotterdams Jaarboekje, 1890, p.115
Van Uffenbach brengt na zijn bezoek aan Rijberg in 1710 (zie Hoofdstuk 3) ook nog een bezoek aan de schrijnwerker Balten Gessing in de Hoogstraat, die “einige gute Schildereien, und andere Kunstsachen habe” (von Uffenbach, p.307; Hazewinkel, p.417). Von Uffenbach schrijft over deze stukken: “ Die vornehmsten, so er uns zeigte, waren em Perspectiv-Stück, die grosse Kirche zu Delft vorstellend, von van Vliet, davor er sechsig Gulden forderte”. Te gemakkelijk is aangenomen dat het hier zou gaan om een coulisseknipsel van Gilles van Vliet (Spamer, p.93; Verhave, p.57). Maar uit de ons ter beschikking staande gegevens weten we dat deze zijn werk niet verkocht, ook al werden er hoge prijzen voor geboden. Zijn vrouw bepaalt in haar testament dat het werk dat naar Vogel en Bouwens zal gaan, niet mag worden doorverkocht.
De term “perspectiefstuk” is niet alleen van toepassing op de papierknip- en snijkunst, maar is ook in de schilderkunst gebruikt. Vooral 17de eeuwse schilders uit Delft hebben zich met illusionistische schilderingen beziggehouden (F. Leeman, Anarmorfosen, Een spel met waarneming, schijn en werkelijkheid Amsterdam, 1975, p.82). Een van de Delftse schilders die regelmatig Delftse kerken of delen ervan heeft afgebeeld is Hendrick Cornelisz. van Vliet (1611/12-1675). Zijn vroegst te dateren kerkinterieur is van 1652 (I.V.T. Spaander/R.A. de Leeuw (red.), De Stad Delft, Cultuur en Maatschappij van 1572 tot 1667 Delft, 1981, p.185 en afb.225).Op 22 januari 1632 is deze Van Vliet ingeschreven in het St.Lucasgilde te Delft met als specialiteit: perspectief. Ook in oude stadsbeschrijvingen van Delft worden zijn perspectivische schilderingen uitdrukkelijk genoemd (D. van Bleyswijck, Beschryvinge der Stadt Delft (…), Delft(…), 1667, p.852; Reinier Boitet, Beschryving der Stadt Delft (…) Delft (…), 1729, p.781). Waarschijnlijk is “ein Perspectiv-Stück, die grosse Kirche zu Delft vorstellend” geen papieren snijwerk van Gilles van Vliet, maar een schilderij van Hendrick van Vliet geweest.
[xxx] Geciteerd door Van Dokkum, p.354
[xxxi] Von Uffenbach, p.554-555
[xxxii] Van Spaan, p.424. Johann Wilhelm (1658-1716), keurvorst van de Palts bezoekt Rotterdam in 1696. (B. van ‘t Hoff, “Het bezoek van John Churchill, eerste hertog van Marlborough aan Rotterdam(. . .)’, Rotterdams Jaarboekje, 1955, p..116
[xxxiii] Hazewinkel, p.417. Het blijft de vraag of het mogelijk was papierknipkunst als beroep uit te oefenen. De produktie van Rijberg -Von Uffenbach ziet in 1710 slechts twee in het jaar daarvoor gemaakte nieuwe stukken, de rest heeft hij in 1705 al gezien – schijnt niet zo groot te zijn geweest.
