Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden enkele personen hun interesse voor de knipkunst. Zij probeerden ook anderen enthousiast te maken voor het papierknippen en de geschiedenis daarvan. In Bussum was het Irma Kerp‑Schlesinger die zich de knipkunst zelf eigen heeft gemaakt en lessen gaf. Een aantal leden van de vereniging van het eerste uur zal zich haar leskamertje in Bussum nog wel herinneren. Ook heeft zij het lesboekje ‘Leer knippende zien’ geschreven, waarin praktische aanwijzingen gecombineerd werden met voorbeelden uit het verleden.
In Groningen, later in Drente was Wiecher Lever actief in zijn eigen museum; hij gaf lezingen en demonstraties door het hele land, verzamelde origineel werk, en probeerde verhalen rond knippers van vroeger op te sporen. In Noord-Groningen was het Line Huizenga, deskundige op het gebied van volkskunst, die op pad ging en knippers bezocht, foto’s maakte en dit alles heeft uitgewerkt tot een manuscript voor een boek. In Arnhem werkte in het Openluchtmuseum Hil Bottema, die van vele volkskunstmarkten thuis was. Ook het papierknippen werd door haar beheerst. Zij organiseerde demonstraties en vormde een kring van knippers om zich heen. Deze ‘kernen’ hadden weinig contact met elkaar. Alleen Huizenga en Lever hebben samen getracht om een boek over de geschiedenis van de papierknipkunst te schrijven. Deze onderneming heeft helaas geen resultaat gehad.
Hil Bottema heeft de knipster Janny de Jong‑Brouwer ontdekt in de jaren ’50 en werd zeer enthousiast over haar knipwerk. Zij heeft haar ook begeleid. Haar advies aan Janny was: “Kijk niet naar het knipwerk van anderen, ga door op jouw manier, want dit is echt en puur, dit is volkskunst.”
Vervolgens publiceerde in 1969 S.J. van der Molen in ‘Neerlands Volksleven’ een artikel over Janny de Jong. In dit artikel wordt een definitie gegeven van de ware volkskunstenaar volgens Janny: “Een volkskunstenaar is iemand die zelf scheppend, onbeïnvloed door stijIperioden, decoratief-versierend datgene bereikt dat door zuiverheid van vorm en kleur zo weet te boeien, dat door de tijden heen de bekoring blijft en wel vooral wanneer hij gebruik maakt van oude symbolische of Bijbelse voorstellingen, bewust of onbewust een boodschap brengt aan do gene voor wie het werkstuk bestemd is.”
De toenmalige directeur van het Westfries museum schreef ter gelegenheid van een tentoonstelling van het werk van Janny in 1974 het volgende: “Haar werk mist de ‘onbedorven argeloosheid’ van de echte volkskunst maar zij laat zich inspireren door de vitale ornamentiek en vormenrijkdom van diezelfde volkskunst.”
Zij haalde haar motieven uit volkskunstige vormen en symbolen in Nederland en daarbuiten; de stiepelstekens op boerderijen, de klederdrachten en de PooIse levensbomen geven haar een aanknopingspunt. Zelf vond ze haar werk volkskunstig. Mogelijk is dit bescheidenheid. lk geef deze definities voor wat u erin wil lezen. lk ben en blijf enthousiast over het knipwerk en de toewijding voor de papierknipkunst van Jantje III en voor mij heeft ze haar sporen verdiend. Wat dan echt volkskunst is, is ongetwijfeld ook een opvatting die in elke tijd een andere inhoud krijgt. Hoe dan ook, Janny heeft vele malen in Westfries kostuum (anno 1880) in het Nederlands Openluchtmuseum en elders gedemonstreerd en zij is een geweldige ambassadrice voor de papierknipkunst geweest. Zoals Magda Helms in de laatste Knip‑Pers schreef, heeft zij tot het laatste Pinksterfeest voor haar plotselinge dood met en voor een groep vrouwen duifjes geknipt.
Mevrouw de Jong is van origine Westfries en heeft lange tijd in Friesland gewoond, waar zij leiding gaf aan een bejaardentehuis. Allerlei vormen van handvaardigheid werden door Janny de Jong uitgeoefend. Op circa 40‑jarige leeftijd heeft zij zich de techniek van papierknippen eigen gemaakt. Als kind heeft zij haar grootmoeder kastrandjes zien knippen. In 1930 is zij met haar vader naar de Zuiderzeevisserijtentoonstelling geweest. Daar knipte Jan Visscher uit Urk. Echt herinneren deed ze hem niet meer. Later heeft zij een lezing van Lever bijgewoond, toen zij een correspondent verving voor een regionaal dagblad in Noord Holland. Zij heeft daardoor het enthousiasme voor het papierknippen ontwikkeld. Het papierknipwerk van Janny de Jong kenmerkt zich in de heldere vormgeving. Zij is door haar dochter wel vergeleken met Dick Bruna omdat beiden de kunst van het ‘weglaten’ goed verstaan. De vormen zijn ‘stevig, eenvoudig en duidelijk’. Het zelf ontwerpen is de uitdaging, namaken wat een ander al bedacht heeft geeft geen bevrediging!
