Portretten van knipkunstenaars, Agnes Block 1, Nieuwsbrief 2005-1

Nu verder onderzoek naar het Zeeuwse knipwerk niet door kan gaan, hebben we besloten dat ik me de komende tijd in dit nieuwe onderwerp zal gaan verdiepen. Het zal waarschijnlijk geruime tijd een vaste rubriek in de Nieuwsbrief gaan vormen. Ik zal proberen een beeld te schetsen van leven en werk van diverse knippers (-sters) van wie we wel de naam en een enkele keer ook werk kennen, maar van wie verder weinig of niets bekend is. Het eerst komen enkele knipkunstenaars uit de 17e eeuw aan bod, de periode waaruit de oudste Nederlandse knipsels bekend zijn, onder andere van Joanna Koerten over wie Henk van Ark al verschillende keren in de Nieuwsbrief geschreven heeft. Een tijd- en stadgenote van haar was Agnes (Agneta) Block. Hoewel van haar geen knip- of andere kunstwerk bewaard gebleven is, weten we uit mededelingen van tijdgenoten dat ze knipte, borduurde, tekende, schilderde en boetseerde. Kortom een veelzijdig talent.

Agnes Block (1629-1704) werd op 29 oktober 1629 in Emmerik (D) geboren uit doopsgezinde ouders. Haar grootvader van vaders kant was aan het eind van de 16e eeuw vanwege geloofsvervolging -de zuidelijke Nederlanden waren weer Spaans en dus katholiek geworden- met zijn gezin vanuit Antwerpen via Keulen en Haarlem in Amsterdam terechtgekomen. Agnes’ vader, Arend Block, vestigde zich met zijn vrouw, Ida Rutgers, in Emmerik waar hun 5 kinderen geboren werden. Beide ouders stierven jong en de kinderen werden na hun dood bij familie in Amsterdam ondergebracht. Agnes kwam – waarschijnlijk met haar twee zusjes – in huis bij haar oom en tante David Rutgers en Susanna de Flines, evenals haar ouders en andere familieleden behorend tot de rijke doopsgezinde handelaren uit de hoofdstad. Ze kreeg een opvoeding zoals die voor meisjes uit de gegoede stand gebruikelijk was in die tijd met aandacht voor kunst en cultuur, maar ook voor pleziertjes zoals wandelen in een doolhof waarvan er meerdere waren in het toenmalige Amsterdam, bezoek aan de oude, over de Amstel gebouwde, beurs waarin allerlei winkeltjes waren of een vaartochtje op de Amstel. ‘s Winters werd er geschaatst en was er tijd voor schouwburgbezoek.

Op 2 mei 1649 trouwde ze met Hans de Wolf, een zijdehandelaar in de Warmoesstraat. Hij was evenals Agnes een telg uit een Vlaams doopsgezind geslacht. Hij was kort daarvoor weduwnaar geworden van Neeltje Block, die overleden was bij de geboorte van hun eerste kind, Pieter. Hans’ moeder was een zuster van Vondel. Vondel en Hans waren zeer op elkaar gesteld en ook Agnes mocht haar nieuwe oom graag en dat was wederzijds, misschien mede door Agnes’ liefde voor de literatuur. De families zijn levenslang bevriend gebleven en hebben elkaar in moeilijke tijden altijd ter zijde gestaan. Ter gelegenheid van het huwelijk werd er een gouden huwelijkspenning vervaardigd waarbij Vondel een toepasselijk gedicht maakte:

“De Vredetijt, die lang moet duren,
Vereenight strydige naturen,
Het woudt vergeet zijn’ wilden aert.
De macke kudde is niet vervaert
Noch schuw. Onnoosle en wilde beide
Verzamen in een zelve weide;
Daer leit de Liefde met haar hant
Den WOLF en ‘t LAM aen eenen bant.”

Met het lam verwijst Vondel naar de heilige Agnes wier attribuut altijd een wit lam is. Enkele maanden later schrijft hij op haar naamdag, Sint Agnes (21 januari), weer een gedicht voor haar waarin hij haar in de laatste regels met de woorden:

“Godt wil u zijn ‘zegen geven
Dat sinte Agnes, ryk van glans
U onthaele in ‘s hemels trans.”

aanbeveelt in de bescherming van deze heilige die door hem hoog vereerd werd.

