Een van de doelstellingen van de stichting W.Tj. Lever was het streven naar de samenstelling van een studie over leven en werk van knipkunstenaar Lever. Tijdens zijn leven en na zijn overlijden is al veel over hem geschreven. In de periode 1940 tot 1960 was er vooral aandacht voor zijn belevenissen als beginnend en reizend knipper, hierna stonden de meeste artikelen in het teken van zijn Nederlands Museum van Knipkunst. Na zijn dood in 1981 verschenen er diverse korte biografische schetsen, maar tot een meer uitvoerige studie of biografie is het nooit gekomen. De afgelopen twee jaar is er aan gewerkt te komen tot een studie die vooral in zal gaan op Levers activiteiten als papierknipper, verzamelaar en museumdirecteur, een echte biografie wordt dat dus niet. Het is de bedoeling dat die in brochurevorm uitkomt eind 2008. In deze Nieuwsbrief en de komende nummers vindt u een voorpublicatie van de uitgave die de titel “Wiecher Tjeert Lever (1917-1981). Een kunstenaarsleven in knipsels” zal krijgen.
De jonge papierknipper
“Knipverkeerd” was helemaal geen goede naam voor dat jongetje…” is de kop van de kinderrubriek van het Vrije Volk op 18 november 1952. Ene Manke schrijft in “Het Vrije Volkje”: “Er was eens een kleine Groningse jongen, die met z’n vader en moeder op een vrachtschip woonde, dat de grappige naam “Nooit Volmaakt” had. Toen de jongen een jaar of zes was, voer de “Nooit Volmaakt” geregeld door de kanalen van de Groningse veenkoloniën, waar de baas van het schip grote voorraden turf van de ene plaats naar de andere bracht. De moeder van het jongetje hielp de vader altijd mee, want een turfschipper heeft een druk leven. Zo kwam het dat het jongetje dikwijls alleen in de roef van her schip zat, waar -als het donker begon te worden- een grote petroleumlamp brandde. Die lamp had zo ‘n ouderwetse kap met een rand van kralen eraan en die kralen konden prachtige schaduwen maken op de wand van het roef]e. Het jongetje zat dikwijls naar die schaduwen te kijken en opeen avond dacht hij: als ik een schaar neem en figuurtjes uit zwart papier knip en die figuurtjes dan weer op wit papier plak of omgekeerd, dan moeten dat net zulke leuke schaduwbeelden worden, als ik nou op die muur zie. En hij nam schaar en papier en hij begon te knippen en kijk, van dat ogenblik af is hij nooit meer met knippen opgehouden. Het jongetje begon met poppetjes. Poppetjes die elkaar de hand gaven, je kent ze wel, zo’n hele rij dansende figuurtjes. Maar hij ontdekte al gauw, dat je uit oude schoolschriften, treinen en stoomboten kon knippen. Lijm was er niet op het schip, maar hij nam draad en naald en naaide z’n figuren van papier aan elkaar. Hij hield veel van de natuur en hij begon dieren en bloemen uit te knippen, die zo goed lukten, dat hij er boekenleggers van maakte, die hij aan de meisjes gaf die hij aardig vond. Want hij was toen al niet zo’n héél klein jongetje meer. Thuis waren ze wel eens kwaad over al dat geknip. Want de snippers vielen op de cocosmatten, die de vloer van het roefje bedekten en ‘t was een heel geveeg om ze er weer af te krijgen. Daarom gaven zijn ouders hem de bijnaam ”Knipverkeerd” Maar in hun hart waren ze maar wat trots op dat zoontje “Knipverkeerd”, dat steeds mooiere dingen ging maken. Toen het Jongetje twintig jaar was, en dus een man, hield hij een tijdje met knippen op. Niet omdat hij er genoeg van had, maar omdat hij dacht, dat anderen zouden zeggen: kijk hem nou eens, een man die plaatjes knipt, nou zeg, dat is toch echt een meisjeswerkje. Op het ogenblik is hij al lang getrouwd, hij heeft zelfs al zes “Knipverkeerdjes”. Z’n oudste dochtertje Liesje, die negen, en Rika, die zeven jaar is knippen net zo graag als hun vader. Want je moet niet denken dat “Knipverkeerd” niet meer knipt! Hij geeft het goede voorbeeld in z’n huis en zijn kinderen vinden het prachtig en kijken hem de kunst af. Liesje heeft zelfs al een medaille met haar knipsels gewonnen toen ze zeven jaar was en daarna nog een heleboel eerste prijzen. Als de vader het merkt, dat z’n kinderen zijn figuurtjes naknippen, verscheurt hij ze: ze moeten alles zelf bedenken! En nu moet ik jullie nog vertellen, hoe dat jongetje in werkelijkheid heette: Wiecher Tjeerd Lever. Hij woont op het ogenblik in Muntendam en hij is een van de weinige knipkunstenaars, die er in ons land wonen. Soms knipt hij wel eens op tentoonstellingen, waar iedereen hem op de vingers kan kijken. En hij heeft een boekje geschreven, dat “Op nieuwe wijs, naar oude trant” heet en dat iedereen maar eens moet lezen, die de fijne kneepjes van de knipkunst machtig wil worden (…)“
Hoewel in het stuk de naam van Wiecher Tjeert Lever op twee plaatsen verkeerd is gespeld, wordt in dit artikel goed beschreven hoe de jonge Lever als kind al met papierknippen is begonnen. Lever is op 7 september 1917 in Hoogezand geboren als zoon van Harm Lever en Annette de Vries. Op 3 april 1941 trouwt hij met Hermanna de Boer (1914-1998). Uit dit huwelijk zijn zes kinderen geboren: Anette (1941), Elisabeth (1942), Harm (1944), Henderika (1945), Jan (1947) en Tobia (1952).
