Chevalier (ook wel bekend staand als “Chevalier le Curieux”) woonde vanaf de jaren negentig op diverse Amsterdamse adressen. Vooral de penninghandel[i] moet voor hem een bron van inkomsten zijn geweest. Hij liet namelijk naar aanleiding van belangrijke politieke gebeurtenissen penningen slaan. Hij ontwierp die ook en verkocht verhandelingen over penningkunde en archeologie. Naast zijn boekhandel en uitgeverij genoot zijn rariteitenverzameling een zekere vermaardheid. De inhoud, de opstelling en het functioneren van Chevalier’s “Chambre des Raretez” waren beïnvloed door de beroemde verzameling van zijn stadgenoot Jacob de Wilde.[ii] [2,3]
Verzamelingen hadden een encyclopedisch aspect en beide bezitters hadden hun penningkabinetten met allegorieën laten beschilderen. Zij verspreidden gedrukte en geïllustreerde catalogi van hun verzameling en lieten hun bezoekers tekenen in een bezoekersboek, waarin de loftuitingen op de verzameling en de eigenaar in dichtregels, motto’s of bijbehorende tekeningen verzameld werden. Het bezoekersboek van De Wilde is niet compleet bewaard gebleven, maar dat geldt gelukkig niet voor beide boeken van Chevalier. Zij worden bewaard in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Snoep heeft door bestudering van deze boeken en andere manuscripten van Chevalier een mooie bijdrage geleverd aan de kennis over deze excentrieke handelaar en verzamelaar.[iii]
Jacob de Wilde was waarschijnlijk een van de eerste bezoekers van Chevalier’ s verzameling (7 november 1690). Zijn autogram is de eerste die voorkomt in het Amsterdamse bezoekersboek. Hij liet zijn handtekening vergezellen met de ironische spreuk “Virtus post nummos” (“Deugd komt (vaak) na het geld”) Vanaf deze dagtekening tot aan 1706 figureren in het album de handtekeningen enz. van bekende en minder bekende gasten. Chevalier liet de bij dragen van gasten op losse vellen tekenen. Hij maakte voor de bundeling daarvan in 1694 een geschreven titelpagina. Een bundeling dat jaar van bijdragen heeft toen zeker niet plaatsgevonden want de opgenomen bijdragen lopen tot 1706.
Als titelplaat voor zijn bezoekersboek gebruikte Chevalier een 1691 gedateerde ets van Adriaan Schoonebeek ( 1657/61)-1705)[iv][4]. Hij had deze plaat aan Chevalier geleverd voor diens “Histoire métallique de Guillaume III”, die door Chevalier geschreven in 1692 in Amsterdam was verschenen. Op de ets is een groot penningenkabinet afgebeeld. De ets van het bezoekersboek toont een andere staat van deze prent die voorzien is van de handgeschreven titel “Description de la Chambre & Cabinet de N:Chevalier”. Volgens de beschrijving van de curiositeitenkamer bevatte dit kabinet de instrumenten voor het slaan van penningen en had de eigenaar er zeldzame munten in opgeborgen. De fraaie kast was beschilderd met allegorieën op de oudheidkunde en de numismatiek. Het tweede kabinet was het beroemde aan Willem III gewijde exemplaar, dat in penningen vertelde “histoire métallique” van de stadhouder-koning bevatte. Het bewaarde alle penningen die betrekking op hem hadden vanaf de geboorte van prins Willem III tot het triomfjaar 1691. Dit kabinet was beschilderd met allegorieën op de stadhouder naar ontwerpen van Chevalier. Het was een verzameling van ruim 125 penningen. Chevallier liet deze penningen vergezeld gaan met een uitvoerige biografie en breedsprakige commentaren. Dit geheel werd verzameld in de Histoire de Guillaume III (…) ook wel de “Histoire métallique de Guillaume III”. Geschreven naar aanleiding van het gestegen gezag van het stadhouderschap door de troonsbestijging van Willem III was deze geschiedschrijving aan de hand van penningen een orangistisch byzantinistisch document geworden dat zijn weerga in Holland niet vond.