Het jonge echtpaar gaat wonen in Hans’ huis ‘De vergulde Wolf?’ in de Warmoesstraat, de voornaamste straat van Amsterdam waar veel handelshuizen van hervormde en doopsgezinde kooplieden, vooral zij de handelaren, gevestigd waren en waar de aanzienlijksten van de stad woonden en bij tijden buitenlandse gasten verbleven. Mensen als Philips de II en de aartshertog van Oostenrijk verbleven er tijdens hun bezoek aan Amsterdam en Alva woonde er in “t Huis van Doornik”. Vondel woonde maar enkele huizen van Hans en Agnes vandaan in “De Kraak”, waar hij een kousenhandel dreef. Later, nadat hij door het wangedrag van zijn zoon Joost in grote financiële moeilijkheden geraakt was en failliet verklaard werd, moest hij naar een kleiner huis verhuizen. Hans de Wolf en enkele andere notabelen hebben toen bewerkstelligd, dat burgemeester Cornelis van Vlooswijk hem benoemde tot boekhouder van de Amsterdamse Bank van Lening, zodat hij weer een bron van inkomsten had. Tientallen jaren bezocht Vondel de familie De Wolf elke vrijdagmiddag, ook toen ze allang verhuisd waren naar het huis “Messina” op de chique Herengracht.

De eerste keer dat we iets vernemen van Agnes’ kunstzinnige bezigheden is in een gedicht van Vondel, dat hij schrijft ter gelegenheid van Agnes’ 39e verjaardag in 1668:

(…)“AGNES, staek nu ’t onderzoeken
En gesprek met stomme boeken.
Teken bloemperk noch prieel.
Besigpotloot, noch penseel,
Pen, noch int, noch waterverven:
‘t Is nu tij t de kunst te derven.
Zet bootseeren aen een zy,
Want uw vrolijk jaergety
Lijdt geen kunstige oeffeningen,
Daer wy dertigh zonneringen
En noch negen, hant aen hant,
Sluiten met een ‘tafeltrant.”(…)

Hier is dus sprake van lezen (studeren), tekenen, schilderen en boetseren, maar nog steeds niet van knippen. Daarover lezen we pas in een later gedicht van Vondel.

In februari 1670 was Hans de Wolf overleden en enkele maanden later had Agnes “een hoffsteede groot omtrent veertien en een halve morgen, leggende aan de Vecht in de jurisdictie van Loenen” gekocht. Het bezit bestond verder uit “hoff berghen (opslagplaatsen voor hooi of graan), schuere, stalingen ende vordere getimmert ende plantagie“. Agnes kende de geneugten van het leven buiten de stad, want Hans de Wolf had een deel van het buitenverblijf in de Purmer bezeten, dat zijn moeder, Clementia van den Vondel, na haar dood aan haar kinderen nagelaten had met de bepaling dat het onverdeeld zou blijven zolang er nog een van haar kinderen of kleinkinderen in leven zou zijn. Na Hans’ dood erfde zijn zoon Pieter zijn deel. De familie zal ongetwijfeld menige mooie zomer in de Purmer doorgebracht hebben. Nu had Agnes dus haar eigen buitenplaats aan de Vecht. Ze was daarmee niet de eerste, want veel van de rijke doopsgezinde zij de handelaren belegden hun geld in land en buitenhuizen. De streek tussen Breukelen en Loenen kreeg naar hen zelfs de bijnaam de Mennistenhemel. Ze begon met de aanleg van een boomgaard, een moes- en bloementuin en het graven van vijvers evenals met de bouw van een huis naast de boerderij die er al stond. De buitenplaats kreeg de naam Vijverhof.

Nog voor het geheel voltooid was brak de oorlog van 1672 (het Rampjaar!) uit. De Franse troepen hielden behoorlijk huis in de Vechtstreek en hoewel het huis gespaard bleef viel na hun vertrek in 1674 veel te herstellen aan de vernielde tuinen. Op een portretpenning van Agnes is te zien dat de tuin in Lodewijk IV stijl aangelegd werd.

