In de vorige afleveringen van deze serie stonden knippers uit Amsterdam en Utrecht centraal. Nu krijgen een paar knipkunstenaars die in de 17de eeuw in Rotterdam bekend waren onze aandacht, Gillis van Vliet, ook wel als Gilles gespeld (±1643- 1701) en Elisabeth Rijberg (± 1670- ± 1721) Over hun leven is beduidend minder bekend dan over hun Amsterdamse en Utrechtse collega’s en voor zover we nu weten is er alleen van Gillis van Vliet één enkel stuk bewaard gebleven. Hij was en welgesteld koopman en azijnmaker en woonde waarschijnlijk in een groot pand op de Bierhaven. Hij was getrouwd met Cornelia Bras, dochter van Jan Joosten Bras, eveneens een vermogend man. Hij was “schutkoper” dat wil zeggen dat hij handelde in oorlogsbenodigdheden. Daarnaast was hij “bestelmeester” van het veer op Rouaan en was hij betrokken bij de Levantse handel en de navigatie in de Middellandse Zee. Cornelia Bras overleed op 27 maart 1706, 5 jaar na haar man. Haar testament vermeldt een aanzienlijk aantal huizen en pakhuizen. Een deel daarvan hadden Gillis en zij al van hun respectievelijke ouders geërfd, onder andere “een huis en erve gelegen aan de Jufferstraat. “Hier woonde Cornelia Bras toen ze overleed. Behalve dit woonhuis wordt er nog een groot aantal huizen en bedrijfspanden opgesomd. In de boedelinventaris -die vele bladzijden beslaat- is sprake van een enorme hoeveelheid meubilair en huisraad, obligatiën, gouden en zilveren siervoorwerpen, munten, medailles, sieraden, horloges en een collectie van zo’n 200 schilderijen waarvan enkele door Gillis zelfgemaakt waren: een “pourtrait van Jan Joosten Bras en een dito van Gilis van Vliet, door hem zelven geschildert” en nog “Twee stukjes geschilderd door Gilles van Vliet“.
Maar voor ons is natuurlijk het interessantst zijn knipwerk. Het wordt in de inventaris beschreven in Artikel 44F:
Papiere Snij-kunst:
Een stuk verbeeldende de vloot of bataille van schepen de Anno 1674
Een dito verbeeldende de haringschepen en haringvangst
Een dito verbeeldende een kant die de laatst op een na gesneden is
Een dito verbeeldende een landschapje met koetjes en bruggetjes
Een dito verbeeldende een zeetje met een scheepje ende een poortje, daar de wijzer op de toren staat.
Een dito waarin des overledens naam gesneden is
Twee dito ‘s verbeeldende de Koning en Koninginne van Engeland
Een dito verbeeldende een zeestrandje
Een dito verbeeldende een landschap waarin een vijver is, ende een speelhuyzje waarin een kerkkroontje hangt.
Een dito verbeeldende een kant zijnde het laatste stuk, dat des overledens man gemaakt
heeft.
Een dito verbeeldende een landschapje, daar een oyevaar op de schoorsteen zit off staat.
Deze kunstwerken worden aan verscheidene personen gelegateerd. Al het overige knipwerk wordt niet gespecificeerd, maar wordt in zijn geheel gelegateerd aan Gerardus Vogel(s), een aangetrouwde neef van Gillis en opvolger in zijn zaak en aan Franco Bouwens, een neef van Cornelia, met de bepaling dat ze het niet mogen verkopen of laten verkopen.
Gillis van Vliet en zijn vrouw zijn begraven in de Grote of St. Laurenskerk in Rotterdam.
Van al zijn werk is voor zover we weten niets bewaard gebleven, behalve een prachtig knipsel dat enige jaren geleden door het Westfries Museum kon worden aangekocht bij antiquair Mart Douma in Amsterdam. Het betreft het VOC schip “De Faem” dat in 1682 in Amsterdam gebouwd werd en in 1683 zijn eerste reis vanaf Texel naar Batavia ondernam. Het knipsel is gemaakt in 1685 en door Van Vliet gesigneerd.