Dit tweede kabinet van Chevalier ook in beeld gebracht door Schoonebeeks leermeester Romeyn de Hooghe)[v][5]. Zijn etsen geven -zoals gebruikelijk bij deze kunstenaar- een wat meer geflatteerd beeld van de overdadige entourage van het kabinet, maar alle decoratieve elementen komen in het werk van beide kunstenaars overeen. Chevalier heeft de betekenis van de figuren zelf beschreven in de handgeschreven “Description” [voorpagina] in zijn Bezoekersboek. Hij laat de antieke of pseudo antieke beelden, opgesteld boven een als alkoof aangeduide houten nis waarin het kabinet geplaatst was een rol spelen in een niet gemakkelijk afleesbaar politiek-allegorisch programma. Snoep gebruikt die beschrijving in zijn artikel waarbij vooral, in het verband met Koerten, van belang is de rol van de twaalf keizers. [6,7]
Zij verbaasden zich -aldus Chevalier- over de heldendaden van Willem III. Volgens Snoep komt het verder niet voor dat het antieke beelden bezit van een 17de eeuwse rariteitenverzameling, mede door zijn opstelling in een politiek-allegorisch systeem werd ingepast. De gehele groep werd als het ware kunstmatig geïntegreerd in een algemene verheerlijking van Willem III.
Dat was in feite kunstmatig omdat de gehele groep vrijwel ongewijzigd ook al voorkomt als entourage van het eerste Chevalier kabinet, gewijd aan de Numismatiek en Oudheidkunde. Dat kan worden vergeleken aan de hand van de prenten van Schoonebeek en de Hooghe.
Chevalier paste dus de antieke sculpturen en penningen van zijn rariteitenverzameling in een politiek-allegorisch patroon (de verheerlijking van Willem III), maar zijn collectie had toch ook de traditionele kenmerken van de “encyclopedische” kunstkamer, met de gebruikelijke tweedeling artificalia en naturalia. Voorbeelden daarvan zijn te zien op Vianen’s etsen van wanden en zoldering van Chevalier’ s rariteitenkamer. [8,9,10]
Zijn hele bezit heeft Chevalier in zijn Bezoekersboek uitvoerig beschreven. Bijdragen aan dit boek kwamen niet alleen uit Amsterdam, maar ook uit andere steden zoals Rotterdam en Leiden. Grappig is dat Snoep over het bezoek van Koerten en Adriaan schrijft:
“Ook belangrijke Amsterdammers vereerden Chevalier met hun bezoek en schreven in zijn “Stamboek van Konstmin” Adriaan en Johanna Blok, de vermaarde knipselkunstenaars, lieten hun geknipte monogrammen en een dito Tiberiusmunt van gelegenheidsrijmpjes vergezeld gaan”.
Wat was nu die bijdrage van die “knipselkunstenaars?[vi] [11] Adriaan schreef op het blad het volgende gedichtje onder de kop:
“Op de Konstkamer van den heer Nicolaas Chevalier”
“De konstzaal daar uw Muntkas praald
Met zoo veel Keyzers, Vorsten, Heeren
In Vreemdigheen daar ‘t oog verdwaald,
Heer Chevalier moet men waarde[re]ren
Adriaan Blok”
Daaronder een door Joanna geknipt spiegelmonogram met haar initialen JCB en twee lauwertakken gestrikt, uitgevoerd in goudpapier.
Hieronder schreef Joanna zelf twee versregels: “D ‘aloudheyds Munt en Konst is hier! In ‘t Kabinet van Chevalier” ondertekend met “Johanna Blok”. Het blad wordt afgesloten met een geknipte Romeinse munt met keizer Tiberius als beeldenaar. [12] Als extra effect plaatste Koerten een ring van zilverpapier achter het knipwerk, een voorbeeld van haar liefde voor illusionistische effecten.[vii]
Naar aanleiding van het bezoek van de Koertens maakte Chevalier op een blad een lofdicht op Joanna Koerten en haar werk.[viii][13] De tekst van het eerste gedeelte van het gedicht is:
“Michel Ange, Apelles voulantfaire un tableau. Se sevoient tous de la Peinture./Mais J.Koerten d’un coup de Ciseau.En coupant dupapier, peint tout selon nature“.
Moffit Paecock grijpt dit citaat, met andere door haar gehanteerde voorbeelden, aan om te bewijzen dat Koerten door haar papierkunst op hetzelfde niveau stond als illustere voorgangers in schilder- en beeldhouwkunst.[ix] Vergeten moet echter niet worden dat dit soort gezwollen lofluitingen zeer gebruikelijk waren in de 17de en 18de eeuwse lofdichtencultuur, soms tot vervelende en storende rijmelarij toe.