[xxxiv] J.H.Scheffer/Fr.D.O.Obreen, Rotterdamsche Historiebladen, Derde Afdeeling, Genealogische Aanteekeningen en Levens-beschrijvingen Rotterdam, 1880, p.663
[xxxv] Van der Pot, p.161; Van Spaan, p.424-4
[xxxvi] GAR, DTB en ONA
[xxxvii] De tekst op het bord was in het Nederlands en Frans gesteld (von Uffenbach, p.266)[xxxviii] Spamer, p.91-92, met name p.92, noot 1: Elisabeth Rijberg als de eerste Engelse knipster Mrs. Pyburg. Zie ook: S.Metken, Geschnittenes Papier, München, 1978, p.129
[xxxix] Von Uffenbach, p.266-267
[xl] Geen vermelding hiervan in GAR, DTB
[xli] Zie voor veel gebruikte thema’s in de Nederlandse papierknip- en snijkunst: Verhave, p.23-31
[xlii] Von Uffenbach, p.554; Van Dokkum, p.336; Verhave, p.32
Een portret van papier in zwarte lijst van ds. Joh.Texelius bevindt zich in de boedel van de makelaar Franco Cordelois in 1735 (W.C.Mees, “Wat er aan het jaar 1720 voorafging(…)”, Rotterdams Jaarboekje, 1954, p.152-153
[xliii] De termen “opwerk” en “platwerk” zijn gebruikt door van de Graft 1946 (1), p.145. Gesteld is dat deze termen tot mis verstand aanleiding zouden kunnen geven (Verhave, p.63, noot 24) De term “opwerken” kennen we uit een beschrijving van het werk van Jan Kopper (zie Hoofdstuk 6). Uit een vroegere bron zijn deze termen echter ook al bekend. Pieter de la Rue (overl.1770) heeft in zijn “Mengeling van aantekeningen over zaaken en gevallen van verscheiden aard” ook een bezoek aan Maria van Arckel, de tweede vrouw van Adriaan Blok, die in 1735 beschikt over het papierwerk van Johanna Koerten beschreven. De la Rue schrijft: “. . .Ruim bezienswaardig is de alom vermaarde papieren snijkunst en daaruit ontsproten stamboek der beroemde juffrouwe Johanna Koerten, eerste huisvrouw van Adriaan Blok, bij wiens laatste huisvrouw, thans weduwe en wonende in d’Utrechtse straat. De snijkunst hangt in eene kamer bijeen, en bestaat in plat- en opwerk. Het opwerk hebbe ik veel fraayer te Rotterdam gezien, doch het platwerk is zeer fraai niet alleen, maar, zoo het waarlijk met de schaar gesneden is, verwonderlijk kunstig. Het vertoont zich net als geschilderd printwerk, en bestaat de schaduw alleen in zeer nette sneedjes of knipjes, zoo als men, mids die stukken tussen twee spiegelglazen hangen, tegen het doorspelend ligt zien kan (…)“ (F. Nagtglas, “Wat een Zeeuw anderhalve eeuw geleden in Amsterdam zag, De Navorscher 1880, p.436-437). De la Rue heeft dus Rotterdam bezocht, waar hij “opwerk” van Gilles van Vliet en/of Elisabeth Rijberg heeft kunnen bekijken. De voorstellingen van Koerten, die lijken op geknipt prentwerk en die tussen glazen platen zijn aangebracht, noemt hij “platwerk”, dit dus in tegenstelling tot Van de Graft (1), p.1 en Verhave, p. 32. en 46, die dit soort werk beschouwen als “opwerk”.
[xliv] Dit knipsel is tot voor kort altijd gezien als het werk van Anna Maria van Schurman. Toeschrijving aan Van Voorst door Verhave, p.54 en 59
[xlv] Van Dokkum, p.357. Het wapen van Goes, gemaakt in 1727 en ge zien als werk van Otto van Voorst (van Dokkum, p.357 en van de Graft 1946 (2), p.193) is echter gemaakt door Frederik Hendrik van Voorst (Verhave, p.59; J.en J.P. Verhave, “Konststucken van snijden, Snij-en knipkunst van Frederik Hendrik van Voorst”, Antiek,1986, p.460-461)
[xlvi] Spamer, p.94. Spamer baseert zich op het artikel van Van Dokkum (p.357). In deze tekst bespreekt Van Dokkum heel kort het wapenknipsel van Goes, daarna volgt “een derde Rotterdamse knipper van naam…Jan Kopper”. Hiervoor noemt Van Dokkum al het werk van Gilles van Vliet en Elisabeth Rijberg. Met de omschrijving derde Rotterdamse knipper bedoelt hij ongetwijfeld, de derde papierknipkunstenaar (dus na Van Vliet en Rijberg). Spamer gaat echter, op zich terecht, uit van (mannelijke) knippers en ziet Van Voorst dan als tweede Rotterdamse knipper.