We zien op het knipsel links “De Faem” varen met bolle zeilen en wapperende wimpels, in een ervan is de naam van het schip uitgesneden. Er staat zo te zien een stevige wind. Het schip is rijkelijk voorzien van uiterst fijn houtsnijwerk. “De Faem” wordt begeleid door een kleiner, maar niet minder fraai uitgevoerd schip. Het vaart in een iets andere richting waardoor we een mooi gezicht op de spiegel hebben. Het houtsnijwerk daarvan is zo fijn gesneden dat het wel kant lijkt, een opmerking die een van zijn bezoekers later ook maakt in zijn reisverslag. Over de kwaliteit van het knipwerk van Van Vliet komen we meer te weten uit beschrijvingen van tijdgenoten uit binnen- en buitenland. De Rotterdamse geschiedschrijver Gerard van Spaan (1651-1711) schreef in zijn “Beschrijvinge der stad Rotterdam en eenige omleggende dorpen” (1698) “Dit zal ikje nog zeggen/ alsdat Gillis van Vliet zeer uitstekende kurieuze stukken van papier weet te snijden/en Elisabet Rijberg, woonagtig op ‘t Nieuw Oost-Indisch Huis/ desgelijks“.
De Franse letterkundige François Maximilien Misson, die met zijn Engelse werkgever in 1687 een reis door Holland, Duitsland en Italië maakte, stond bij aankomst in de Rotterdamse haven allereerst versteld van de “vermenging van zee, stad en ‘t land die de toppen van de huizen, de takken der boomen en wimpels van schepen hem bieden“. Hij bezocht eerst het “Glashuis”, een bekende glasfabriek waar hij onder andere “glazen kinderspeeltuig en doorvlamde klootjes“ (waaarschijnlijk knikkers) bewonderde “waarmee handel met de Wilden gedreven werd.” Meteen daarna bezocht hij het vlakbij gelegen huis van Gillis van Vliet en zag daar diens “schoone papierkunst: schepen, Paleysen, geheele landschappen in een zoon van Bastertleven. Alles, na men zegt, alleen met de punt van een pennemesje gedaan en uitgevoert”. Met “bastertleven” is waarschijnlijk “bas-reliëf” bedoeld.
Enkele jaren later bezocht de Engelsman Thomas Bowrey (ca 1650-1713) de stad samen met een bevriende koopman. Het was een vakantiereis en ze reisden met Bowrey’s eigen jacht “the Duck”. Zijn reisverslag is pas in 1913 in South Worcestershire in een oud landhuis in een koffer met oude papieren terug gevonden en in 1927 werd een deel ervan uitgegeven onder de titel: “Diary of a six ‘s week tour in 1698 in Holland and Flanders”. Daarin lezen we: “Hier zijn ook twee of drie plaatsen, waar heel mooi knippapierwerk gemaakt wordt. Het mooiste bij een mijnheer Van Vliet, die dit voor eigen tijdverdrijf vervaardigde, hij heeft een tiental stukken achter glas en omlijst: huizen, tuinen, landschappen, zeegezichten, bloemen en kantwerk. Dit kantwerk is met het blote oog niet van echt kantwerk te onderscheiden“. Hij verbaast zich erover dat Van Vliet geen van zijn werken wil verkopen en zelfs geen geld voor de bezichtiging ervan vraagt, terwijl sommige stukken toch wel zo’n 1000 gulden waard zijn. Dat druist blijkbaar in tegen zijn koopmansgeest, hij stond namelijk bekend als een bekwaam zakenman, die jaren in Indië gewoond en gewerkt had en tevens een rol speelde in de Engelse Oost-Indische Compagnie. Behalve zijn reisverslag heeft Bowrey ook een kasboekje nagelaten waarin hij nauwkeurig zijn uitgaven noteerde. Een paar eruit: Voor loodsgeld van Vlissingen naar Rotterdam betaalde hij 7 gulden. Om de Wijnhaven in te varen moest voor het ophalen van de brug 2 stuivers betaald worden en bij het uitvaren later weer. Een tochtje met de trekschuit van Rotterdam naar Delft kostte 5 stuivers en verder noteerde hij nog dat de wisselkoers met Engeland en Frankrijk in Rotterdam meer in zijn voordeel werkte dan in Brugge. Hij lette kennelijk op de kleintjes!
