Categoriearchief: publicatie

Bloemstilleven, KoertenKoerier 14

De door Joanna Koerten gemaakte portretten zijn het meest bekend, ook al omdat verschillende ervan bewaard zijn gebleven: Toch is N.1 van de rubriek “Sneywerk” in de Testascatalogus niet een portret, maar een bloemstilleven. De tekst luidt:

  1. 1: “Verbeeldende een Tafel, waar op staat een Pot met diverse Bloemen, een daar omheen diverse Beestjes, als Vliegjes, Spinnetjes, Uiltjes en andere Gediertens, alles met zyn Schaduwen en harsinginge, konstig en fraay in wit Papier met de Schaar uitgesneeden, is in een zwarte Lijst, tusschen twee Spiegel Glazen in, op een zwarte Gront”.

Het is een papieren kunstwerk [1] dat mogelijk gemaakt is naar voorbeeld van een werk van Jan van Huysem (1682-1749), dat ongetwijfeld in Koertens tijd een grote indruk heeft gemaakt. [2] Niet voor niets noemt reiziger en kunstkenner Zacharias von Uffenbach dit knipwerk in zijn beschrijving van zijn bezoek aan Joanna in 1711. Hij schrijft: “Eines von den schönsten Stücken war em Blumenkrug, mit allerhande Blumen, sehr zart und nach dem Leben gemacht; unten darunter standen die artige und wohl ausgesonnene Worte aus den Psalmen. Vita nostra ut flos“.

Jan van Huysum

De Testascatalogus van Koertens Kunstkabinet noemt, nog voor de roemruchte serie knipwerken van Koerten, onder Letter A.:
“Het Portrait van den beroemden Schilder Jan van Huysem, extra fraay met Oly.Verf geschildert, door Boonen” en
Letter B.: “Een Pot met Bloemen en Vrugten, verwonderlyk eel en in het best van zyn tijd geschildert, door Jan van Huysem”.

 

 

In het vervolg van de catalogus worden de maten van beide stukken aangegeven:
“t Portrait vaii Jan van Huysum, door Boone geschilderd, zynde Letter A. in de Catalogus, is hoog 14 duim en breet 10 duim”.
En
“t Blomstuk geschilderd door den zelven, zynde Letter B., is hoog 14 duim breed 16 duim”.

Die geschilderde bloemenvaas is waarschijnlijk niet het voorbeeld geweest voor Koertens knipwerk. Dat is een vaas met bloemen en enige insecten, in de catalogus is er sprake van een pot met bloemen en vruchten.

Uit de tekst “Ut flos vita nostra” (zoals de(ze) bloem is, is ons leven) blijkt de symbolische betekenis van het knipsel. Een bekend embleem uit de 17de en 1 8de eeuw dat we onder andere afgebeeld zien in de serie “Stichtelyke Sinnebeelden” van Koertenkenner en bewonderaar Arnold Houbraken (uitgegeven in 1723). De tekst op deze gravure luidt: “Bloemenlust/La vie de l”homme est Semblable aux Fleurs”.

Houbraken gebruikt deze betekenis wellicht ook in de tekening die hij maakte als aandenken aan H.P. Verrjn die Koertens verzameling verrijkte met een gedicht in Latijn, dat in beide Lofdichtenversies voorkomt. Op de sokkel van deze tekening zien we Vader Tijd die komt aangevlogen om de tekening van een vaas (of knipsel) te presenteren aan de overleden Koerten die zich op de wolken bevindt.

De verblijfplaats van Koertens mooie, geknipte bloemenvaas is onbekend, maar gelukkig [ kennen we het uit een afbeelding die was opgenomen in een publicatie van H.C.H. Moquette uit 1915.

Het knipsel was toen in bezit van C. .van Ommeren uit Rotterdam. In haar artikel “Papieren Knipwerk” laat Catharina van de Graft weten dat het kunstwerk op dat moment (1946) in bezit was van Frans Théonville uit Utrecht, de eigenaar van Van Huffels Antiquariaat. [6-8] Haar artikel is gepubliceerd in juli 1946, Vrij kort daarna is de tentoonstelling “Papieren Knipwerk” in het Centraal Museum gehouden. Toch was het geknipte bloemstuk niet aanwezig op deze expositie. Van de Graft vermeldt niet of het knipsel toen particulier bezit was of behoorde tot stukken die Théonville met zijn veilinghuis zou gaan verkopen. Mogelijk is dat gebeurd op de Boekenveiling die bij Van Huffel werd gehouden op 16 t/m 18 december 1947.
Bij een eerdere veiling bij Van Huffel (22-29 april 1941) waren al bladen uit het Stamboek van Joanna geveild. J.Q van Regteren Altena kocht op die veiling onder andere enige gekalligrafeerde bladen net als de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Van de catalogus van 1947 is tot nu toe geen exemplaar achterhaald, dus voorlopig stopt de zoektocht naar Koertens kunststuk hier.