By Jan Boskam – Own work, CC BY-SA 3.0, commons.wikimedia.org

Het is waarschijnlijk dat Agnes bekend was met de ontwerpen van de bekende tuinarchitecten van die tijd zoals de Franse tuinarchitect Daniel Marot. Bovendien had Sybrand de Flines in Parijs contact met de hortulanus van de Franse koning. Met deze Sybrand was Agnes na lang aarzelen op 9 september 1674 getrouwd. Hij was na het overlijden van zijn vrouw op 11 oktober 1672 met zijn twee dochtertjes van 10 en 11 jaar achtergebleven. Hij stamde evenals Agnes af van uit Antwerpen afkomstige doopsgezinde vluchtelingen en had ook in de Warmoesstraat gewoond. Ze hebben elkaar ongetwijfeld van jongs af aan gekend. De doopsgezinde gemeenschap telde maar zo’n 1000 mensen en bovendien was het verplicht binnen de gemeenschap te trouwen. Wie dat niet deed werd “afgesneden”. Binnen de betrekkelijk kleine kring van rijke kooplieden kende iedereen elkaar dus wel. Ter gelegenheid van dit tweede huwelijk maakte de 86 jarige Vondel weer een gedicht en daarin vermeldt hij Agnes’ knipkunst en de fraaie stoffen die De Flines maakt en verhandelt:

(…) d’Een schept zom lust op ‘t lant,
Daer zy bloemen zaeit en plant,
Of de Bloemgodin helpt vieren,
En het loofwerk op papieren,
Uitgesneden met de schaer,
Offert op het huisaltaer.
D ‘Ander heeft Natuur getroffen,
Als hy net inzyde stoffen,
Loof en schoone bloemen weeft,
Schooner dan de lente ons geeft (…)

Maar Vondel spreekt ook over (…) “FLINES, die door stadigh minnen ‘t Onvermurwde hart kost winnen”. Vondel bleef ook op Vijverhof een graag geziene gast. Toen hij in 1679 overleed zorgde De Flines voor een gedenkdienst in de Nieuwe Kerk. Na hun huwelijk zullen Agnes en Sybrand de winters waarschijnlijk in Agnes’ huis aan de Herengracht doorgebracht hebben, maar de zomers zullen ze op Vijverhof gewoond hebben.

Met Vijverhof lijkt Agnes er een nieuwe levensinvulling bij gekregen te hebben. Haar buitenplaats werd haar grote liefde. Vastberaden nam ze samen met haar man de aanleg van de tuin ter hand. Ze liet een theekoepel bouwen, decoreerde de tuin met beelden en ze ging zich enthousiast bezighouden met de studie van de botanie en het kweken van in- en uitheemse gewassen waarbij ze opmerkelijke resultaten behaalde, zodanig dat haar tuin een voorbeeld voor anderen werd. Het lukte haar als eerste in Nederland een rijpe ananas te kweken. Ze bood hem aan aan de Staten van Utrecht die haar als dank een gedenkpenning schonken waar aan de ene kant haar beeltenis staat en aan de keerzijde een afbeelding van Vijverhof met de godin Flora die een hoorn van overvloed in haar arm houdt. Naast haar staat een bloempot met een ananasplant.
Maar haar belangstelling hield niet op bij de botanie. Ze had ook een volière met vogeltjes, ze verzamelde schelpen, opgezette vlinders en andere insecten, porselein, mineralen, tekeningen en allerlei snuisterijen. Zo ontstond haar rariteitenkabinet, de grote mode van de 17 eeuw, die ontstaan was na de grote ontdekkingsreizen van de 16 en 17e eeuw en de daaruit volgende handelsreizen van de VOC en de WIC. Behalve allerlei handelswaar brachten deze schepen ook exotische planten, zaden en dieren mee. De rariteitenkamers of -kabinetten vormden de voorlopers van onze musea. De prachtige ovale zaal van het Teylers Museum in Haarlem (geopend 1798) was ooit de rariteitenkamer van de heer Teylers.
Veel van haar bloemen en planten heeft Agnes zelf getekend en geschilderd, maar zij en haar man nodigden ook schilders uit op Vijverhof om voor hen te werken. Omdat Agnes in haar “bloemboeken” optekende wie ze opdracht gaf, weten we dat ze een groot aantal schilders op deze manier ondersteunden. Saftleven, Willem de Heer, Pieter en Alida Withoos, Hengstenburg, Bronkhorst, Maria Sibylla Merian, Nicolaas Juweel, Philips Tideman en vele anderen hebben ongeveer 400, meest aquarellen, van haar planten, vogels en insecten vastgelegd. Ook op andere buitenplaatsen werden kunstenaars voor dit doel uitgenodigd. Zo vormde de groep van rijke kooplieden een belangrijk mecenaat.

