Papierknipkunst in Franeker in 1950, deel 2 Nieuwsbrief 1992-2

Bekijken we de lijst van de te Franeker getoonde werken, dan valt als eerste op dat het 17de eeuwse gedeelte van de expositie zeer beperkt is geweest. Men liet slechts de twee, aan Anna Maria van Schurman toegeschreven knipsels zien en er waren drie werkjes van Joanna Koerten uit de collectie De Flines. De 18de eeuw was veel beter vertegenwoordigd. We zien vele knipsels die ook in Utrecht te zien zijn geweest en de Friese musea leveren, niet onverwacht, een grotere bijdrage dan aan de expositie van 1946. Er zijn voorts weer stukken uit het Openluchtmuseum, het Haarlemse archief en bijvoorbeeld de Sypestein-stichting uit Loosdrecht. Ook het Centraal Museum stelde bruiklenen beschikbaar, waaronder het wapenknipsel Ockert/ Bredehoff, dat zich sinds 1997 in onze verzameling bevindt. Opvallend is de bijdrage uit Rotterdam. De collectie Bastert wordt hier niet meer geëxposeerd, maar er is ruim geput uit de verzameling van het Museum van Oudheden (nu Historisch Museum).

Zo was er het fraaie knipsel, gemaakt voor Mattheus van der Pot  te bekijken en er waren de knipsels, gemaakt voor Jan en Cornelia van der Hey in de stijl van De Winter.

Ook het knipsel vervaardigd voor het huwelijk van Teuntje Vooys en N. van Eenige uit 1812 was op de tentoonstelling present.

anoniem, 1812

Een bijzonder kunstwerk was het knipsel “Melkbrug over het Spaarne” gemaakt door de Rotterdamse zeeman Jan Adelaar (ca. 173O-1811). Dit werk is, mogelijk al in de jaren vijftig, om onduidelijke redenen uit de collectie van het Historisch Museum verdwenen.

Bij het knipwerk uit de 19de eeuw zien we in Franeker een grote bijdrage van particuliere bruikleengevers. Zoals reeds geschreven in de stukjes over de Utrechtse tentoonstelling van 1946 is het interessant dat zoveel hedendaagse knippers/-sters aan de expositie in Franeker hebben deelgenomen. We komen op de lijst bekende en nu minder bekende namen tegen: Wiecher Lever, Gretha Zijl, P. Bijnen-Hernard, Irma Kerp-Schlesinger, Hil Bottema, Toos Vierkens-Comerell, Lily Eisendorn, Tola Steinhage, Gertrud Januszewski, Marie-Thérèse Bruning, Liesje Lever, Klaas Bakema en mevrouw Vermeulen (een plaatselijke knipster). Aardig is dat bij deze namen vaak een korte karakteristiek van het ingezonden werk wordt gegeven. Bij Zijl staat vermeld “Knipwerk, meest kindervoorstellingen en bloemen”. Bijnen maakte “knipsels voor kinderkamer, in kleuren uitgevoerd”. Het werk van Kerp (knipsels met sprookjesvoorstellingen, kinderen en bloemen) wordt door de opsteller van de lijst “goed voor illustraties” geacht. En, mevrouw Vermeulen uit Franeker “Knipt nog na, geen oorspronkelijk werk. doch zou daartoe zeker in staat zijn”.
Aan Klaas Bakema (1882-1958), zelf deelnemer aan de tentoonstelling, was al dat geëxposeerde werk niet zo besteed. Vooral voor het oude werk kon hij maar weinig waardering opbrengen. In 1950, op 16 oktober dus kort na de expositie” schreef hij aan Lever daarover: “… De ouderwetsche knipsels vond ik arm aan uitbeelding met veel en veel krulletjes en slinger de slangetjes, doch waarin veel tijd zoek was gemaakt aan het knippen zelf, zonder een origineele gedachte als hoofdzaak te beschouwen. Een gedachte op zo’n eenvoudig mogelijke wijze met een schaar uit te beelden, had (volgens mij dan) het grondmotief van die brave ouderwetsche mensen moeten zijn. Doch als antiquiteit zijn deze knipsels natuurlijk kostbaar, zooals de meeste oude voorwerpen…“.

Door Henk van Ark
Dit artikel verscheen eerder in de Nieuwsbrief 1999-2, een uitgave van Stichting W.Tj. Lever