Literatuur
G.A.Evers/P.H.Ritter jr., Honderd Jaar van Uffel’s Antiquariaat in Utrecht,1849-1949.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de KoertenKoerier 14, najaar 2020
Afbeeldingen Rijksmuseum en WikiCommons

Het knipsel van de liereman, KoertenKoerier 14

Tot de collectie van de Familiestichting De Flines behoren enige knipsels van Joanna Koerten. Het zijn geknipte portretten van Peter de Grote en Frederik III van Brandenburg en het kleinere knipsel De Liereman.
In een artikel van C. van Son komen deze kunstwerken (toen in bezit van E.W. de Flines uit Bussum) al aan de orde en werden ze ook afgebeeld. In het artikel van J.D.C. van Dokkum worden deze knipsels eveneens besproken. Op de tentoonstelling van 1946 waren deze knipsels aanwezig. Met name de portretten van Koerten zijn heel vaak besproken in artikelen, dat geldt niet voor de liereman. Daarvan werd alleen vermeld dat het gemaakt was naar een ets van Callot en het werd als vanzelfsprekend, omdat het gesigneerd was (“IK”) en voorkwam in de De Flines verzameling, beschouwd als een zeker werk van Joanna.
Daar werden echter vragen bij gesteld. Er werd op gewezen dat het knipsel niet wordt genoemd in de Testascatalogus en er ook een ander knipwerk was gesigneerd met IK, namelijk een bavelaar van Jan Kopper.

Het knipsel duikt dus voor het eerst op in het artikel van Van Son uit 1910. Hij schrijft daarover: “De beschouwing der afbeeldingen door den eigenaar welwillend ter reproductie afgestaan, zal ieder doen zien, hoe de papieren snijkunst van Johanna Koerten een zeer bijzonder eigen karakter draagt, geheel verschillend van de silhouetmanier of vlakke knipkunst. De brede behandeling van den liereman vermoedelijk naar een oud prentje geknipt, zou doen denken aan een penschets onzer oude meesters, indien enkele verschoven en opgekrulde reepjes papier niet de schaarkunst verrieden“.

De liereman komt als afbeelding ook voor in het artikel van Van Dokkum uit 1915. Hij noemt de liereman alleen en vermeldt dat zij haar werkstukken soms ondertekende. De liereman was aanwezig op de knipkunsttentoonstelling van 1946 in Utrecht. Het komt voor op de getypte cataloguslijst als nr.3 uit het bezit van J.J.de Flines uit Amsterdam. In haar artikel in Historia schrijft Catharina van de Graft: “Haar bedelaar met de draailier ontleende zij aan een prent van Jacques Callot [2] als nummer 2 van een serie van 25 prenten onder den titel “Les Gueux”, in 1622 verschenen”.[3]
In het vervolgartikel wordt de liereman alleen genoemd: “Bij dit knipsel [Grote, red.] en dat van twee andere van haar, de afbeelding van Frederik III, keurvorst van Brandenburg; en van een bedelaar met de draailier, had de inzender, Mr.J.J. de Flines te Amsterdam, enz. Een afbeelding van de liereman zien we pas weer in het boek “Schaarkunst” uit 1983. De stichting Familie de Flines hield in november 1987 een tentoonstelling over stukken uit het familiearchief in he Vlaams Cultureel Centrum in Amsterdam. De liereman is in de kleine catalogus nr.21.
Ook in latere artikelen zijn wel afbeeldingen van de liereman opgenomen, maar verdere informatie over dit knipsel is daarin niet te vinden. Als afbeelding van (oud) knipwerk is de liereman zeer geschikt dankzij de duidelijke grafische uitvoering.

Vanaf het begin van de bekendheid van het knipsel in het publieke domein is het altijd beschouwd als werk van Koerten. In de eerste plaats omdat het zich bevond in de collectie De Flines, samen met ander werk van Koerten. Dit werd versterkt door de gekerfde signatuur IK. Vergelijken we die signatuur met die van Jan Kopper, in sommige van zijn werken toegepast, dan is er geen sprake van enige overeenkomst. De IK van Koerten is een snel gekerfd teken, de IK van Kopper heeft een zeer strakke, Romeinse uitvoering.
Dat Koerten werkte naar voorbeeld van Callot ligt voor de hand. Zijn etsen en gravures waren in de 17de eeuw zeer geliefd. Zijn grafische werk leent zich bijzonder goed voor de werkwijze van Koerten. Zijn werkte graag naar gedrukte voorbeelden (zie haar portretten) waarbij uiteindelijk haar knipwerk veel gelijkenis vertoonde met grafisch werk. Alleen bleef het daar niet bij, want zij heeft ook veel ruimtelijk werk gemaakt, dat we helaas slechts uit vermeldingen kennen.
De liereman komt niet voor in de Testascatalogus voor, maar dat zegt op zich niet veel. Het is klein werk dat mogelijk als niet zo belangrijk werd beschouwd. De grotere stukken van bekende personen maakten natuurlijk een veel grotere indruk. Bovendien zijn er voorbeelden van ander werk bekend dat wel degelijk voor het Stamboek was bedoeld, maar niet voorkomt in de Testascatalogus. Ook kan het knipwerk zijn ondergebracht in de omslag waarin van alles was opgenomen.
Overzien we dit alles, dan komen we tot de konklusie dat de liereman zonder meer een kunstwerkje van Koerten is, dat wellicht als een oefenstuk moet worden beschouwd. Een knipsel dat vrij klakkeloos werd gekopieerd en tamelijk grof is uitgevoerd.

