De Leidse knipgroep gaat een tentoonstelling houden in de Doopsgezinde Kerk van Haarlem. Een goede aanleiding is een ingelijst knipwerk dat in die kerk hangt met het bekende gebed dat Jezus ons geleerd heeft, het ‘Onze Vader’. Maar wie het knipsel gemaakt heeft, is onbekend. “Om van dit knipsel uit te gaan, graag wat meer gegevens”, vroegen de dames ons. “Ook de Doopsgezinde gemeente zal dat zeker erg waarderen”. De lezers van de Knip-Pers bovendien, hopen wij.
Welnu, het knipsel is gemaakt door de Haarlemse schilder H.J. de Jongh. Zijn vader was Thomas J. de Jongh, (1818-1881) te Alkmaar, die zeer grote gedenkstukken knipte, onder andere bij de herdenking van Laurens Jansz. Coster in 1856.
Hij knipte net als zijn vader sierlijk schrift, en vatte het met een eigen stijl in lofwerk van krullen, bloemranden en -festoenen. Hij koos als onderwerpen ge dichten en spreuken, bijvoorbeeld: “Als ‘t buiten woedt, is ‘t binnen zoet”. Vaak werden ze versierd met passende symbolen. Ook maakte hij een knipsel bij de geboorte van prinses Juliana. Zijn witpapieren spreuken zette hij op een achtergrond van blauw fluweel, zodat de regelmatige letters en hun versie ringen levendig afsteken tegen de donkere achtergrond (fig. 1, voorbeeld van een geknipte tekst; de kopie van het ‘Onze Vader’ is niet geschikt om af te beelden).
Het was niet ongebruikelijk om het ‘Onze Vader’ uit te beelden. In veel oude protestantse kerken staat het gebed in fraaie letters geschilderd op een opvallende plaats, naast de Tien Geboden. Het Woord stond in de Calvinistische en Doopsgezinde kerken nu eenmaal centraal en afbeeldingen van de Bijbelverhalen, zoals in de Roomse kerken (boeken der leken!) of huizen (devotionalia) pasten minder goed bij de protestanten. Daarom leefde men zich uit in sierlijke krullen en in letters van allerlei types en grootte. De teksten werden er letterlijk figuurlijk van!
Een andere Noord-Hollander, D.H. Pasterkamp, woonde in Nieuwendam en knipte omstreeks 1860 een groot ‘Onze Vader’ (afb. 2).
Ook zijn tijdgenoot Jan Tonkens, werkzaam op het Blauwhoedveem te Amsterdam, heeft het ‘Onze Vader’ geknipt. Hij was een begaafd mens, die door zijn omgeving niet begrepen werd en zich uitleefde in het knippen van magnifieke letterknipsels met kantachtige omlijsting (fig 3).
Verder wordt in Museum ‘t Coopmanshûs te Franeker een fijn geknipt ‘Onze Vader’ met fraaie letters bewaard, van een Friese schaarkunstenaar, J.W. Adels (± 1850).
De bekende knippende dominee Jan Cornelisz. de Bleyker (1707-1783) was vanaf 1747 ‘leeraar’ aan de Doopsgezinde Kerk van Alkmaar. Behalve ‘kunstvaardig’ knipper was De Bleyker ook kleinschrijver, die zonder vergrootglas het ‘Onze Vader’ tien keer op de grootte van een stuiver kon schrijven.
De silhouettenknipper Kees Bakema schreef omstreeks 1950 aan mevrouw Huizenga-Onnekens, die toen een boek over de knipkunst aan het schrijven was, dat de knipster mevrouw Kerp een ‘Onze Vader’ uit 1831 ter restauratie had van een Utrechtse familie. Het had reliëf, met bloemenkransen en engeltjes. De bloemen waren heel verscheiden en goed uitgebeeld. Wij weten verder niets van dit knipsel, maar als ze nog bij ons was geweest, zouden we haar graag eens vragen of zij als Joodse vrouw die opdracht met plezier had uitgevoerd, en natuurlijk ook of er een afbeelding van in de Knip-Pers zou mogen worden afgedrukt…
Natuurlijk werden ook andere teksten geknipt, zowel godsdienstige als gezegden en gedenkstukken (“Uit achting op de eerste verjaring van Hinderikje Kampherbeek geboren te Lutten den 24 Mei 1853”. geknipt door Jannes Grootenhuis te Almelo, fig. 4).
Het opvallende in veel 19de eeuwse teksten is, dat er een allegaartje van grotere en kleinere lettertypen werd gebruikt: hoofdletters, schrijfletters, gothische letters. Dat was niet alleen bij knippen het gebruik, maar ook in gedrukte teksten (fig. 5). Letters als figuren, eigenlijk een overdreven versiering die de tekst moest verfraaien. Het is zeer kunstig ambacht, dat past in de romantische sfeer van die tijd, maar naar ons gevoel soms te mooi voor ‘t mooi.
Tenslotte nog één bekend voorbeeld, alweer uit Noord-Holland: Arie Tergant. Hij maakte teksten met tekenpen en schaar, waarbij de schrijfletters in een overdaad aan krullen werden gehuld.
Het doet denken aan de schoonschrijverij of kalligrafie, die in de eeuwen daarvoor in de mode was. Om het ovaal met de spreuk zette hij een aanvullende tekst in hoofd In een van zijn stukken (fig 6, “Gedenk te Sterven”, uit 1829) zien we een grappig detail, hij gaat opeens over op cursief:
O MENSCH GEDENK U DOOD DAAR GY NOG HEDEN STAAT
WANT EENMAAL NAAKT DE TYD dat Ook U Sterfuur Slaat
Kennelijk kwam hij niet uit en loste Arie het probleem op door een lettertype te gebruiken dat minder ruimte innam. Wij zouden zoiets in ons eigen werk als storend ervaren, maar in de vorige eeuw vond men variatie juist harmonieus. Zo heeft elke tijd haar mode en kijken wij met de bril van onze eigen knipcultuur en knipervaring naar de knipsels van vroeger. Niet altijd vinden wij het mooi en wij zouden soms andere teksten aan de muur hangen, maar het werk was vaak wel kunstzinnig of kunstnijverig. Zo kijken anderen ook naar onze knipsels en zo kijkt u zelf waarschijnlijk ook naar knipsels die u jaren geleden heel ijverig en serieus maakte. De uitdaging blijft om een letter, een woord of tekst, een naam zo in een figuur te knippen dat het onszelf en mensen om ons heen treft, ontroert of onrustig maakt: “Gedenk te leven” of “Onze Moeder”… Figuurlijk gesproken, letterlijk geknipt.
Joke en Jan Peter Verhave