Zeven jaar na de dood van knipkunstenaar Wiecher Tjeert Lever kwam zijn privé museumcollectie in Westerbork onder de hamer van het veilinghuis Christie’s in Amsterdam. Een evenement dat nogal wat voeten in de aarde had, maar ook de geschiedenis van de papierknipkunst heeft beïnvloed. Dit relaas volgt de voorgeschiedenis, het verloop van de veiling en de daarop volgende gebeurtenissen. In het volgende nummer van de Knip-Pers zal ik enkele conclusies trekken, die nuttig kunnen zijn voor het behoud van geknipt erfgoed, collectievorming, waardebepaling en beschikbaarheid van fondsen.
Wiecher Lever heeft op eigen kracht een belangrijke verzameling knipkunst opgebouwd. Daarnaast knipte hij getrouwe kopieën van stukken die hij n iet kon verwerven. Er was veel te zien en bezoekers lieten zich graag silhouetteren; mede door een hoge productie voor de verkoop (duizenden stuks per jaar) kwam er een gestage stroom van bezoekers op gang. Als Lever profielen knipte van bezoekers, moest zoon Jan Lever vaak de rondleiding verzorgen. Lever heeft altijd geweigerd om overheidssubsidie te genieten, omdat hij geen behoefte had door ‘deskundigen’ bekritiseerd te worden. Hij bleef de autodidact met een privémuseum, waar oud-Nederlands knipwerk te bezichtigen was. Zijn boeiende rondleidingen waren de kracht van het museum. Hij toonde daarmee de tekortkoming van officiële musea om hun geknipt erfgoed (periodiek) zichtbaar te maken. Tegelijk deelde hij zijn enorme kennis liever niet met anderen, die ook blijk gaven van enige kennis en had hij een hekel aan fotograferende bezoekers in zijn museum. Zeker als hij wist dat zij zelf ook knipten. Na een noodlottig verkeersongeval in november 1981 krijgt Levers tweede vrouw het vruchtgebruik van zijn erfenis en werden zijn zes kinderen opeens erfgenamen van de collectie.
De erfenis
Aanvankelijk blijft het museum geopend onder verantwoordelijkheid van mevrouw Lever en het wordt bemenst door de knipster Ella Hooijberg als ‘de enige knipkunstenares in loondienst’. In 1984 geeft mevrouw het vruchtgebruik terug aan één van haar drie kinderen: Tobia, zelf kunstknipster. Zij veronderstelt recht te hebben op de collectie en vraagt verkoop aan; de kantonrechter staat toe dat de collectie in zijn geheel (als één kavel) wordt verkocht. In hoger beroep wordt dat besluit vernietigd en het museum blijft open. Maar de exploitatie kan zo niet doorgaan, zonder beleid, conservering en presentatie. Zoon Jan zoekt, namens de andere erven, steun bij de gemeente Westerbork en de provincie, maar zonder gevolg. Omdat er geen middelen zijn voor aankoop van het geheel, zijn de andere erven voor verkoop per stuk en accepteren zij (niet allemaal van harte) dat de verzameling uiteen zal vallen. De rechtbank beveelt verkoop; niet een procedure die de schoonheidsprijs verdient. Intussen krijgt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Papierknipkunst lucht van de ontwikkelingen (Knip-Pers dec. 1987). Er gaat in december een brief naar de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC): ‘met ontzetting’ vernomen dat het knipkunstmuseum Westerbork geliquideerd zal worden en de verzameling zal worden geveild bij Christie’s. Het bestuur vreest dat als geen Nederlands museum de verzameling zal aankopen, veel naar het buitenland wegvloeit. Op 10 december 1987 richt het ministerie zich tot de directeur van het Nederlands Openluchtmuseum (NOM), met het verzoek een advies te geven over de brief van de vereniging. Die v raag is meteen aanleiding voor een intern memo op 16 december: “Is de Lever collectie interessant voor ons? Hebben we budget?” Het interne antwoord luidt: “Ja, deze kan meer dan twee ton waard zijn; ook kopieën, maar originelen behouden voor Nederland. Afspraken maken” (de medewerkers hebben géén duidelijk idee van de Lever collectie; Joke en Jan Peter Verhave geven een impressie). De voorzitter van de knipvereniging krijgt 21 april 1988 in antwoord op de brandbrief, bericht van het ministerie, dat men handelt conform het advies van het NOM.
Stichting W.Tj. Lever
Henk van Ark, partner van Tobia, brengt op 8 februari 1988 de directeur van het NOM op de hoogte van de oprichting van Stichting W.Tj. Lever te Rotterdam (officiële oprichtingsdatum 21 april 1988). Deze nieuwe stichting heeft ten doel de belangstelling en waardering voor het leven en werk van Lever te bevorderen. De collectie dreigt te worden verkocht bij Christie’s. Vijf van de zes erven zijn hiervoor, terwijl de zesde erfgenaam een gerechtelijke procedure voorstaat om de hele collectie bijeen te houden. De stichting, sprekend namens de zesde erfgenaam, wil de collectie behouden of verspreiden over Nederlandse musea en de andere erven daarvan overtuigen. De stichting zoekt steunbetuigingen om de collectie bijeen te houden, en voor een onderkomen van de collectie. Tot dan toe vergeefs. Vier dagen na zijn brief antwoordt de directeur aan Van Ark dat het openluchtmuseum niet in de juridische procedure treedt. Vervolgens schrijft de directeur op 1 maart aan het ministerie van WVC: “NOM heeft veel knipwerk, dus het Rijk hoeft niet de hele collectie bijeen te houden. Wel interessant voor NOM om een aantal lacunes op te vullen. Dat zal plm ƒ 50.000 vergen. Geen onderhandeling met de erven om een veiling vóór te zijn, ivm lopende juridische procedure”.