Een andere Engelsman Richard Chiswell, die op doorreis Rotterdam aandeed, roemt Van Vliet al even zeer. In zijn reisverslag “Journal of Travels through Germany and Italy to Scanderoon” bewondert hij het werk van Van Vliet vooral “omdat er nooit vroeger iets van dien aard gemaakt is, terwijl dit het merkwaardig bedenksel is van een welgesteld heer (maar een melancholiek mensch); zoodat men grote sommen heeft geboden om deze dingen te koopen, doch vergeefs” (20 maart 1696). Met de opmerking dat Gillis van Vliet de bedenker van dit soort werk zou zijn, geeft Chiswell hem toch te veel eer. In 1686 was namelijk al het boekje “Konstig en vermakelijk tijd-verdrjf der Hollandsche Jufferen, of onderricht der Papiere Snijkonst”, verschenen bij J. ten Hoorn in Amsterdam en waren er in Amsterdam al diverse knippers bekend, waaronder Johanna Koerten in wier stamboek zelfs een gedichtje voorkomt van de predikant J. Uebelman over Van Vliet:
“Men roemt Van Vliets papierkunst veel,
En is zijn knipperswerk ook êel,
Gansch Nêerlant zag zijn meester niet,
Maer zijn meestres men dagelijks ziet:
Wie roept dan niet, dat Koertens hant
En Fenixschaar de snykroon spant?”
De Duitse architect en professor in de bouwkunde, Sturm, is al even enthousiast over zijn bezoek aan Van Vliet in 1695. Hij heeft op verschillende andere plaatsen dergelijk werk gezien, maar “das kam alles dieser Hollöndischen Arbeit nicht bey“. Sturm bezocht ook de glasfabriek waarover hij in Missons verslag gelezen had. Deze fabriek is in 1696 afgebroken.
Een wat genuanceerder oordeel heeft Z. von Uffenbach, jurist en latere burgemeester van Frankfurt en tevens lid van de koninklijke maatschappij van wetenschappen in Göttingen. Op 19 november 1710 ziet hij Van Vliets knipwerk bij diens neef, Gerard Vogel, in diens huis op de Bierhaven. Hij vindt het werk echter lang niet zo indrukwekkend als dat van Elisabeth Rijberg, die hij eerder op de dag bezocht had: “Wir fanden aber die Arbeit an diesen Stücken lange nicht so schön, und sauber, als die bey der Jungfer Ryberg, ob er wohl die beste zehen Stücke, wie er versicherte, in Erbtheilung bekommen“. Zijn werk was “auf Apothecker Art ausgeschnitten, und aufgeklebt, da hingegen der Jungfer Ryberg Arbeit alle erhaben und natürlich war“. Dat hij de beste tien stukken van Van Vliet gezien heeft, kan niet waar zijn, want uit Corneha Bras’ testament weten we immers dat zij de mooiste stukken legateerde aan met name genoemde personen en de rest aan Gerard Vogel en Franco Bouwens.