Literatuur
– C. van Son, “Schaarkunst”, Elsevier’s geillustreerd maandschrift, 20 (1910).
– J.D.C. van Dokkum, “Hanna de knipster en haar concurrenten”, Het Huis Oud en Nieuw, 13 (1915).
– C. Catharina van de Graft, “Papieren Knipwerk”, Historia, 11(1946).
– Joke en Jan Peter Verhave, Schaarkunst, ontwikkeling van de papierknipkunst in Nederland, Arnhem 1983.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de KoertenKoerier 14, najaar 2020
Afbeeldingen Rijksmuseum en WikiCommons

De gebroeders Bidloo, KoertenKoerier 14

Interessante geleerde heren uit Joanna Koertens tijd waren ook de gebroeders Bidloo. We komen ze tegen in de Testascatalogus en beide versies van de Lofdichten uit 1735 en 1736.

Govert (Govard) Bidloo (1649-1713) was chirurgijn, anatoom, lijfarts, hoogleraar, schrijver en librettist. Hij woonde in de Gouden Bocht in Amsterdam, Herengracht 455. In 1694 werd Bidloo hoogleraar in de ontleed- en heelkunde in Leiden, tot hij in 1701 de lijfarts werd van stadhouder-koning Willem III. Na de dood van de vorst in 1702 werd hij weer hoogleraar in Leiden, waar hij later werd opgevolgd door Herman Boerhaave. In de Lofdichten uitgaven is het gedicht “Op het beschouwen der roemruchtigste en kunstigste papiere snywerken, enz” opgenomen. Daaruit blijkt uit de titel en de strofe “Nu ‘k dien papieren wonderschat,/Zoo zwaar by Kunstenaars gewoogen,/Beschouw in Gysbrechts weereltstadt” dat Bidloo zelf het werk van Koerten heeft kunnen bekijken. En mogelijk heeft hij ook zijn handtekening gezet in Joanna’s handtekeningen verzameling. Wat helaas ontbreekt is een getekend portret in de Testascatalogus. Het bekendste portret van Govert is een gravure van Gerard de Lairesse (1640-1711) uit 1690.

In de Testascatalogus komen wel portretten voor van zijn broer Lambert. Lambert Bidloo (1638-1724) was een apotheker en botanist. Hij was een van de leidende figuren van de zgn. Zonisten van de Amsterdamse doopsgezinden. Hij schreef talloze theologische en geschiedkundige verhandelingen en vertalingen van buitenlandse literaire werken. Wat dichtkunst betreft is hij vooral bekend geworden van het Panpoëticon Batavûm waarvoor hij in 300 pagina’s een overzicht op rijm van Nederlandse schrijvers van de laatste 150 jaar samenstelde. Een literaire prestatie die overigens niet erg werd gewaardeerd. Zijn portret is door Verkolje geschilderd en door Houbraken gegraveerd. Interessant is ook de prent die Arnoud van Halen, die het Panpoëticon Batavûm, met geschilderde schrijversportretten samenstelde. [3] Getoond wordt Bidloo op 86-jarige leeftijd met in de linkerhand een prent van het Panpoëticon en in de rechterhand een schrjfveer waarmee hij de titel van zijn grote gedicht opschrijft. Eronder een gedicht van Ludolph Smids.
       

In de Testascatalogus worden twee portretten van Lambert Bidloo genoemd:

In Konst-Boek, Letter A onder nummer 38:

Het Portrait van L.Bidlo, Borststuk, door den zelven (= Verkolje)“.
Het gaat daarbij om een tekening. Plomp vermeldt in zijn artikel als verbljf het Teylers Museum (inv.nr.pp.95b).

In Omslag, Letter C.:

Een dito (=Portrait), met Oost-Indische Inkt, door N. Verkolje“.
Die tekening bevindt zich (volgens Plomp onjuist als Houbraken) in het Leids Prentenkabinet (AW 1033).

Literatuur
Govert Bidloo
NNBW4 (1918).
Literatuurgeschiedenis, “Bidloo en Bidloo, een opmerkelijk duo”.
Lambert Bidloo
NNBW, dl.8 (1930)
Plomp (1989), noot 15.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in De KoertenKoerier 14, najaar 2020.
Afbeeldingen WikiCommons en Rijksmuseum

Arnold Boonen (1),KoertenKoerier 14

In de Testascatalogus wordt onder nummer B. een Pot met bloemen en vruchten, geschilderd door Jan van Huysum (in het best van zijn tijd) genoemd. Waarschijnlijk heeft Joanna dit schilderij als voorbeeld of ter inspiratie gebruikt voor het bloemenstuk “Ut Flos Vita Nostra”. Arnold Boonen schilderde, mogelijk naar aanleiding daarvan, het portret van Jan van Huysum (Letter A, in de catalogus).

Maar dit schilderij van Boonen is zeker niet het enige kunstwerk dat zich in de Koertencollectie bevond. Het gaat om diverse tekeningen, meestal uitgevoerd in zwart krijt, en enige schilderijen in olieverf op papier.