Lever scheidt en hertrouwt op 17 maart 1976 met Meintje Jonker. Zij had uit een eerder huwelijk een zoon: Jacobus (1954). Wiecher Lever overleed op 2 oktober 1981.
Hij werkt na zijn lagere schooltijd in de brandstoffenhandel van zijn vader, volgde de handelsavondschool en besloot op zijn 21ste jaar een eigen loopbaan te beginnen. Hij heeft diverse baantjes en wordt uiteindelijk vertegenwoordiger in drogisterijartikelen bij de firma Ten Doesschate. Vanaf eind 1949/begin 1950 is hij knipkunstenaar van beroep.
De periode 1946-1950
In het artikel “Over knipsels en schaduwbeelden “(Groninger Dagblad 15 en 22 maart 1947) van E.J. Huizenga-Onnekes wordt Lever, naast Gretha Zijl, genoemd als knipper “in onzen tijd”. Zij schrijft: “…Een kunstenaar op dit gebied in de heer W. Tj.Lever van Muntendam. Hij is de zoon van een turfschipper en als jongetje van een jaar of negen kwam hij bij een oudtante in huis om onderwijs te kunnen volgen. In haar bijbel had die tante een oud, eenvoudig knipsel. Het was een duivenhokje met duiven en een paar hondjes. “Dat kan ik ook wel’ dacht de kleine jongen en inderdaad hij kon het. Toen knipte hij meer, b.v. een anker in een hart. Toen zei zijn broer: “Dat anker deugt niet”: Hij had geen aanleg voor knippen, maar hij had schippersbloed in de aderen en hij zag dat het anker verkeerd was. Hij knipte het anker beter dan zijn broer, die van ankers geen verstand had. Toe zei zijn moeder: “Je moet er nog een kruis bovenop zetten, dan het je geloof hoop en liefde. Er kwam een tijd, waarin hij vooral voor meisjes geloof hoop en liefde, maar ook andere knipsels vervaardigde. Zij vonden het prachtig en dat moedigde hem aan. Hierop volgde een periode, waarin hij niet knipte, omdat het toch eigenlijk meisjeswerk was. Hij schaamde zich ervoor. Ook dit ging voorbij. In de oorlog begon hij knipsels te maken met betrekking tot gebeurtenissen van dien tijd. Met één prentje had hij zooveel succes dat hij er 300 stuks van verkocht. Nu gaat zijn werk zelfs naar Amerika, komt op tentoonstellingen en in boeken en kranten wordt erover geschreven…”.
Van turfschipper tot knipkunstenaar. Diverse malen is Levers ontwikkeling treffend beschreven, onder andere in de Rotterdammer (8 juni 1963) en het Friesch Dagblad (5 juni 1963). Het zijn artikelen over Levers museum in Roden.