Dit blad nam Chevalier op in zijn eigen bezoekersboek, het was dus niet bedoeld voor de verzameling die Joanna en haar man aanlegden. Een collectie die zou uitgroeien tot het welbekende Stamboek.
Het is verleidelijk te veronderstellen dat het bezoek van de Koerten’ s gezien moet worden als voorbereiding voor het maken van het knipsel “De twaalf keizers”. Niet alleen zagen zij bij Chevalier in beide kabinetten die keizers als beeld opgesteld, ze hebben daar waarschijnlijk ook kennis kunnen nemen van Joachim Oudaan’s “Roomsche mogentheyt, of Naeuwkeurige Beschrijving, van de Macht en Heerschappy der Oude Roomsche Keyseren (…), als zij deze uitgave al niet kenden. De Romeinse keizers zijn in dat boek en profil afgebeeld, zoals we ook zien in het knipsel van Koerten. Het is buitengewoon onwaarschijnlijk dat dit standaardwerk uit 1670 niet in bezit is geweest van muntkenner en verzamelaar Chevalier.[x]
Voeg daarbij de niet te onderschatten invloed van Abraham Bogaert (1663-1727). Deze apotheker, chirurgijn, reiziger, schrijver en penningkundige moet een goede vriend van de Koertens en een bewonderaar van het werk van Joanna zijn geweest. In 1695 verscheen al een dichtwerk waarin het kabinet met Romeinse munten van verzamelaar Simon Schijnvoet (1652-1727) door hem uitvoerig werd beschreven. Titel: “S. Schijnvoets Muntkabinet der Roomsche keizers en keizerinnen, in vaarzen beschreeven door Abraham Bogaert”. Het is een vertelling van een episode uit het verleden aan de hand van een muntencollectie. In 1696 publiceerde hij het boek “de Roomsche Monarchy” met 165 gegraveerde portretten van de Romeinse keizers naar voorbeeld van antieke munten.[xi] Zijn boek kwam in 1697, in dat jaar maakte Joanna het beroemde knipsel en gebruikte als tekst, die zij zorgvuldig uitsneed, het gedicht van Bogaert en nog twee door hem geschreven versregels. Bogaert schreef meerdere gedichten over het werk van Koerten die deels zijn opgenomen in de gedrukte lofdichtenversies. Hij schreef ook nog een tweede gedicht op de twaalf keizers dat eveneens werd afgedrukt in de gedichtenuitgaven. [14,15]
Met haar knipsel dat gewoonlijk “De twaalf keizers” wordt genoemd, maar waarvan de eigenlijke titel “De Roomsche Vryheid” is, “zijnde een Vrouwenbeeld, verbeeldende de Roomsche Vrijheid, zittende op de Throon, daar nevens de portraiten van de twaalf Roomsche Keyzers”,[16] sloeg Koerten wat onderwerp betreft een andere richting in.
Na een reeks indrukwekkende portretten koos zij voor een onderwerp (de antieke oudheid) dat natuurlijk sinds de middeleeuwen nooit weg was geweest maar in de tweede helft van de 17de eeuw en de 18de eeuw door het toen heersende klassicisme sterk in de belangstelling stond. Vandaar ook de voortdurende vergelijking van haar werk met dat van antieke schilders en beeldhouwers.
Behalve Bogaert moet ook Arnold Houbraken (1660-1719)(en ook zijn dochter en zoon) worden genoemd. Houbraken publiceerde in zijn “Groote schouburgh” een uitgebreid verhaal over Koerten en haar werk. Dat is samen met de levensbeschrijvingen van andere vrouwelijke kunstenaars wel eens proto-feministisch genoemd. Horn houdt het er met name op dat Houbraken kickte op de belangrijke personen die belangstelling hadden voor Koerten’s werk, terwijl Moffit Peacock het vooral ziet als oprechte bewondering voor haar werk en nijvere instelling.[xii] Dat laatste lijkt ons meer voor de hand te liggen. En Koerten was natuurlijk voor hem ook een goede klant (geweest). Houbraken maakte vele tekeningen in opdracht voor het Amsterdamse echtpaar, die veelal worden genoemd in de Testas catalogus van 1750. Dat gaat ook op voor een tekening over de twaalf keizers.