Die tekeningen zijn in Omslag, Letter C:
Nr. 2: “Het Portrait van Dorothea Carolina, Land Gravinne van Hessen Darmstadt, met zwart Kryt geteekend, door Boonen”.
Nr.3: “Het Portrait van Hoogstraten, met Root Aard, door Boonen”.
Nr.28: “Een dito (=Portrait), van Mr.Jan de Wit, met zwart Kryt geteekend, door Boonen”.
Nr.47: “Het portrait van Wilhelmina de Wit, Dogter van Cornelis de Wit, met zwart Kryt, door Boonen”.
Nr.48: “Een dito (=Portrait), Johan de Wit, Secretaris van Dordt, door den zelven (=Boonen)”.
Nr. 55: “Het Portrait van Emestus Ludovicus, Landgraaf van Hessen Darmstad, met zwart Kryt geteekent, door Boonen, benevens de zwarte Konstprent”.

De olieverf schilderij en staan in Konst-Boek, Letter B:
Nr. 17: “Het Portrait van Petrus de eerste zeer uitvoerig op Papier, met Olyverf geschilderd, door A.Boonen”.
Nr. 18: “Een dito (=Portrait), Catharina, gemalinne van Petrus de eerste, door den zelven (=Boonen)”.
Nr.19: “Een dito (=Portrait), van Juffrouw Gesina Brit, door den zelven (=Boonen)”.

Na deze olieverfwerken nog drie (potlood)tekeningen:
Nr.20: “Het Portrait van Claas Bruyn, door den zelven (=Boonen)”
Nr. 21: “Een dito (=Portrait), Carel Verlooven, met een Vaars daar by”.
Nr. 22: “Een dito (=Portrait), Adam van Lints”.
Bij de nrs.21 en 22 is de maker niet aangegeven, ze kunnen worden toegeschreven aan Boonen.

Arnold Boonen ( 1669-1729) [voorpagina, links boven] heeft hiermee een belangrijk aandeel in de Koerten collectie.
Hij was een Nederlandse kunstschilder die vooral bekend werd als portretschilder. Ook schilderde hij een aantal regentenstukken en genreschilderijen. Boonen was een zoon van een koopman uit Dordrecht die bij Godfried Schalcken in de leer is geweest. Hij reisde in 1694/95 door Duitsland waar hij succesvol was als portretschilder. Hij portretteerde onder andere Lothar Frans van Schönborn, keurvorst van Mainz en Ernst Lodewijk, de landgraaf van Hessen-Darmstadt. Hij vestigde zich in 1696 in Amsterdam waar hij ook veel succes had en onder andere in 1698 de keurvorst van Brandenburg, de latere koning Frederik I van Pruisen schilderde en in 1717 Peter de Grote en in 1723 prins Willem IV.

Door Henk van Ark.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in de KoertenKoerier 14, najaar 2020

David van Hoogstraten, KoertenKoerier 13

David van Hoogstraten (1658-1724), conrector van de Latijnse School in Amsterdam, was een van de belangrijkste vrienden van Joanna Koerten en Adriaan Blok. Op hun relatie en het door Koerten van Hoogstraten geknipte portret gaat Michiel Roscam Abbing uitvoerig in zijn artikel in Amstelodamum.
Koerten heeft het portret geknipt naar voorbeeld van een prent, maar omdat de verblijfplaats van het knipsel niet bekend is, is een vergelijking niet mogelijk. Het geknipte portret wordt niet vermeld in de Testas catalogus, het was dus in 1750 niet meer aanwezig in de nalatenschap van Koerten. Ook in de collectie van de Familie van Hoogstraten, waarin zich heel wat bevindt, komt het papieren kunstwerk niet voor.
In zijn “Groote Schouburgh” noemt Arnold Houbraken dit knipwerk als goed voorbeeld van Koertens knipkunst en drukt daarbij de dichtregels die Van Broekhuizen in het Latijn schreef af, met daaronder de vertalingen daarvan van Vollenhove en Johannes Brandt. Het gedicht “In Effigiem Davidis Hoogstratani” is opgenomen in beide versies van de Lofdichten. In de Lofdichtenbundels is ook een gedicht van Van Hoogstraten zelf opgenomen met als titel: “Op de Papiere Snykunst van Juffrou Joanna Koerten”
Een ander gedicht van Van Hoogstraten over Koerten was een lofdicht in Latijn uit 1695, dat mogelijk wel in haar bezoekersboek werd bewaard en later is gepubliceerd in zijn gebundelde Latijnse verzen (1728).

Roscam Abbing stelt in zijn artikel terecht dat deze gedichten (en later ook nog andere) van Van Hoogstraten ongetwijfeld zullen bij hebben gedragen aan de bekendheid van Koerten en haar werk in en buiten Amsterdam. Andere gedichten van Van Hoogstraten zijn een gedicht op een bewaard schoonschrift van Matthys van der Hey en gedichtjes bij tekeningen van Boitard en Tideman voor Koerten.

In zijn artikel besteedt Roscam Abbing aandacht aan een tot dan toe ongepubliceerde brief van Van Hoogstraten aan predikant en dichter Johannes Brandt (1660-1708). Hij schrijft daarin dat Koerten “heeft sedert eenigen tijdt een luim gehadt van mijn Ajbeeldinge met de schaer uit te drukken” Daarop had Joan van Broekhuizen (1649-1707) een gedicht in Latijn gemaakt, dat direct onder het knipsel gesneden zou kunnen worden.

