Na de oorlog zijn er in ons land drie personen geweest, die er voor gezorgd hebben dat de papierknipkunst een opleving onderging. Dat waren Wiecher Tjeert Lever, met zijn knipkunstmuseum in Westerbork, mevrouw Kerp-Schiesinger uit Bussum en Hil Bottema, die werkzaam was in het Openlucht Museum, in Arnhem (allen helaas overleden). Deze drie hadden één ding gemeen: het stimuleren van de papierknipkunst, wat zij door middel van cursussen en lezingen bereikten. Maar verder waren zij zéér verschillend; Lever was een goede portretknipper en hij en mevrouw Kerp waren de naturalistische knippers in enkelvoudig papier. Hil Bottema daarentegen was voorstander van het decoratieve, meestal symmetrische knippen in dubbel gevouwen papier. Het mag dan ook merkwaardig heten dat mevrouw Kerps boekje ‘Leer knippende zien’ (anno 1970) uitgerekend zo’n symmetrisch knipsel (van wijlen Dini Langkamp-Prins) op het omslag laat zien. Dit was geheel haar stijl niet, maar werd door de uitgever (Cantecleer) als blikvanger gekozen. Ter vergelijking laat ik hierboven de drie stijlen zien.
Daar Hil Bottema het geweldig gevonden zou hebben dat wij een knippersvereniging hebben die thans 15 jaar bestaat, en omdat het nu precies 30 jaar geleden is dat Hil op 55-jarige leeftijd overleed (1913-1968), wil ik – als degene die haar knipwerk heeft geërfd en aan wie zij het houden van lezingen en cursuswerk heeft overgedragen – nogmaals een in memoriam aan haar en haar lessen wijden.
Ik heb in 1948 een hartverwarmende cursus van haar mogen meemaken. Dit is iets dat ik nog steeds als een groot voorrecht beschouw, omdat Hil zo ongelofelijk inspirerend, stimulerend mens was en dit mijn kennismaking met het knippen is geweest!
Deze cursus noemde zij een ‘Mooimakersweek’, die zij, als medewerkster van het Nederlands Openluchtmuseum (het Rijksmuseum voor Volkskunde), in Arnhem gaf in het Schoenmakershuisje in de Zaanse buurt. Ik had zojuist mijn akte handenarbeid behaald en toevallig was mijn oog gevallen op een stukje in de Arnhemse Courant over zo’n week in het Museum. De deelnemers zouden slapen en eten in de jeugdherberg en overdag en ‘s avonds cursus volgen in verschillende technieken. Dit betekende de gehele dag en avond één techniek, te weten: papierknipwerk; gombatikken (met arabische gom), spatwerk, strowerk, werken met bladtin en houtbewerken met een zakmes: bijvoorbeeld van donkere gladde twijgjes de bast in figuurtjes wegsnijden tot het witte hout zichtbaar wordt (zie illustratie).
Het was een fantastische cursus, ook door de opdracht ‘motievenjacht’ door het hele museum. Hil was namelijk de voorvechtster om mensen de ogen te openen voor de volkskunst en oude volksgebruiken, om deze levend te houden en -waar deze aan het tanen waren- nieuw leven in te blazen. Daardoor werd haar in 1961 opdracht gegeven kinderzegels te ontwerpen met folkloristische feesten, zoals Sinterklaas, Driekoningen, Pasen enzovoort. Deze heeft zij geknipt. Achteraf las ik in een Amerikaans boekje over postzegels, dat dit een zeer populaire reeks is geweest. Er werd voor meer dan f. 1.000.000,– van verkocht, méér dan van welke kinderserie ook tot dan toe. En hier was Hil best trots op; het waren bovendien ook de eerste postzegels met papierknipwerk.
Voor die ‘motievenjacht’ in het museum, zochten wij de tentoonstellingen en alle huisjes op het terrein af, met een schetsboekje in de hand en speurend naar versieringsmotieven op houtwerk, mangelplanken, koekplanken en stoven. Verder op aardewerk en symbolische motieven op merklappen, enzovoort. En niet te vergeten de oude knipwerkprenten en boeken over volkskunst van de hele wereld. Bijvoorbeeld de Hongaarse versieringsmotieven zijn zeer dankbaar. Maar vraag eens in je bibliotheek naar zon boek als ‘Ornamentik der Volkskunst in Europa’ door Reinhard Peesch, Ed. Leipzig 1981. Soms is het uit simpele motieven opgebouwd. Hil begon dan ook ons juist die opbouw van versieringen te doen ervaren, die waren uitgegaan van slechts een stip of streepje – recht of schuin (zie illustraties).