“Lever werd op 8 september 1917 aan boord van het 80-tons binnenschip “Nooit Volmaakt” geboren en leerde in latere jaren spelenderwijs het vak van z’n vader: de turfschipper. Hij kreeg als klein kereltje al belangstelling voor de knipkunst, die vroeger veel door schippers werd beoefend. Zijn eerste knipsels maakte hij in de roef van de “Nooit Volmaakt”, wanneer vader en moeder Lever het schip door eindeloos lange kanalen loodsten. Wiecher ging er mee door, toen hij zelf turfschipper en kolenhandelaar werd. Wanneer hij met turf of kolen onderweg was, zocht hij vaak naar mooie bloemen of maakte vluchtige schetsjes van wegschietende waterhoentjes en overvliegende reigers, om ze thuis te kunnen naknippen. Op 21- jarige leeftijd ging hij van boord en werd vertegenwoordiger, hetgeen vader Lever deed zuchten: “Als dat maar goed gaat met die jongen. Hij wil niet met de handen werken “. Als vertegenwoordiger kwam Wiecher Lever in tientallen woningen, waar hij oude knipsels vond, die ter gelegenheid van een huwelijk of een geboorte waren gemaakt, en ook andere uitingen van deze oude volkskunst. Hij merkte al gauw dat de mensen bijzonder op deze wandversieringen waren gesteld Wanneer ze ze niet wilden afstaan, ging vertegenwoordiger Lever ze kopiëren en ontwikkelde zo meteen z’n talent. Hij ontdekte, dat hij tamelijk gemakkelijk portretten kon knippen en in z’n vrije tijd ging hij naar tentoonstellingen en knipte voor twee kwartjes het silhouet van baardige schippers, zorgzame huismoeders, schooljongens, burgemeesters en bankdirecteuren. De belangstelling was enorm…
De belangstelling voor het knipwerk van Wiecher Lever begon publicitair met een artikel in het Nieuwsblad van het Noorden van 15 april 1946. Lever had zelf de redactie benaderd met de vraag: “Zou u niet eens iets willen schrijven over een oude volkskunst, die geheel verloren is gegaan, maar die in vroeger eeuwen in ons land veel werd beoefend, namelijk de knipkunst?“. Volgens de schrijver van dit stukje toonde Lever een aantal van zijn vele producten van zijn knipkunst, maar kon hij over “den bloei van de knipkunst in vroeger tijden” weinig vertellen. De Openbare Leeszaal in Groningen bood uitkomst en zocht enkele boeken op die “onzen eenmaal gewekten weetlust betreffende dit onderwerp konden bevredigen”. Gegevens over de geschiedenis van de Nederlandse papierknipkunst zijn vooral ontleend aan het artikel “Schaarkunst” van C. van Son in Elseviers Maandschrift van 1910. Daarin worden knippers genoemd als Joanna Koerten, Willem Eigeman, Elisabeth Rijberg, Gilles van Vliet en Otto van Voorst.
Met dit artikel bereikte Lever wat hij wilde. Hij kreeg aandacht voor zijn werk: “…Het feit, dat deze oude kunst, die eens zoo sterk heeft gebloeid, in onze provincie nog levend wordt gehouden, zij het ook door een enkeling, was te interessant om het niet grootere bekendheid te geven…“. Onder het mom van levend houden van een oude (volkskunst) hebben later vele knippers dezelfde methode toegepast om hun werk onder de aandacht te brengen. En, hij plaatste zijn knipwerk in een aloude traditie. Lever was als het ware de navolger van vele beroemdheden in de knipkunst. Kort daarna ging Lever ook internationaal. Hij kreeg na demonstraties in Arnhem een opdracht voor een knipsel voor Amerika (Noord-Ooster, 15 februari 1947) en niet veel later konden ook bestellingen uit Zuid-Afrika worden gemeld (Winschoter Courant 25 juni 1947 e.v.).
Niet duidelijk is of Lever, toen dus nog vertegenwoordiger en pas enige jaren getrouwd met inmiddels drie kinderen (een knipsel van deze huwelijkssituatie is bij het artikel afgebeeld), voor ogen had dat hij op den duur van het knippen zijn beroep zou gaan maken. Alles wijst er echter op dat dit zo was, al wordt in het Vrije Volk van 18 maart 1950 geschreven dat hij aanstonds noodgedwongen in de knipkunst zijn bestaan zal moeten zoeken. Optimistisch klinkt het niet: “Lever heeft er nu bepaald niet een hard hoofd in, maar toch -de kunst wordt niet meer zo rijk beloond en ook al is hij met zijn knipsels beslist niet duur, de guldentjes zijn dat tegenwoordig wel. En daarom zal hij nog meer lezingen gaan houden, nog meer gaan exposeren en bovendien les geven. Dat laatste zal misschien wat moeilijkheden opleveren, want hij bezit geen diploma van een “handenarbeidschool”. “De natuur geeft geen diploma’s”, zegt hij. Nee, diploma’s geven doet Moeder Natuur niet. Maakte ze maar eens een uitzondering”.
wordt vervolgd
Door Henk van Ark.