     

Koerten heeft dus zelf het initiatief genomen het portret van Van Hoogstraten te knippen, maar zij heeft hem dat zeker niet aangeboden. Zij wilde daarmee de portrettengalerie van haar kabinet willen verrijken met een portret van iemand die haar en haar werk gunstig gezind was, van wie zij veel lovende woorden had ontvangen bij verschillende gelegenheden, en die bovendien de moeite had genomen af en toe te dichten op wat anderen haar hadden geschonken. Bezoekers konden haar verzameling, dat uitgroeide tot het Stamboek, inzien en kregen al die gedichten onder ogen. Het portret zal dus bedoeld zijn als illustratie van haar vakmanschap en om te laten zien hoe de haar zo welgevallige geleerde dichter eruit zag.

Van Hoogstraten is niet alleen maar geportretteerd in een knipsel, zijn portret is voor het Stamboek ook enige malen getekend.
In de Testas catalogus worden drie portretten van Van Hoogstraten vermeld:

In Konst-Boek, Letter A onder nummer 3: “Een dito, Do. (=heer), staande in zyn studeer Kamer, en verder bywerk door den zelven (= Verkolje)“.

Deze tekening past goed in de reeks “Geleerd Gezelschap”, waar dit artikel over gaat. Waar deze tekening zich nu bevindt is niet bekend, maar door de andere portretten van een staande heer in studeerkamer kunnen we ons daar een goed beeld van vormen.

Even verder, onder nummer 52 van dit Konst-Boek: “Een dito, David Hoogstraten, door den zelven (=Houbraken)”.
Onder nummer 3 van de Omslag, Letter C: “Het Portrait van Hoogstraten, met Root Aard, door Boonen (=Arnold Boonen)“.

Literatuur
– M.Roscam Abbing, “Joanna Koerten (1650-1715) en David van Hoogstraten (…)“, Maandblad Amstelodamum, 94 (2007), p.14-29.

Door Henk van Ark.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in de KoertenKoerier 13, najaar 2020
Afbeeldingen WikiCommons en Rijksmuseum

Balthasar Bekker, KoertenKoerier 13

*Dit artikel is een bewerkte versie van het stik over Bekker inde De KoertenKoerier nr. 8, voorjaar 2018.

Joanna Koerten heeft het portret van deze Amsterdamse predikant geknipt. In de Testascatalogus wordt dit als volgt beschreven:
“N.3. “Het Portrait van Dom.Becker, in zyn Japon tot de voeten uit, zittende in zyn Studeer Kamer aan een Tafel, en achter hem een Kas met Boeken, en op de voorgront twee Globes, Boeken en verdere Ornamenten tot de Kamer behoorende, in dit en dito (= in zwarte lijst tussen twee spiegelglazen)“.

In veel van de in de Lofdichten versies voorkomende gedichten wordt dit portret genoemd, Von Uffenbach vermeldt het als een van de door Koerten gemaakte portretten in zijn “Merkwurdige Reisen” over zijn bezoek aan de knipster in 1711.
Van Bekker zelf vinden we in de lofdichten een Nederlandse bewerking van het Latijnse gedicht van Petrus Francius op het geknipte portret van Cosimo III:

(…) De kunst van Dedalus vertoont door schaar en hant,
Van KOERTEN hier den Vorst van het Toscaansche lant,
Den grooten KOSMUS, ‘tpuik van Pallas voedsterlingen.
Zie, hoe zy hem aan ‘t volk zelf in haar ‘ schoot vertoont.
‘t Werk leeft: (die Kunstgodin zy zelf hier in verschoont)
Vorst KOSMUS en dit beelt zyn twee gelyke dingen.

BALTHASAR BEKKER

En verder zijn gedicht: “OP DE ONGEMEENE SCHAARKUNS T/van Juffrou/JOANNA KOERTEN”.

Veel predikanten hebben een poëtische bijdrage geleverd aan het Stamboek voor Koerten. We gaan daar in een later stadium verder op in. Het meest in het oog springen wel Galenus Abrahamsz en Balthasar Bekker, van hen heeft Koerten immers een portret geknipt.