En zo ontstond van een stip uitgaande, een versierde bloem en zij zei dan: “Versier met plezier” en “Je mag met groot genoegen klein werk maken, dit heet niet voor niets een ‘Mooimakersweek’. Er is zoveel bruikbaars dat men ‘mooi maken’ kan en dat de dagelijkse sleur een zwier van feestelijkheid geeft. En dan worden het de gewone mensen, die zelf tijd veroveren om iets te versieren en verbaasd zijn over wat zij blijken te kunnen”.
Hil was vroeger onder andere kabouterleidster bij de Padvinderij en schreef handenarbeid artikelen in hun clubblad. In ‘De Padvindster’ van 1947 stond een typerend stukje over leidsters, die kennelijk ook een cursus van Hil hadden gevolgd: “Ken je het prettige gevoel, als je zit te werken, dat je weet dat ‘t goed wordt wat je maakt? Ken je dat gevoel dat je altijd door zou willen werken en dat er voor jouw part vandaag niet gegeten behoeft te worden en dat je niet hoort wat er tegen je wordt gezegd?” Zó zat je te werken onder leiding van Hil Bottema in het Openlucht Museum, waar zij de gehele dag uitlegde, soms wat verbeterde en veel aanmoedigde. En waar Hil zei: “Je zult merken hoeveel levensvreugde, levenskracht je ontvangt, wanneer je gaat ervaren wat je zelf kunt…”
Zij leerde de padvindstertjes de schakels knippen van de Gulden Liefdeketen die de hele wereld omvat en waarvan je jouw eigen schakel sterk en glanzend moet houden (zoals hun spreuk luidde).
Hil had eens een gesprek met een Zwitserse kunstpedagoog, die haar zei: “Ik ken geen beter middel om een amateur meer moed en vreugde in eigen scheppend werk te verschaffen, dan juist papierknipwerk”. Hil zei dan ook: “Werkelijk, het toverschaartje ontsluit ons vele mogelijkheden, ook voor andere technieken zoals stofdrukken, naaldwerk, inlegwerk, batikwerk enzovoort om tot een ontwerp te komen.
Als je bijvoorbeeld 4 papiertjes op elkaar legt en dan een eenvoudig tulpmotiefje uit het dubbel gevouwen papier knipt, krijg je 4 tulpjes en 4 vierkantjes met het negatief van het tulpje. Daarmee kun je gaan schuiven en ontwerp je – zonder dat je het in de gaten hebt – inééns een heel patroon. Als je bijvoorbeeld niet goed zon kunnen tekenen, ervaar je dat je tóch tot verrassende dingen kunt komen. Zo kreeg je het effect dat iedereen verwoed aan de gang was en met hetzelfde gegeven toch weer een ander patroon kreeg. Als je de tulp met de kroontjes naar elkaar toe legt, of je legt ze met de steeltjes naar elkaar toe; ik bedoel maar. . . .“versier met plezier”.
Hil liet je van wit papier knippen en je moest zelf het ondergrondpapier kleuren. Je kreeg een vel ingres-papier, een platte kwast en blauwe en rode watervaste tekeninkt. Je moest het papier eerst blauw strijken met de platte kwast in de lengte richting en daarna in dwarsrichting met de andere kleur er overheen. Dat gaf een levendige gemêleerde ondergrond waarop witte knipsels mooi uitkwamen. Dan leerde Hil je de grondtrucjes van het inknippen en positief- en negatiefknippen in één en hetzelfde knipsel. Ze zei dat je beter iets te dik kunt knippen, want dan kun je het altijd nog bijwerken. Overigens, bij negatief knippen moet dit precies andersom gebeuren. Daar moet je juist te dun knippen om het later te kunnen bijwerken.
Zo zei Hil: “Je zult het zelf wel ervaren hebben: wij nemen het schaartje ter hand, maar tezelfdertijd neemt het toverschaartje óns aan de hand en brengt ons in de wondere wereld, die wij ons eerder niet konden voorstellen”. Tegen de beginnelingen zei ze dan: “Moed gevat én ons schaartje, want met een wonderschaartje, geduld en plezier, knipt u iets moois uit gewoon papier”. HiI maakte zelf elk jaar een geknipte kerst- en nieuwjaarswens. Bovendien ontwierp zij gelegenheidsprenten voor huwelijk, jubileum, doop en geboorte. Zij werkte onder andere.voor de Vereniging van Handenarbeid, voor de Plattelands Vrouwen en de Stichting Goed Handwerk. Zij onderhield ook contacten met de vereniging het ‘Heimatwerk’ in Zwitserland en met vele knippers en volkskunstenaars in binnen- en buitenland.
Toen Hil in 1963 ziek werd liet ze mij de cursussen papierknippen overnemen die bij haar waren aangevraagd. Zo kwam ik bijvoorbeeld in Alkmaar terecht, waar onder andere Nel van Wezel en Jannie de Jong- Brouwer cursisten waren. Velen van U zullen hen kennen; uiteindelijk hebben zij als cursusleidsters in Noord-Holland zelf veel succes gehad.