[xlvii] Verhave, p.59
[xlviii] Catalogus Delft, nr.2239. Het portret door Muys is opgenomen onder nummer 2153. Zie ook Van Son, p.315-316
[xlix] GAR, DTB. De foutieve geboortedatum 1728 die in diverse publicaties voorkomt is vermoedelijk overgenomen uit Van Eynden/ van der Willigen, II,(1817):”…in of omtrent het jaar 1728.. .“
[l] GAR, DTB
[li] H.C.H. Moquette, Catalogus van de portretverzameling Archief der Gemeente Rotterdam, 1917, nr.369
[lii] Van Eynden/van der Willigen, II,(1817), p.195
[liii] De techniek van het opwerken (zie ook noot 43) is ook gebruikt door Pieter Reijnders (omstreeks 1800), die zijn coulisse-knipsels maakte door ze hol van de achterzijde op te drijven. Op de voorgrond werden dan in gleufjes allerlei losse figuren gestoken (Verhave, p..33 en 50). Bij Kopper gaat het om voorstellingen in hoogreliëf (“halfverheven Beeldwerk”) en niet zoals bij Verhave (p.48) wordt gesteld om zeer gezocht basrelief-portretten. Verhave (p.48, noot 17) verwijst in dit verband naar Van Dokkum (p.357), maar die gebruikt de term basreliëf niet, en ook is daar niet te vinden dat Kopper’s portretten zeer gezocht waren.
[liv] Van Dokkum, p.357. De zeeslag van Kopper wordt genoemd in E.W. Moes, e.a. Quaestiunculae Historicae, 1908, nr.2, p.41
[lv] E.H.(oogendijk), “Een kunstvaardig matroos”, Oud Holland, 1917, p.192; Van de Graft 1946 (2), p.193-194
[lvi] GAR, DTB. Het huwelijk met Janneke van Waamel wordt hierin niet vermeld, maar wordt bevestigd door vermeldingen van beide ouders bij de registratie van geboren kinderen (1761, 1762, 1766 en 1769) en de vermelding van dit huwelijk in het testament van Jan Adelaar en Everdina Roskam (GAR, ONA, 3454, fol. 195). In de DTB-boeken te Zutphen komt Jan Adelaar echter niet voor (schriftelijke mededeling Gemeentearchief Zutphen)
[lvii] GAR, ONA, 3454, fol.195 (testament Jan Adelaar en Everdina Roskam) en ONA, 3310, fol.105 (testament Jan Adelaar en Johanna Keeman).
[lviii] GAR, DTB
[lix] 1) Interieur naar de zijde van het orgel naar een kopergravure van J. Punt (naar een tekening van P. van Lienden) uit 1758
2) Interieur naar de zijde van het koor naar een kopergravure van J. Punt (naar een tekening van P. van Lienden) uit 1760
3) Exterieur, Zuidgevel van de kerk tussen 1621 en 1645, naar een kopergravure door J. Koster uit 1763
4) Exterieur, Achterzijde van de kerk met een gezicht op het Amsterdamsche Veer, naar een kopergravure van J. Punt (naar een tekening van C. Pronk) uit 1753
Formaten knip- en snijwerk van Jan Adelaar: interieurs: ca.35×45 cm; exterieurs ca 39,5×41,5 cm
[lx] Adelaar heeft waarschijnlijk meer naar voorbeeld van prenten of tekeningen gewerkt. Zo vermeld de Catalogus van het Historisch Museum, Rotterdam uit 1912 onder nummer 1937: “Knipwerk in papier; gezicht op de Melkbrug te Haarlem in 1764” een geschenk van J. Schaft in 1907. Een aantekening in pen geeft aan: ”naar de teekening door Jan Adelaar” Het knipwerk bevindt zich niet meer in de collectie van het museum.
[lxi] Catalogus Delft, nr.1129, portret van Willem III door Johanna Koerten (nu in Museum De Lakenhal, Leiden) en nr.1130, het portret van Dr.Galenus door Johanna Koerten.
nr.1131, knipsel in perkament door A.M. van Schurman
nr.2243, het orgel in de groote kerk te Maassluis, in karton gesneden, door J.H.de Heer, 1796 (nu in het Openluchtmuseum in Arnhem, Verhave, cat.nr. 101)
[lxii] . Idem, nr. 2242: “Een uitgesneden karton, voorst. een landschap” nr.3836: “Een knipsel, voorst. familiewapens”
[lxiii] Idem, nr.3807
[lxiv] J.C.K.(obus),”Daniël Pigeaud”, De Navorscher, 1855, p..332 e.v.