Onder nummer 54 wordt in Konstboek, Letter A vermeld: “Een Zinnebeeldige Tekening op Joh.Koerten, met de twaalf Roomsche Keyzers, ter zyde, door den zelven (=Houbraken, HvA)”. Deze tekening behoort tot de collectie van het Leidse Prentenkabinet, nu Bijzondere Collecties.[xiii][17] Daar heeft het kunstwerk, dat helaas niet meer volledig is, het inventarisnummer PK 3 822.De tekening is links afgesneden waardoor we geen twaalf maar nog maar zes keizers zien afgebeeld. Koerten is links (maar in feite in het midden) zittend afgebeeld met haar schaartje in de rechterhand; ze leunt met haar arm op een tafelblad. In haar linkerhand houdt ze haar knipwerk. Achter haar twee vrouwen figuren, waarvan de linkse nadrukkelijk wijst op schaartje en knipwerk. De rechtse houdt een fakkel in haar hand. Bijfiguren die aandacht vragen voor het werk van Koerten en haar roem benadrukken. Ze zijn goed te vergelijken (net als Koertens portret) met andere vrouwenfiguren op tekeningen van Houbraken, zoals de tekening waarop veronderstelde leerlingen van Koerten zouden staan. [18]
Zoals al die tekeningen, ook van andere tekenaars, zijn dit allegorische typen die staan voor de naam en faam van Koerten en vaak de veronderstelde bijzondere eigenschappen van de kunstenares benadrukken.
Een tweede tekening over het knipsel “de twaalf keizers” is ook gemaakt door een lid van de Houbraken familie, Ant(h)onina Houbraken (1686-1736), de dochter van Arnold en zuster van Jacob. In het Stamboek was dit kunstwerk ondergebracht in de Omslag, Letter C onder nummer 35. De tekst in de Testascatalogus luidt:
“Een dito (=een Zinnebeeldige Teekening, HvA), met Couleuren, verbeel[d]ende twaalf Roomsche Keyzers met het portrait van Juffrouw Joh: Koerten daarboven, door Antonina Houbraken“. Het is een gedetailleerde tekening (pen en penseel in bruine en grijze inkt en gouache, gewassen over een voortekening voorstellend een rijk versierde lijst met ronde medaillons. In het medaillon midden boven het welbekende portret van Joanna, aan weerszijden eveneens in medaillons de twaalf keizers. In het middenvlak het geschreven gedicht van Bogaert over de twaalf keizers, zoals dat ook in het knipsel voorkomt. De tekening behoort tot de collectie van de Fondation Custodia te Parijs.[xiv][19]
Er was nog een derde tekening over het knipsel in het Stamboek. Die is te vinden in Omslag, Letter C. onder nummer 11: “een dito (=een Zinnebeeldige Tekening, HvA), zinspeelende op de Roomsche Monarchy, door dito”. Die dito is Abraham.Rademaker (1666/67-1735).[xv] Behalve deze tekening zijn nog diverse andere tekeningen van hem (sommige in miniatuur) met zinnebeeldige voorstellingen in Koerten’s Stamboek te vinden. Daarover later meer.
In 1697 maakte Koerten het knipsel “De twaalf keizers”. Alles wijst er op dat dit kunstwerk onmiddellijk werd gewaardeerd vanwege de keuze voor het onderwerp en de verfijnde, zo niet geraffineerde uitvoering. Het knipsel werd prominent afgebeeld op de tekening die Jan Goeree in hetzelfde jaar maakte voor het gedachte handtekeningenboek van Koerten. [20,21]
Op deze mooi uitgevoerde tekening is ook het bezoek van Peter de Grote afgebeeld. Een benadrukking van een van de meest succesvolle jaren in Koertens werkzame kunstenaarsleven.
Noten
[i] Gay van der Meer, “Nicolaas Chevalier, een veelzijdige medialleur”, De Beeldenaar 28 (2004),nr.6, p.242-248.
[ii] Peter de Grote op bezoek bij De Wilde. Tekening van Maria de Wilde (1697)…
[iii] D.P. Snoep, “Virtus post Nunimos’. Nicolaas Chevalier’s Chambre des Raretez en zijn bezoekers” in: J. Bruijn e.a. Album Amicorum J.G. van Gelder, Den Haag 1973, p.277- 284. zie ook: R.Bergvelt/R.Kistemaker, Catalogus De wereld binnen handbereik, Amsterdam 1992, p.121-123.
[iv] Adriaan Schoonebeek was o.a. prentkunstenaar, kunstagent, kunstverkoper en bibliothecaris. In 1698 ging hij met Peter de Grote mee naar Rusland; in 1702 werd hij daar bibliothecaris van de tsaar. (RKD Artists/Schoonebeek).
