We vervolgen onze verhaaltjes over “na-oorlogse” knippers en we hebben nu aan den lijve de betekenis ervaren van de spreuk: “Zoek toch in den vreemde niet, wat de eigen stad u biedt”.
We willen u deze keer laten kennis maken met Marie Thérèse Bruning te Nijmegen, nu een ruim zeventigjarige dame. Haar naam en werk doken op in het tijdschrift “Hobby”, van oktober 1947. De redacteur schreef lovend over haar zoeken naar nieuwe vormen en hoopte dat ze zich verder zou ontwikkelen, zodat haar knipsels wat minder op houtsneden zouden gaan lijken.
Marie Thérèse heeft knipwerk uitgewisseld met Wiecher Tjeert Lever, die haar vanuit zijn museum “De Meeuw” te Muntendam in Nijmegen heeft bezocht. Aan Line Huizenga-Onnekes schreef hij in 1952: “Marie Thérèse is een goed werkster, uit het tekenen tot knipster gegroeid. Kunt u aan haar werk zien.” Zij is daarop door Line benaderd en die beiden hebben een aantal brieven gewisseld. Marie Thérèse schreef over zichzelf: “Ik heb getekend vanaf dat ik in de kinderstoel zat … Pas toen ik 27 jaar was, nam ik geregeld les. Mijn grootvader schilderde niet onverdienstelijk landschappen, terwijl ik het liefst illustreer.”
In 1946 vroeg een huisvriend, die een drukkerij had: Waarom knip je het niet? Zo gezegd, zo gedaan; kort na de oorlog was er nog verduisteringspapier genoeg, een nagelschaartje werd opgezocht en ze ging aan de slag. Het ging zo goed dat al snel een kerstkaart, geboortekaartjes voor vrienden en, in opdracht van de Nijmeegse drukker, een serie van twaalf geboortekaartjes geknipt werden.
Verder schreef ze: “Knippen is een kwestie van steeds veel doen om de techniek te vervolmaken, aan fantasie ontbreekt het mij nooit”. Over haar keuze van motieven: Mijn werk is een uiting van godsdienst, in de ALGEMENE zin van het woord, GODS DIENST, dit is het dienen van God, in mijn geval met zwart papier en ‘n schaartje”. Ze gebruikte motieven met een Rooms Katholiek of sprookjesachtig karakter (fig.1), net als Gertrud Januszewski, die bij haar thuis is geweest.
Marie Thérèse heeft Line Huizenga in het hoge noorden van Groningen bezocht, in november 1953. Er werd ook een bezoek gebracht aan de stad Groningen; toevalligerwijs was het Sint Maarten, een feest dat in het noorden van het land intensief gevierd wordt en dat in Nijmegen niet bekend was. Het zien van de kinderen langs de huizen was aanleiding om een knipsel te maken als kado voor Line (afb. 2).
Toen wij al deze verhalen in de verzameling brieven van Line Huizenga gelezen had den, zochten we in het telefoonboek van Nijmegen haar naam. We vonden geen M. T. Bruning, maar toen we op goed geluk een andere Bruning probeerden, vertelde een aardige, jonge stem: “0 ja, dat is mijn tante!”
Onlangs hebben enkele leden van het Kniprijk Nijmegen contact met haar gezocht en het werd een ontmoeting die wederzijds hartverwarmend was. Het nagelschaartje blijkt nog steeds favoriet, het verduisteringspapier was intussen op en wachtte op een goed alternatief. Maar haar verhalen waren overvloedig en boeiend.
Zo vertelde ze ons dat in 1.948 Godfried Bomans in het Elseviers Weekblad een artikeltje over “Een verdwenen kunst” geschreven had. Hij bedoelde hiermee de silhouetteerkunst en beloofde de lezers ook te schrijven over kantknipsels, gewone knipsels en de allereerste fotografieën. Mevrouw Bruning haalde die oude krant tevoorschijn en we lazen er: “Over elk dezer vier onderwerpen bezit ik enige boeken, te weinig om mij tot een kenner te verheffen, doch genoeg om u deelgenoot te maken van het plezier dat ik er aan beleefd heb”. Ze knipte voor Godfried Bomans taferelen uit diens “Erik, of het klein insectenboek”, stuurde deze naar hem op met de opmerking: “U denkt dat het een verdwenen kunst is, maar nee . . .“
Bomans stuurde een leuke brief terug: “Ik heb uw knipsels in n werkkamer gehangen en wil u graag als ik weer eens in Nijmegen ben bezoeken”. Dat dit laatste zou gebeuren, daar had Marie Thérèse niet op gerekend, maar jawel, op een avond werd er aangebeld en daar stond zowaar Godfried Bomans met een vriend op de stoep. Zij herinnert zich dit bezoek nog steeds als een aangename verrassing.
Ook later heeft zij nog een knipsel aan Bomans gestuurd, naar aanleiding van een avond in “Dickens-stijl in de Nijmeegse schouwburg De Vereeniging (Bomans was een groot liefhebber van deze Engelse schrijver) (afb.3).
Op een gegeven moment heeft ze een keus moeten maken tussen haar maatschappelijk werk, haar kunstzinnige capaciteiten en andere hobbies, zoals padvinderijleidster van een groep invalide verkenners en welpen). De keus is gevallen op het werk en het knippen is op een zeer laag pitje komen te staan; ze kreeg te weinig opdrachten om ervan te leven en met haar talent te koop lopen wilde ze niet. Het bleef in sommige jaren bij een kerstknipsel.
In ons gesprek bleek, dat we een gevoelige snaar getroffen hadden; ze voelde zich aangesproken op een vaardigheid die ze zo’n dertig jaar nauwelijks had beoefend, maar die nog altijd een warm plekje in haar hart had. En wij zijn zielsblij dat zij, hoewel nog steeds vrijwillig actief in haar werk (maatschappelijke betrokkenheid bij buitenlandse mensen in Nijmegen), zich wilde aansluiten bij onze knipkring.
Het is fantastisch om een knipster te leren kennen, die begonnen is direct na de oorlog, een periode waarvan Bomans – al noemde hij zichzelf geen kenner – opmerkte: het is een verdwenen kunst.Het was inderdaad een zijden draad, maar Marie Bruning heeft als jonge vrouw dat draadje opgepakt en er mede voor gezorgd dat knippers en schrijvers als Ter Gast, Huizenga, van der Graft, Bottema, Lever en Kerp een heel netwerk konden spinnen, waaruit tenslotte onze vereniging is ontstaan.
Mevrouw Bruning, welkom in de knipkring en in de vereniging!!
Joke en Jan Peter Verhave