Dat alleen Von Uffenbach van Elisabeth Rijberg rept en de andere reizigers niet, komt omdat zij haar niet bezocht hebben. Naar alle waarschijnlijkheid woonde ze toen nog niet in Rotterdam. Pas in 1698 komen we haar naam voor het eerst tegen bij Gerard van Spaan. Zij woont dan “op ’t Nieuw Oost-Indisch Huis”, dus vlak bij het nieuwe onderkomen van de Kamer van de V.O.C. in Rotterdam aan de Boompjes. Wij weten helemaal niets van haar. Haar naam komt niet voor in de Rotterdamse doop- trouw- en begraafboeken, noch in de poortersboeken, noch in de lidmatenregisters van de diverse kerkgenootschappen van Rotterdam en de omliggende dorpen (nu wijken van de stad). Ook onderzoek in het Oud Notarieel Archief leverde niets op. Dat ze tussen 1698 en 1710 in Rotterdam woonde en haar beroep uitoefende weten we dus alleen van publicaties uit die tijd. Bij Gerard van Spaan lezen we, dat ze om de aandacht op zich te vestigen boven haar huisdeur een bord aangebracht had met het volgende rijm in het Frans en in het Nederlands:
“Ik snijde van papier al wat het oogestreeld,
Of wat een geestig brein ons na de konst afbeeld.
Al brult de bitse nijd met opgesparde kaken,
Mijn konst en zal niet ligt daar door in ‘t voetzand raken “.
Waarom schreef ze deze nogal agressieve regels? Was ze bang voor concurrentie? Van Gillis van Vliet had ze niets te vrezen, hij verkocht niets. Was ze uit een andere plaats weggegaan, Amsterdam wellicht waar Johanna Koerten triomfen vierde, bang voor concurrentie of misschien voor lasterpraat? Navraag bij het gemeentearchief van Amsterdam leverde echter niets op. Gerard van Spaan spreekt over haar “kurieuze stukken van papier”. Dit bestaat in konstige Oorlogschepen en Jachten /met een stille en holle zee: voorts Koningljke en Prinseljke Lusthuizen / als het Loo / Honishofredijk (Honselaarsdijk / en anderen: voorts geboomten / verschieten / en portraitten in ‘t plat en verheve“. Het knipwerk was achter glas geplaatst en ingelijst, net als dat van Van Vliet dus en zoals algemeen te doen gebruikelijk was. De waardering voor haar werk spreekt uit de beloning die zevan de keurvorst van de Palts kreeg. Van Spaan beschrijft het zo: “…deze dogter iets voor den Keurvorst van de Palts gesneden hebbende / wierd vereert met dit volgende soort van goed: vier zilvere vergulde bekers met dekzels / daar enige Roomse keizers op gedreven stonden; nog een klein zilver serviesje / met het Keurvorsteljk wapen daarop“. Het werk dat van Spaan noemt heeft Van Uffenbach bij zijn eerste bezoek in 1705 ook gezien. Hij is enigszins teleurgesteld als hij haar in 1710 weer bezoekt en dan slechts elf schilderijen aantreft waarvan hij er negen al in 1705 gezien had. Twee nieuwe stukken, die Elisabeth in 1709 gemaakt heeft, stellen het strand met een gezicht op Scheveningen voor en de haringvangst. Daarvan zegt hij: “Diese waren gar schön und künstlich gemacht, und anjenem die viele kleine Figuren von Menschen, die alle auch von purem Papier eingekleidet, an diesem aber die viele Schiffe mit allem Zugehör derselben, billig zu bewundern “. Hij vindt haar zee- en bloemstukken het beste, maar kan haar gebouwen, zoals het Loo, minder waarderen. Aan haar bloemstukken roemt hij de omlijstingen die er deels uitzien als borduurwerk en deels als kant, maar hij vindt ze wel vreselijk duur. “Sie forderte vor das geringste dieser Stücke sechs hundert Hollöndische Gulden, welches vor Papier, ob es gleich noch so künstlich ausgeschnitten, gewiß gar viel Geld ist“. Na 1710 komen we haar naam in geen enkele publicatie meer tegen, maar sinds kort hebben we misschien toch een echt portret van haar.