[lxv] GAR, DTB
[lxvi] Catalogus Delft, nr.2244. Vermeld (als één knipsel) bij Van Son, p.316
[lxvii] GAR, DTB – Delftshaven; L.W. Hordijk, Geschiedenis en Genealogie van de Farnilies Hordijk dl.III (de tak Rhoon), Brielle, 1981, p.23
[lxviii] GAR, NNA-Delftshaven, 664, fol.214
[lxix] Idem, fol.215
[lxx] Catalogus Delft, nrs.2240 en 2241
[lxxi] Idem, nr.2245
[lxxii] In dit verband kan ook worden genoemd A. van Sandijk. In de Catalogus van het Historisch Museum, Rotterdam van 1912 wordt een knipsel van Sandijk gemaakt ter ere van G.de Waal in 1827 vermeld onder nummer 1936. Hierop duidt Van Dokkum, p.355, noot 2. Dit knipsel bevindt zich echter niet meer in de verzameling van het museum.
[lxxiii] Verhave, cat.nrs. 12 en 15; Van Dokkum, afbeeldingen op de pagina’s 351, 354, 355 en 357; Van der Graft 1946 (2), p.19 afb.1. Jan van der Heij zou dezelfde zijn als de Rotterdamse wijnkoopman van die naam (W.G.D. Murray, “De Rotterdamsche Wijnkoopers, Vervolg en Slot”, Rotterdams Jaarboekje, 1942, p . 96) Formaat knipsels: “Mevrouw Berkhout”: 20,5×16,5 cm; “De Heer Jan Van Der Hey” en “Mejuffrouw Cornelia Van Der Hey”: 16×21 cm.
[lxxiv] De doopregisters vermelden in de tweede helft van de 18de eeuw: Marijke van Stralen (6 juni 1751); Maria van Stralen (13 juli 1760); Maria van Stralen (31 januari 1765) Formaat knipsel: 24,3×38,5 cm.
[lxxv] Formaat knipsel: 35×30 cm
[lxxvi] Formaat knipsel: 23×19,5 cm
[lxxvii] GAR, Inventaris Archief Familie Van der Pot, nr.76. Het album loopt van 1794 tot 1827.
Formaat “Souvenir d’.Amitié”: 9,3×15,2 cm.
Formaat “Souvenir”: 8,5×14,2 cm.
[lxxviii] Idem, nrs.152 en 153. Het tweede album (nr.153) loopt van 1803 tot 1834.
Formaat tuinvaasknipsel: 6×6,5 cm.
Formaat knipsel bloemenmand: 8,5×12,5 cm.
[lxxix] Idem, nr.87. Het album loopt van 1830 tot 1845.
Formaat bloemenknipsel (afb.9): ca. 11,5×7 cm
[lxxx] Idem, nr.93. Het album loopt van 1829 tot 1860
Formaat bloemenknipsel (afb.10): 8,5×11,2 cm
[lxxxi] Idem, nr.151. Het album loopt van 1798 tot 1833.
Formaat landschapje afb.11): 7,5×10,3 cm.
Formaat landschapje (afb.12): 4,8×10,4 cm
[lxxxii] Bibliotheek Historisch Museum, Rotterdam
Formaat silhouet: ca. 7,5×3,5cm
[lxxxiii] Idem.
Formaat snijwerk: 6,5×6,5 cm
[lxxxiv] GAR, Inventaris Archief Familie Van der Pot, bijlage 2 (catalogus beeldmateriaal), nr.3
[lxxxv] E. Nevill Jackson, Silhouettes, A History and Dictionary of Artists New York, 1981 (oorspronkelijke uitgave 1938), p.59-66
[lxxxvi] De volledige tekst van het krantenbericht luidt:
“De Kunstteekenaar Stubbs heeft de Eer het Rotterdamsch Publyk kennis te geven, dat hij uit Engeland gearriveerd is met een nieuwe geïnventeerde Silhouetteer-machine, allergeschikst om de Gelykenis in Profiel op de naauwkeurigste wij ze te treffen, zelfs in het kleinst Formaat, om in Ringen geplaatst te worden. Een groot aantal Proeven en Voorbeelden zijn daarvan voorhanden, en ter bezichtiging in deszelfs apartementen ten huize van den Heer Michel, bij de Beurs, al waar hij daaglijks van 10 uren ‘s morgens tot 5 uren ‘s na middags te spreken is. De wijze, waarop deze Machine is samen gesteld en werkt, stelt den voormelden Teekenaar in staat, om de Profiels op eene zoo naauwkeurige en elegante wijze te vervaardigen, als te voren hier te Lande nooit bekend geweest, en daarbij tevens voor zoo matige prijzen, dat hij niet twijfelt of een en ander zal zijnen kunstarbeid recommanderen. Yder Profiel kost van drie tot vijf Guldens en tien stuivers. De tijd die men behoeft te zitten, is niet meer dan ééne minuut”. Dit krantenbericht is als “Bladvulling” opgenomen in het Rotterdams Jaarboekje, 1919, p.102. Door de kop “Silhouettenknipper” wordt echter gesuggereerd dat het hier gaat om het machinaal snijden van portretten uit papier. Dit is niet waarschijnlijk. Allereerst komt deze aankondiging in het oorspronkelijke bericht niet voor, ten tweede is er sprake van de “Kunstteekenaar” Stubbs, zodat het hier vrijwel zeker het machinaal uittekenen van profielen betreft.