Balthasar Bekker (Metslawier 1634) -Amsterdam 1698) was de zoon van een uit Bieleveld afkomstige predikant. Hij studeerde in Groningen en aan de Universiteit van Franeker. In 1665 promoveerde hij in de theologie, een jaar erna werd hij beroepen in Franeker. Als aanhanger van Descartes was er in zijn theologische opvattingen veel ruimte voor twijfel. Hij werkte ook in Loenen en Weesp en vertrok in 1680 naar Amsterdam. Daar woonde hij op de Prinsengracht, tegenover de Noorderkerk. In 1683 maakte hij reizen naar Engeland en Frankrijk. Voor onderwerpen als vestingbouw en wiskunde had hij veel belangstelling, bovendien had hij oog voor sociale verhoudingen.
Bekker is vooral bekend geworden door zijn bestseller “De betoverde weereld”. Daarin verzette hij zich krachtig tegen het bestaan van heksen, spoken en duivels en trok van leer tegen het idee van de bezetenheid door de duivel. Het bestaan daarvan trok hij in twijfel en tovenarij was voor hem een onuitputtelijke bron van humor en spot. De verschijning van het boek leidde tot grote opschudding in de Republiek, uit de grote boekenverkoop bleek een brede publieke belangstelling voor zijn opvattingen. Die brachten hem wel in conflict met kerkelijke autoriteiten, waardoor het preken hem onmogelijk werd gemaakt. Hij kon zich gelukkig gesteund weten door de Amsterdamse burgemeesters Witsen en Hudde. Pamflettenschijver Erich Walten verdedigde hem, net als Romeyn de Hooghe. Een aantal jaren woonde Bekker op de Hinnemastate bij Jelsum, maar hij stierf in Amsterdam. Hij is begraven in het familiegraf van zijn tweede vrouw Froukje in Jelsum. “De betoverde weereld” heeft meer dan een eeuw de gemoederen bezig gehouden. Het werk van Bekker gaf de aanzet tot de afschaffing van de heksenvervolgingen en heeft er toe bijgedragen dat men de bewoners van dolhuizen niet meer als bezetenen, maar als zieken ging beschouwen. Een standbeeld van hem is in 2002 in Metslawier geplaatst.

Deze bijzondere man is dus door Koerten geportretteerd. Uit de beschrijving in de Testas catalogus is op te maken dat hij is afgebeeld zittend aan een tafel met op de achtergrond een kast met boeken en op de voorgrond globes, boeken en andere zaken in een mooi vertrek, zijn studeerkamer. In knipwerk moeten we wellicht denken aan het portret dat Joanna heeft gemaakt van Frederik van Brandenburg die eveneens zittend aan een tafel is weergegeven. Het portret van Bekker is al afgebeeld op een anonieme gravure maar wel staande achter een tafel omgeven door boeken en globes.
Het bewuste portret is echter aanwezig in de tekeningencollectie van het Teylers Museum in Haarlem. Daarop is hij door Verkolje zittend afgebeeld achter een tafel in een studeer Vertrek, met in de rechterhand een pen en in de linkerhand een opengeslagen boek met op de rechterpagina de tekst “Inhout van Koertens stamboek”. Linksonder een putto met daarachter de figuur van de muze. Op de tafel rechts een boek en achter het opengeslagen boek een globe. Links op de achtergrond een schilderij, rechts een doorkijkje naar een vertrek met een kast vol boeken en diverse maritieme meetinstrumenten.

Literatuur
-“Balthasar Bekker”, dbnl.
-“Balthasar Bekker”, NNBW, dl.1, 1911.
– Jan Wim Buisman, “Bekkers wraak, Balthasar Bekker (1634-1698), de accomodatietheorie en Nederlandse theologen, 1750-1800”, De Achttiende Eeuw, 1998, p.97-111.
– Jan Willem Stok, “Balthasar Bekker: eerst zien en dan geloven”, Old books, new stories.

Door Henk van Ark
Dit artikel werd eerder gepublieceerd in De KoertenKoerier 13, najaar 2020
Afbeeldingen WikiCommons en Rijksmuseum

Jan Vollenhove, KoertenKoerier 13

Jan Vollenhove (1631-1708) was predikant en dichter in Zwolle en later Den Haag. Ook bracht hij korte tijd door in Engeland, van 17 mei tot half november 1674. Hij maakte toen deel uit van een buitengewoon gezantschap dat moest meewerken aan de uitvoering van het tweede verdrag van Westminster met Engeland. Vollenhove was een uitgesproken voorstander van de Nederlandse stadhouder Willem III.
Vollenhove komt met zeven gedichten voor in de Lofdichten- uitgaven van 1735 en 1736. Het bekendst is wel het gedicht dat is geschreven bij het intrigerende vignet dat Jan Goeree tekende van het kabinet van insectenverzamelaars. Het is een van een serie vignetten die Goeree heeft gemaakt voor Koertens Stamboek.

De tekst luidt:
“Gestreelt, gekust, eer ‘t werkstuk van zyn vingeren
In vleesch verkeerde een’ dichtersvont en droom.
Men zwyg’ voortaan Fidius Minerve,
Zyn meesterstuk, waarin de kunstenaar,
Opdat zyn naam geen ‘lof noch luister derven,
Zyn aanschyn snyt, berucht zo menig jaar.
JOANNA beelt Minerve altoos af hoe men
Haar kunstwerk zie: maar dees Minerve is zy.
Of wil men haar een twede Arachne noemen,
Wel waardig, dat haar Pallas zelf beny’?
J.VOLLENHOVE”

Dit gedicht komt niet voor in beide Lofdichtenuitgaven. Wel is een ander, algemeen gedicht van Vollenhove gewijd aan Koerten:
Op de afbeeldingen/In papier gewrocht door de knipschaar/ Van Juffrou/JOANNA KOERTEN,/Huisvrou van den Heere/ADRIAAN BLOK/In tenui labor, at tenuis non gloria“. Ondertekend door: “JOANNES VOLLENHOVE/Kerkleraar in ‘s Gravenhage“.
Dit gedicht eindigt met enige regels die goed te vergelijken zijn ,met de laatste van het gedicht bij Goeree’s vignet:
Kom KOERTEN als GodinMinerve roemen/ Wie ’t kunstwerk
Zie: de dees Minerve is zy./
Of wil men daar een lwede Arachne noemen,/
Wel waardig dat haar Pallas zelf beny?