Lange tijd hebben we gedacht dat er nog een knipster, Johanna van Verwinde/Van Winde, in Rotterdam actief was. Het Historisch Museum bezit namelijk een schilderij (29 x 25 cm) waarop een dame een fraai knipwerk ophoudt bestaande uit twee kunstig uit wit papier geknipte bollen. De bollen bestaan uit een paar platte cirkels, die later tot een bol gevormd zijn door de cirkels uit elkaar te houden met driehoekige stukjes stevig rood papier. In de buitenste randen van de bovenste bol staat tweemaal de naam Johanna van der Winde en in de onderste bol staat “Rotterdam per memo anno 1696 en Nicolaas Juweel, anno 1696.
Meer naar het midden van de cirkels zijn vogeltjes, bladranken, een pauw, een scheepje en een zwaan te zien. De buitenranden zijn gekarteld. Op de onderste bol staan aan weerskanten nog versieringen van twee kleine halve cirkeltjes met een vlag erop. Onderaan het stuk hangt een “kwast” van waaiervormig gevouwen rood papier. Het is een heel bijzonder geheel. In de hoek rechts onder op het schilderij staat een tafeltje met wat papiersnippers en een schaartje en een mesje, duidelijk gaat het hier dus om een papierknipster (Johanna van Verwinde?) met haar werk. Links boven zien we op de achtergrond in een (deur?)opening een jonge vrouw in een omslagdoek met een soort baret, oorbellen en een kanten halsdoek of kraag. Ze heeft haar rechterhand opgeheven en kijkt opzij alsof ze met iemand achter de muur of deur spreekt. In 1990 werd dit schilderij bij Sotheby in Amsterdam geveild en gekocht door het Rotterdams Historisch Museum waar ik het kort geleden mocht bestuderen. Het schilderij is niet gesigneerd.
Het toeval wil, dat het RKD (Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie) een foto bezit van een vrijwel identiek schilderijtje (24 x 18 cm) uit de periode ±1685- 1690, geveild in 1946 bij Van Marie, De Sille en Baan in Rotterdam, dat wel gesigneerd is en wel door de schilder Nicolaas Juweel. We mogen dus wel aannemen dat het schilderij in het Historisch Museum ook van Juweel is. De knipster op de foto van het RKD is jonger, de figuur op de achtergrond is heel vaag, eigenlijk niet meer dan een arm met een hand en in de eenvoudiger uitgevoerde bollen komt alleen de naam Nicolaas Juweel voor en in de onderste bol drie vage letters waarvan er één een “Y” en een andere een “R” of “B” zou kunnen zijn, maar het hele tafereel en de compositie van het schilderij zijn vrijwel eender als van het Rotterdamse schilderij.
Waarom schilderde Juweel twee bijna identieke schilderijen? Waarom werd Johanna van der Winde, die zulk prachtig knipwerk zou maken, door tijdgenoten niet vermeld? Was zij de knipster wel? Deze intrigerende vragen vroegen om nader onderzoek naar de schilder en zijn model.
Nicolaas Juweel (± 1639-1704) was een Rotterdamse schilder, die in knipperskringen niet geheel onbekend was. Hij heeft voor de Amsterdamse knipster Agnes Blok aquarellen van haar bijzondere plantencollectie gemaakt (Nieuwsbrief 2005-1). Van Spaan noemt hem “een figuurschilder in het klein”, anderen vergelijken zijn werk met dat van Van der Werf en in de veilingcatalogus van Sotheby wordt hij een “German follower of Frans van Mieris the Younger” genoemd.