Jannie de Jong had een lezing over papierknipkunst van mevrouw Kerp meegemaakt, maar die stijl lag haar niet. Zij wilde de cursus van Hil Bottema volgen. Maar och heden, daar stond To van Waning voor in de plaatst! En To kwam terug bij Hil met de mededeling: “Nou heb ik er toch één in de groep, die volledig in jouw straatje is”. Later kwam de kennismaking tot stand en Hil gaf Jannie de titel ‘Jantje I als opvolgster van de Volkskunstenaars, de knippers ‘Jantje I’ (de gewiekste, uit Zeeland 1803-1870) en ‘Jantje II’ (de Vrome, uit Urk 1855-1935). Jannie de Jong werd ‘Jantje III (de humoristische). Hil vroeg haar te komen demonstreren in het Openlucht Museum en daar verscheen zij in haar Noord-Hollandse klederdracht met haar man en dochtertje.
Hiervan knipte zij later een prent voor Hil (zie illustratie).
To en Jannie zouden een boek over de knipkunst gaan maken, maar dat is bij de opzet van hoe wij het dachten aan te pakken gebleven, omdat Hil in 1968 -helaas veel te vroeg- op 55-jarige leeftijd overleed.
“De mens is sterfelijk, maar hij mag in zijn kunst overleven”.
TRILOGIE HIL – TO – SUUS
Ik heb zelf veel cursussen door het hele land gegeven, die later zijn voortgezet -en nog worden- door onder andere één van mijn beste leerlingen in Arnhem, Suus Houtman. Over deze trilogie in de knippersgeschiedenis meer in een volgend artikel, waarvan deze aflevering het eerste deel vormt.
En jullie weten dat mijn cursus in Bennekom mede de ‘Knip-Pers’ heeft voortgebracht, want Magda Helms – onze onvolprezen redactrice – was daar in 1981 één van mijn leerlingen. Ook Atie Willemse en Aafje de Gee, die de inpak- en verzending voor hun rekening namen, waren deelneemsters aan die cursus. Atie is uiteindelijk ook cursussen gaan geven. Er ontstonden Knipkringen zoals in Amsterdam, Noord-Holland, in Arnhem, Bennekom en Ede. Dit deed Lies Markus het initiatief nemen in 1983 een vereniging van knippers op te richten, met een kwartaalblad als bindend element.
Hil Bottema heeft ook veel historisch speurwerk verricht, onder meer naar het werk van ‘Jan de Prentenknipper’ uit Zeeland, Jantje I’. Joke en Jan Peter Verhave zetten dit speurwerk van Hil voort, waarover zij tenslotte een prachtig boek publiceerden.
De stroming van het naturalistische knippen van mevrouw Kerp gaat ook in alle vertakkingen verder, waaraan haar leerling Elly Stroucken veel bij draagt en die ook de speciale tak van het portretknippen goed vertegenwoordigt. Ook Janet Willems, Joke Kooi (Varkevisser) en Sille Westerman Holstijn-van de Broek zijn in dit soort knipwerk gespecialiseerd. Bovendien draagt Sille Westerman met haar museumpje in Bronkhorst ook veel aan de bekendheid van de knipkunst bij Door hen wordt Lever’s specialiteit – het portretknippen – dus verder voortgezet. Ook het Knipkunstmuseum in Westerbork gaat voort in vernieuwde vorm, na het uiteenvallen van de collectie van Lever door diens overlijden.
Jan, één van de zonen van Lever, knipt illustratief. Lever’s dochter, Tobia, heeft samen met haar man, Henk van Ark, het Historisch Knipwerkmuseum in Schoonhoven opgericht, waar een deel van haar vaders collectie bewaard wordt. Zij geeft daar ook cursussen en workshops. Als kind knipte zij in haar vaders stijl, maar Tobia slaat nu een zeer moderne weg in en maakt zelfs driedimensionaal knipwerk.
Steeds nieuwe wegen zijn in de knipkunst ingeslagen. Ik denk daarbij aan het werk van bijvoorbeeld Frouke Goudman-Cupido, haar broer Jan Cupido en Gerlof Smit, allen grafische ontwerpers; terwijl ook Wies Palma zich in deze richting ontwikkelt. Zij hebben hiermee in het algemeen een grotere bekendheid en waardering voor de knipkunst bereikt.
Zo is het de knippers in Nederland sinds de oorlog vergaan. Ik vermoed dat de komende kadercursus in Orvelte (25, 26 en 27 maart 1998) ook nieuwe visies zal tonen.
Edoch wie het oude niet eert, is ‘t nieuwe niet weert.
To van Waning-Mijnlieff