De andere gedichten van Vollenhove zijn bewerkingen van de Latijnse gedichten van Petrus Francius en Adriaan Reland en bij de door Koerten geknipte portretten van Willem III, Frederik III, Petrus Francius, Cosimo III (2x) en David van Hoogstraten.

Verkolje heeft Vollenhove afgebeeld in zijn studeerkamer, bijna ten voeten uit, zittend in een stoel voor een kamerscherm. Zijn rechterarm leunt op de stoelleuning, in de linkerhand houdt hij een brief. Rechts van hem Melpomene, de muze van de tragedie. Daarvoor een tafel met een opengeslagen boek (bijbel?). Op de voorgrond een engel met harp en rol. Rechts op de achtergrond, links een doorkijkje naar een tuin met langs de trap een balustrade.

 

 

Dit portret van Vollenhove gaat waarschijnlijk terug op gravures naar het geschilderde portret door Jan de Baen.

 

 

 

 

 

 

Mogelijk was het portret dat Arnoud van Halen maakte naar het schilderij van Jan de Baen, een grisaille op blik, bedoeld voor het Panpoeticon Batavum.

 

 

 

 

Een ander portret van anonieme hand toont Vollenhoven, staande voor een boekenkast. Zijn rechterhand houdt de op tafel afgebeelde bijbel open bij de profeet Zacharia. In de linkerhand houdt hij een (psalm)boekje op.

Jan Vollenhove was een groot verzamelaar van brieven en documenten en hij beschikte over een uitgebreide bibliotheek. Met de opbouw daarvan was hij al in Zwolle bezig. Zijn boekenverzameling is in 1708 geveild door Haagse Libraire Abraham de Hondt. De inhoud van die verzameling bestond uit twee afdelingen, theologie en diversen.

 

Literatuur
– G.R.W. Dibbets, Joannes Vollenhove (1631-1708), Hilversum 2007.
NNBW (1924), deel 6.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de KoertenKoerier 13, 2020
Afbeeldingen WikiCommons en de KoertenKoerier.

Caspar Brandt, KoertenKoerier 13

Adriaan van Cattenburg ronde het onderzoek dat Brandt verrichtte naar leven en werk van Hugo de Groot af. In 1727 verscheen daarover een publicatie, in 1732 volgde een tweede druk. Caspar Brandt was een Remonstrants predikant, die geboren werd in Nieuwkoop. Hij studeerde aan het semenarie van de Remonstranten in Amsterdam. Was als predikant werkzaam in diverse plaatsen (Schoonhoven, Hoorn, Warmond, Alkmaar en Rotterdam). Uiteindelijk aanvaarde hij in 1686 het predikantambt in Amsterdam, aldaar volgde hij zijn vader op. Hij was driemaal gehuwd. Net als zijn vader had hij veel interesse in geschiedenis, hij begon een studie over Hugo de Groot die hij dus niet kon voltooien. Zijn portret werd in gravure gebracht door Jac. Houbraken en P.v.d.Gunst, beide naar voorbeeld van M. Musscher.

In het Stamboek bevindt zich van hem het gedicht “DE PAPIERE SNYKIJNST/Van Juffrou/JOANNA KOERTEN/Labore & Constantia”.

Het door Verkolje gemaakte portret toont Brandt staande naar rechts, gekleed in kamerjas in een imposant studeervertrek. Met de rechterhand bladerend in een boek, zijn linkerhand leunt op een stoel. Zoals de korte beschrijving in de Testascatalogus weergeeft met “meerder bywerk”, van eden putto met gedicht ophoudend een globe en een sfinxfiguur.

Literatuur
NNBW, deel 6 (1924)
Biografisch Portaal/7 1228594
Biographisch en anthologisch critisch woordenboek der Nederduitsche dichters, dl.1, 1821

Door Henk van Ark.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in de KoertenKoerier 13, 2020
Afbeeldingen WikiCommons en Rijksmuseum.

Adriaan van Cattenburg, KoertenKoerier 13

In het stamboek van Koerten bevond zich een gedicht van Adriaan van Cattenburg, Remonstrants hoogleraar te Amsterdam. Het gedicht in twee gedeelten luidt:

“OP HET VOOR TREFFELYK/
PAPIERE SNYWERK/
Van Juffouw/
JOANNA KOERTEN/
Huisvrou van den Heere/
ADRIAAN BLOK”.

Nicolaas Verkoije maakte van hem een tekening die in de Testascatalogus voorkomt onder nummer 30 van het Konst-Boek, Letter A:
Het Portrait van Professor Cattenburg, staande met een Boek in de hand in zyn studeer Kaamer, met meerder bywerk, door den zelven “.