Van hem zijn ook enkele portretten bekend. Hij trouwde op 14-4-1664 met Arjaentie Cornelis; ze woonden beide in Rotterdam, maar trouwden met attestatie in Overschie waar Ariaentie’s familie waarschijnlijk woonde. Na hun huwelijk ontbreekt elk spoor. Ze krijgen geen kinderen in Rotterdam en ook niet in Overschie of andere omliggende gemeenten. De naam Juweel komt enkel en niet in de Rotterdamse DTB’s (Doop, Trouw en Begraafregisters) voor. Pas tegen het eind van de 17e eeuw duiken er ineens weer Juwelen op, waarschijnlijk -inmiddels volwassen- kinderen van Nicolaas en Ariaentie. Zo trouwt op 18-10-1695 “Nicolaas Juweel, j.m van Rotterdam, wonend Vissersdijk met Johanna van der Winden, j.d van Rotterdam, wonend Valkesteeg “.
Ze gaan wonen op de Goutse wegh (Goutse Singel wegh, Goutsche Singel, op ‘t Singel bij de Goutse Poort). Zij krijgen tussen 1696 en 1707 zeven kinderen waaronder ook weer een Nicolaas. Onder de doopgetuigen is behalve van Nicolaas (opa?) ook sprake van een Alijda, Maria, Aeltie en Angenietie Juweel, tantes of zussen van het jonge stel? Vanaf 1695 komen er in de DTB’s heel wat Juwelen voor tot ver in de 18e eeuw. Dat ze verwant zijn lijdt geen twijfel, bij de kinderen uit de diverse huwelijken komen we telkens dezelfde namen tegen, maar hoe de familierelatie is en waar ze opeens allemaal vandaan komen is niet duidelijk. Nicolaas Juweel sr. overlijdt op 13-9-1704 en zijn vrouw, Ariaentie, op 29-9-1708 beide op de Goudse wegh. Nicolaas jr. overlijdt op 20-1-1742 op de Goudse Singel over ‘t wed en Johanna van der Winde op 24-12-1754 op het zelfde adres. Bij Nicolaas’ dood blijven er 5 en bij Johanna’s dood 4 meerderjarige kinderen achter.
Onze theorie over de beide schilderijen en Johanna van der Winde luidt nu als volgt: Nicolaas Juweel sr. heeft tussen 1685 en 1690 een knipster, Elisabeth Rijberg, met een van haar fraaiste werkstukken geportretteerd, waarschijnlijk buiten Rotterdam, misschien in Amsterdam of omgeving. Dat kan voor haar een mooie reclame geweest zijn, gevoegd bij haar opvallende uithangbord. Toen in 1695 zijn zoon met Johanna van der Winde trouwde, bestelde hij als huwelijksgeschenk een soortgelijk knipsel bij Elisabeth, maar nu met de namen van het jonge paar erin. Vervolgens schilderde hij het tafereeltje opnieuw. We weten nu dus wel zeker dat Johanna van der Winde geen knipster was, maar de schoondochter van de schilder Nicolaas Juweel en dat in Rotterdam alleen Gillis van Vliet en Elisabeth Rijberg deze eer toekomt.
Bronnen:
– Jaarboekjes Rotterdam uit 1917, 1919, 1920, 1928, 1934, 1953, 2004 “Rotterdamse Meesters uit de Gouden Eeuw”, redactie: Nora Schadee, Historisch Museum! Waanders, Zwolle, 1994
– “Beschrijvinge der stad Rotterdam en eenige omleggende dorpen”, Gerard van Spaan Rotterdam, (1698)
– “Merkwürdige Reisen durch Niedersachsen, Holland und Engelland”, erster Teil, Zacharias Conrad von Uffenbach, Ulm, 1754
– “Zeer uitstekende kurieuze stukken van papier”, Rotterdamse Papierknip-en snijkunst 1650-1900, Henk van Ark, Rotterdam, 1987
– DTB’s, Gemeente Archief Rotterdam
– ONA, Gemeente Archief Rotterdam
– Westfries Museum, Hoorn
– Historisch Museum Rotterdam
– RKD, Den Haag
door Atty Broer
Dit artikel verscheen eerder in de Nieuwsbrief 2006-3, een uitgave van Stichting W.Tj. Lever.