[lxxxvii] Z.W. Sneller, “Het Ouderlijk Huis van Robert Fruin”, Rotterdams Jaarboekje, 1949, p.188-189. Jacques Fruin wordt geboren in 1829, Robert Fruin in 1823; het spelen in de illuminatiekast heeft zich dus rond 1835 afgespeeld.
[lxxxviii] Verhave, p.18; 55-56 en cat.nrs. 39; 87-92
Afkortingen
GAR=Gemeentearchief Rotterdam
ONA=Oud Notarieel Archief
NNA=Nieuw Notarieel Archief
DTB=Registers Doop-, Trouw- en Begraafboeken
Catalogus Delft=Catalogus der Tentoonstelling van voor Nederland belangrijke Oudheden en Merkwaardigheden, in de Provincie Zuid-Holland voorhanden (…), Delft, 1863
Van Dokkum=J.D.C.van Dokkum, “Hanna de knipster en haar concurrenten. Een studie over Oud-Hollandsche schaarkunst”, Het Huis Oud en Nieuw, 1915, p.335-358
Van Eynden/Van der Willigen=R. van Eijnden/A. van der Willigen, Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst, sedert de helft der XVIII eeuw, Haarlem, 3dln + aanhangsel, 1816-1840
Van de Graft(l)=C.C. van de Graft, “Papieren knipwerk”, Historia 1946, p.145-155
Van de Graft(2)=C.C. van de Graft, “Geknipte familiewapenen”, Historia, 1946, p.193-197
Hazewinkel=H.C. Hazewinkel, Geschiedenis van Rotterdam, dl.III Amsterdam, (1942)
Van der Pot=J.E. van der Pot, “Hoe twee buitenlanders aan ‘t einde der 17e eeuw Rotterdam zagen”, Rotterdams Jaarboekje, 1928, p.153-162
Van Son=C. van Son, “Schaarkunst”, Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift, 1910, p. 306-319
Van Spaan=G.van Spaan, Beschryvinge der Stad Rotterdam en eenige omleggende dorpen (…), Rotterdam, 1698
Spaner=A. Spamer, Das kleine Andachtsbild von XIV bis zum XX Jahrhundert München, 1930
Von Uffenbach=Herrn Zacharias Conrad von Uffenbachs Merkwürdige Reisen durch Niedersachsen, Holland und Engeland, dl III, Ulm, 1754
Sturm=”Leonard Christoph Sturm’s reisnotities”, Rotterdams Jaarboekje, 1920, p.119-125
Verhave=J.en J.P. Verhave, Schaarkunst. Ontwikkeling van de papier knipkunst in Nederland, Arnhem, 1983
Afbeeldingen
Gemeentearchief, Rotterdam: voorzijde omslag en de nrs. 1, 2, 5 t/m 12, 14 en 15
Historisch Museum, Rotterdam: achterzijde en binnenzijde omslag en de nrs. 3, 4 en 13
“Uitstekende kurieuze stukken van papier” is een uitgave van Atelier Tobia Lever, Rotterdam 1987. Tekst en Lay-out, Henk van Ark
Deze brochure is uitgegeven ter gelegenheid van de zomerse honderddaagse “De kunst van het papierknippen” gehouden van 10 juni t/m 17 september 1987. Deze manifestatie werd mede mogelijk gemaakt door:
Erasmusstichting, Rotterdam
Deutschmann & Roelants B.V., Rotterdam
Van Stolk & Reese B.V., Rotterdam