De verblijfplaats van deze tekening is niet bekend, wel kennen we een portret van Adriaan door Jakob Houbraken in diverse uitvoeringen, naar een tekening van Jan Wandelaar. De belangrijkste versie is een borststuk, met het hoofd frontaal, lichaam naar links met een allonge-pruik, in ovaal met heraldisch wapen. Gekleed in toga met rabatkraag.
Het heeft als signatuur J. Wandelaar ad vivum delin (linksonder) en rechtsonder: Jac. Houbraken sculp. Het portret is opgenomen in een ovaal, met daaronder een gedicht op schild door Georgius van Zonhoven.

Van Zonhoven, in 1700 Remonstrants predikant te Bleiswijk bij Leiden, maakte niet alleen gedichten, maar gaf ook enige boekpublicaties uit (1732 en 1744). Hij overleed in 1745.(1)
Voor het Stamboek maakte hij het gedicht “OP DE PAPIERE SNYKUNST/Van Juffrou/JOANNA KOERTEN,/Huisvrou van den Heere/ADRIAAN BLOK”, dat in de Lofdichtenuitgave van 1736 te vinden is tussen gedichten van andere Remonstrantse (hoog)leraren (Kaspar Brandt, Adriaan Van Cattenburg, Joannes de Goede en Johannes Brandt).

 

 

Adriaan Van Cattenburg (1664-1743)(2) is geboren in Rotterdam, studeerde aan het semenarie en werd in 1687 beroepen in Rotterdam. In 1712 werd hij benoemd tot hoogleraar aan het semenarie en in augustus van dat jaar vertrok hij naar Amsterdam. In 1731 werd hij voor enige tijd belast met het onderwijs in de letterkunde en wijsbegeerte. In 1737 neemt hij vanwege zijn hoge leeftijd ontslag. Hij overlijdt in 1743.
Zijn onderwijs werd zeer gewaardeerd, ook door doopsgezinde studenten. Voor de Remonstrantse Broederschap heeft hij veel gedaan. Hij voltooide de “Historie van het leven van Huig de Groot”, die door Caspar Brandt was begonnen (uitgaven in 1727 en 1732). Er is een geschilderd portret van hem bekend van P.v.d.Werff uit 1711 en een door een onbekende kunstenaar. En natuurlijk de prent van Houbraken naar Wandelaar.

Literatuur
NNBW, d16.
– Ene. A. Cossee, “Meer verschil dan overeenkomst (…)“.
– A.J.van der Aa, “Zonhoven”, Biografisch woordenboek der Nederlanden, dl 21 (1878)

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in KoertenKoerier 13, najaar 2020.
Afbeeldingen wikipedia.

Geleerd gezelschap, KoertenKoerier 13

De meeste tekeningen in het Stamboek van Koerten zijn portretten en allegorische voorstellingen. De portretten zijn vaak voorzien van het nodige “bywerk” en soms ook met een “Vaars” eronder. Een aparte categorie zijn de portretten van geleerde heren die zijn afgebeeld in hun goed voorziene studeerkamer. Volgens de Testas catalogus zijn dat:

  1. 30: “Het Portrait van Professor Cattenburg, staande met een Boek in de hand in zyn studeer Kaamer, met meerder bywerk, door den zelven (Verkolje)”.
    N. 32: “Een dito (=Portrait), Dom.Becker in zyn studeer Kaamer en meerder bywerk, door den zelven (= N.Verkolje)”.
    N. 33: “Een dito (=Portrait), Casper Brand, staande aan een Tafel in zyn studeer Kaamer, met veel bywerk, door den zelven (Verkoije)”.
    N. 35: “Een dito (=Portrait), Jan Vollenhoven, zittende in zyn studeer Kaamer, en meerder bywerk, door den zelven (=Verkolje)”.
    N. 37: “Een dito (=Portrait),Do.Hoogstraten, staande in zyn studeer Kaamer, en verder bywerk, door den zelven (Verkolje)”.

Deze portretten behoren dus tot de reeks die Nicolaas Verkolje rond 1720 voor het Stamboek heeft gemaakt. In de tijd van Verkolje hadden kunstenaars op zijn minst drie manieren van tekeningen maken: een schetsmatige, een uitgewerkte en een daartussen liggende stijl. Door velen zijn zijn uitgewerkte tekeningen zeer geprezen, zeker de manier waarop die met het penseel zijn gewassen.

Verkolje was een kunstenaar die veel in opdracht heeft getekend. Het werken voor het Stamboek van Koerten moet hem de nodige tijd hebben gekost. Uiteindelijk heeft hij in de periode 1720-1726 44 tekeningen voor dat Stamboek, op een na allemaal portretten met allegorisch bijwerk. Van verschillende daarvan -de kunstenaars en de dichters- maakte hij bovendien tweede en derde versies voor verzamelaars en bewonderaars van de voorgestelden. Een voorbeeld daarvan is het portret van Johannes Bronkhorst met zinnebeeldig bijwerk.

Noten
1. Robert-Jan te Rijdt, “De tekeningen van Nicolaas Verkolje”, in: Paul Knolle/Everhard Korthals Altes, “Nicolaas Verkolje 1673-1746. De fluwelen hand”,. 110-149. Zie ook: Henk van Ark, “Gerard de Lairesse en Nicolaas Verkolje”, De KoertenKoerier, nr. 4, Zuidhorn voorjaar 2018.
2. Idem, cat.nr.28 (p.122-123).

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in KoertenKoerier 13, najaar 2020.