In haar ouderlijk gezin gold: “zelf bedenken en dan maken geeft meer voldoening dan kopen”. Zij werkte zowel symmetrisch als op onderdelen opengevouwen. Aanvankelijk gebruikte zij gekleurd sitspapier op een witte ondergrond. Doordat sitspapier verkleurt, is zij over gegaan op wit papier dat zij vervolgens op een gekleurde ondergrond van vilt of papier monteerde. Haar onderwerpen raakten het dagelijks leven, vaak met een grapje, een humoristische noot, of waren geënt op Westfriese folklore en kerkelijke feestdagen.
Hil Bottema die in de 50-er jaren de basis heeft gelegd voor de verzameling en documentatie van papierknipwerk van het Openluchtmuseum, heeft Mevrouw de Jong de eretitel Jantje III gegeven. Waarom? Hil heeft gespeurd naar Jan de Prentenknipper, werk van hem verzameld voor het Nederlands Openluchtmuseum en een grote tentoonstelling georganiseerd in Zeeland. Vervolgens heeft zij Urkers geïnterviewd die de knipper Jan Visscher nog hebben gekend en dit alles in een documentatie vast gelegd. Jan de Prentenknipper uit Zeeland noemde zij Jan I, Jan Visscher uit Urk werd Jan II. Omdat zij beide mannen pure volkskunstenaars achtte, vond ze dat Janny de Jong in het rijtje paste. Bovendien hadden ze dezelfde voornaam en Janny werd zo Jantje Ill. Mevrouw de Jong heeft dit kennelijk gewaardeerd, want zij heeft hierna altijd haar werk gesigneerd, geschreven of geknipt, met JIII.
Behalve de trits als volkskunstenaars heeft Hil hen nog een ondertitel op basis van hun leven en houding meegegeven en wel als volgt: Jantje I is de Gewiekste, vanwege de manier waarop hij zijn prenten aan de man bracht. Jantje II is de Vrome, omdat hij religieuze knipsels maakte, denk aan de prachtige kerken van Urk. Jantje III is de Humoristische, op grond van haar grapjes in de knipsels.
Wat ik zelf dan nog aardig vindt, is dat zij elkaar ongeveer aflosten in de tijd: Jantje I: 1800‑1870, Jantje II: 1870‑1930 en Jantje III: 1924‑2002, en dan denk ik, wie wordt mogelijk Jantje IV, of moet die nog geboren worden?
Behalve in Arnhem heeft Jantje III op vele plaatsen in het land gedemonstreerd en haar werk tentoongesteld, o.a. in het Westfries Museum in Hoorn 1978, 1984 en later. Betreffende de techniek van knippen legde ze voortdurend uit, dat het niet de schaar is die tovert, maar je linkerhand. Daarmee draai je het papier alsmaar in de rondte, terwijl de schaar op dezelfde plaats blijft. Met haar grote kennis van oude gebruiken en volksverhalen en haar talent is zij tot een knipster van hoog niveau geworden. Behalve onderwerpen die uit haar eigen fantasie en geloof kwamen ging Jantje III ook steeds meer in opdracht knippen voor jubilea, geboorten en huwelijken. In principe knipte Jantje III voor eigen genoegen, maar ze was geheel niet wars van publiciteit. In het interview in de Knip‑Pers zegt Jantje III: “Ik knip om te knippen”. Voor koningin Beatrix te knippen was een hele eer, maar de prenten te knippen voor haar dochters huwelijk en de geboorte van haar kleindochter was belangrijker.
Al haar mondelinge uitleg legde ze vast in een reeks publicaties in de Friesland Post (1982) met praktische aanwijzingen voor wie eens de schaar in het papier wilde zetten. Ook radio- en televisieïnterviews ging zij niet uit de weg, integendeel. En ze vond het een prettig idee dat haar werk ook in verschillende musea en verzamelingen wordt bewaard. “Als ik dood ben, dan weten ze tenminste nog hoe Jantje III knipte”. En òf wij dat weten.
In 1971 heb ik Jantje III zien demonstreren in het Nederlands Openluchtmuseum. lk was er met twee jonge kinderen van mijn broer die bij mij logeerden. Omdat het een echt Nederlandse regenlogeerpartij was, heeft die mevrouw die zo mooi knippen kon, ons goede uurtjes bezorgd, doordat wij het ook zijn gaan proberen! Vervolgens kwam ik haar werk weer tegen tijdens een watersportvakantie in Friesland in 1972. We legden aan in Allingawier. Daar was in de museumboerderij ‘De Izeren Kou’ een tentoonstelling van haar werk. Dit overzicht van een productieve kunstenares gaf een flinke impuls aan mijn eerste probeersels.
Het geboorteknipsel dat ik maakte voor onze tweede dochter verraadt nog heel duidelijk de invloed van Jantje III. Het is niet erg als een beginneling naar voorbeelden werkt om handig te worden in de techniek, een enkeling is van nature zo begaafd als J III, maar geleidelijk aan moet men wel een eigen stijl ontwikkelen. lk prijs mij gelukkig dat ik Jannie de Jong heb mogen leren kennen.
Joke en Jan Peter Verhave
Bronnen:
Knip‑Pers 1983-3
Knip‑Pers 1996-1
De prentknipkunst van Jannie de Jong-Brouwer, door A.K. Wesseldijk- de Jong, Tijdschrift over tradities en tijdsverschijnselen,Volkscultuur nummer 4, 1988
Diverse kleine artikeltjes.