[v] Romeyn de Hooghe was rond 1690 (en vanaf 1672) sterk prinsgezind. Daarvoor stond hij echter aan de andere kant (staatsgezinden), zijn prenten van de moord op de gebroeders De Witt waren wereldberoemd. Na de dood van Willem III loopt hij schijnbaar moeiteloos weer naar de staatsgezinde kant over. Zo maakte hij een titelplaat voor “Het leeven en dood der doorlugtige heeren broeders Cornelis de Witt […] en Johan de Witt” van de anti-orangist Emanuel van der Hoeven. Zie: Inger Leemans, “De vinceroy van de hel. Radicaal libertinisme” in: Henk van Nierop e.a. Romeyn de Hooghe. De verbeelding van de late Gouden Eeuw, Zwolle 2008, p.32-47, met name p.46.
Joanna Koerten maakte ook een fraai knipsel van Willem III. Op de titelbladtekening van Goeree uit 1697 is een portret van de stadhouder-koning te zien, net achter het knipsel “De Twaalf Keizers” (zie afbeeldingen 19 en 20). Dit betekent dat het knipwerk al voor 1697 moet zijn gemaakt, wellicht geïnspireerd door het bijzondere Willem III kabinet van Chevalier. De door Moffit Peacock gehanteerde datering van 1700 kan dus niet juist zijn.
[vi] KB, inv.nr.69B8, fol.61.
[vii] Henk van Ark, “De “special effects” in het werk van Joanna Koerten”, Welkom in Papyria, nr.10 (2015), p.17-23.
[viii] KB, inv.nr.69B8, fol.40v.
[ix] Martha Moffit Peacock, “Paper as power. Carving a niche for the female artist in the work of Joanna Koerten, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 62 (2012), Leiden/Boston, p.255. 10. Van der Meer meldt hierover: “Chevalier heeft Oudaans boek zeker gekend” in: Gay van der Meer, ”Vijf portretten van Nicolas Chevalier. Op zoek naar een karakter”, De Beeldenaar 2005, nr.4, p.149, nr.2.
[x] Van der Meer meldt hierover: “Chevalier heeft Oudaans boek zeker gekend” in: Gay van der Meer, “Vijf portretten van Nicolas Chevalier. Op zoek naar een karakter”, de Beeldenaar 2005, nr. 4, p.149, nr.2.
[xi] G.M. van de Roemer, De geschikte natuur: theorieën over natuur en kunst in de verzameling van zeldzaamheden van Simon Schijnvoet (1652-1727), Amsterdam 2005, p.32; Henk van Ark ““De Romeinse Vrijheid van Joanna Koerten”, in: Nieuwsbrief van het Nederlands Museum van Knipkunst en de Stichting W. Tj.Lever, jrg. 13, nr.4 (december 2000) (Koertennummer), [7-11]; Henk van Ark, “Nieuwe Museumaanwinsten”, Nieuwsbrief van het Nederlands Museum van Knipkunst en de Stichting W. Tj.Lever, jrg. 16, nummer 3 (september 2003), [p.3-4]
[xii] Hendrik J. Horn, The golden Age Revisited. Arnolds Houbraken ‘s Great Theatre of Netherlandish Painters and Paitresses, Doomspijk 2000, p.603-606; Moffit Peacock, o.c. (2012), p.240-242.
[xiii] Vermeld bij M. Plomp, “De portretten uit het Stamboek voor Joanna Koerten (1650-1715)”, Leids Kunsthistorisch Jaarboek 8 (1989), p.337, nr.A54.
[xiv] Plomp, o.c. (1989), p.338, nr.C35; Margreet van Hut, “Antonina Houbraken”, Digitaal Vrouwenlexicon, 2014 (1001 Vrouwen, nr.430).
[xv] Deze voetnoot ontbreekt helaas in de Koertenkoerier(red.)
Illustraties
KB, National Library of the Netherlands, Netherlands – Public Domain.
Universitaire Bibliotheken Leiden, tekening met portret van Joanna Koerten en de twaalf Romeinse keizers door Antonina Houbraken, ongedateerd (Fondation Custodia, Collection Frits Lugt, Parijs).
Fries Museum, Leeuwarden – Collectie Koninklijk Fries Genootschap
www.europeana.eu
Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, nieuwsblad over leven en werk van Joanna Koerten, najaar 2017. Uitgave van de Stichting W.Tj.Lever.