By Jan Weenix – www.ahm.nl, commons.wikimedia.org

Op een familietafereel , geschilderd door Jan Weenix zien we Agnes als middelpunt van haar gezin en haar kunstwerken. Ze heeft een geschilderde vogel in de hand. Aan haar voeten ligt een map waarin ze haar teken- en schilderwerk bewaarde – en misschien ook wel knipwerk- vooral van bloemen. Tegen enkele boeken staat een schilderij. Het kan door Agnes gekopieerd zijn, want het schilderen van amateurs was vaak kopiëren. Sybrand, gekleed in een wijd gewaad houdt een beeldje in zijn hand, dat door Agnes geboetseerd zou kunnen zijn. Op tafel zien we voorwerpen uit Agnes’ rariteitenkabinet: opgezette vlinders, schelpen en een cupidootje met een grote, vreemd gevormde schelp. Het stiefdochtertje naast haar biedt een schaal met op Vijverhof gekweekte druiven en andere vruchten aan. Het andere meisje zit tussen een ananasplant met een volgroeide ananas en een petunia(?) plant. Alles in het tafereel getuigt van Agnes’ interessen. Op een bruggetje met boog staat de naam Vijverhof, er achter hebben we zicht op de tuinen.

Op een later portret (1693) van Adriean van der Werff staat Agnes afgebeeld met een bloeiende tak in haar hand. Dit portret is een pendant van het portret van Sybrand de Flines die een zelfde soort wijde mantel draagt als op het schilderij van Weenix. Naast hem staat een bloempot met een acanthus.

Al Agnes’ liefhebberijen zijn ook bezongen in het lange lofdicht “Vijverhof van Agneta Blok” (1702) van haar achterneef Gualtherus Blok. Hij wandelt als het ware met de lezer door de tuin, wijst op de exotische gewassen en de producten die ze opleveren: “die goud-geele Ananas” en “de soetste most van muscadel”, komt langs de volière met “ ‘t sweevend pluimgediert” en langs de perken met “Amaranth, Passi-bloem, Oleander en Catoenboom“. Dan gaat hij het huis binnen naar de rariteitenkamer “waar in seer konstig, net in lysten sijn geplaatst, in Doosen opgeset, uit beide de Indiën de bloedeloose dieren, En teder afgemaalt die door de Myt ontcieren; En onder dien behaagt de Paauw-oog, een Capel, Uit Suriname van de grootste, wonder wel”. Verder is er sprake van “Scorpioenen uit Ceilon” en “de Worm, die Sijde aan ons verschaft “. Maar ook de papierkunst ontbreekt niet in het kabinet, getuige de regels: “Doch Bloemen wonderlyk in Potten te schakeren, Kan uwe Sny-konst in Papier, uw Schaar ons leeren“ Over de bibliotheek zegt hij: “De Boeksaal eindelijk bint ons wel allermeest, Hier toont gy wys-beleid, een mannelijke geest”.

Jan van Goeree tekende en graveerde een toepasselijk titelblad bij het gedicht. In het midden staat in een cirkel een koepel aan het water. Rechts van de cirkel zit de Vechtgodin met in haar linkerhand een vaas waaruit water stroomt, aan haar voeten ligt wat visgerei. In de verte is de Utrechtse Dom zichtbaar (als de Amsterdamse kooplieden op hun buiten verbleven waren ze burgers van Utrecht). Links zit de godin Flora.

door Atty Broer
Dit artikel verscheen eerder in de Nieuwsbrief 2005-1, een uitgave van het museum van Knipkunst en Stichting W.Tj. Lever.