Zoeken naar mogelijkheden Het ministerie antwoordt dat het museum al ƒ 25.000 heeft ontvangen voor aanvullingen in de algemene collectie. Er is niets extra voor de knipkunst. De directeur laat het er niet bij zitten en vraagt een extra krediet van ƒ 40 .000. Weer is het antwoord negatief. Dan richt de directeur zich tot de Vereniging Vrienden van het Nederlands Openluchtmuseum. Hij meldt dat, na overleg met de Verhaves, maximaal ƒ 50.000 bij het ministerie is gevraagd en dat dit negatief heeft uitgepakt. Het museum heeft slechts ƒ 8 .000 te besteden en verzoekt ƒ 40 .000 steun van de vrienden. Ondertussen beijvert Stichting W.Tj. Lever zich om gegadigden te vinden voor onderdak van de collectie en verzoekt de andere erven de verkoop nog even uit te stellen. Het Westfries Museum (WFM) is geïnteresseerd, maar een verzoek om steun aan Vereniging Rembrandt valt negatief uit, omdat zij statutair geen steun geeft aan ‘volkskunst’. Op uitnodiging van conservator Ad de Jong van het NOM delen de Verhaves in september hun kijk op de Collectie Lever, opgedaan tijdens hun bezoek in 1979. Zij schatten de mooiste stukken en doen de aanbeveling voor aanvulling van de collectie: “een éénmalige kans om verzamelingen in ons land te verrijken. Lever heeft bewezen dat oud knipwerk gezien mag en wil worden!” Het bestuur van de knipvereniging blijft zich mengen in de zaak en is betrokken bij de oprichting van een Westerborks initiatief: de oprichting van Stichting Vrienden Knipkunst (géén band met de Stichting W.Tj. Lever). Deze personen willen een museum doorstarten, dat los staat van het gesloten museum van Lever. Dat was immers een publiekstrekker voor het dorp. De gemeente, VVV, middenstand en horeca steunen het idee om in geval van veiling van de collectie een aantal aankopen te doen. Tijdens een bijeenkomst van de lokale partijen houdt Magda Helms namens de Knippersvereniging een toespraak.
Subsidies
Stichting W.Tj. Lever start in november een nieuwsbrief en doet haar best fondsen te werven. Vlak voor de veiling krijgt zij steun van het Prins Bernhardfonds. Dit fonds is bereid ƒ 140.000 te doneren op voorwaarde van samenwerking met een Nederlands museum. Dat wordt het WFM in Hoorn. Zelf heeft dat museum zich ook al van de nodige toezeggingen uit fondsen verzekerd. De kijkdagen zijn van 2 tot en met 6 november. Er i s een aparte catalogus te koop voor ƒ 15. Deze telt 501 kavels. Gedrukt op glanspapier, maar zonder veel illustraties, uit vrees dat de veiling te weinig zal opbrengen. Na de kijkdagen overleggen Simon Honig (NOM), Tonnie Jurriaans (WFM), Henk van Ark en Tobia Lever (Stichting W.Tj. Lever) en de Verhaves om elkaar niet onnodig op kosten te jagen.
De veiling
Maandag 7 november vindt de veiling plaats, zowel ’s morgens als ’s middags. Elke geïnteresseerde heeft zijn knopen geteld. Stichting W.TJ. Lever verwerft onder andere Abrahams Offer door Pieter Reynders en enkele stukken van Geert Jager de kavels 352 en 354. Daarnaast koopt zij nagenoeg al het belangrijke werk van Lever, evenals zijn boeken en documentatie. Het WFM wint een gekleurd huwelijksknipsel uit 1822, een reliëfknipsel met houthakkers door Reynders en een mooi werk van Gerard de Mon. De Verhaves bieden succesvol op zeven stukken. Het NOM koopt twaalf kavels met werk van onder andere Geert Jager, Jannes Grootenhuis, Schmetterling en Pieter van Haaren. Stichting Vrienden Knipkunstmuseum Westerbork doet 60 aankopen, voornamelijk bestaande uit Levers werk; een goede basis om opnieuw te beginnen. Klapstuk op de veiling zijn twee werkstukken van Pieter van Haaren uit 1805, die de geboorte- en lijdensverhalen van Jezus voorstellen (zogenaamde pendanten). Een Amerikaanse en een Duitse bieder drijven de prijzen op. Het WFM houdt vol en verwerft voor ƒ 27.600 het ene knipwerk, het NOM met ƒ 29.900 het andere. Dit zijn “gepeperde prijzen” aldus De Telegraaf , zeker omdat de bieders nog rekening moeten houden met 15% veilingkosten en 6% BTW. De prijzen voor deze twee stukken van Pieter van Haaren zijn inderdaad buitensporig, maar dankzij de beschikbare middelen zijn ze voor Nederland bewaard gebleven. Weliswaar van elkaar gescheiden, maar toch. De totale opbrengst van de veiling bedraagt ƒ 269.997, ruimschoots boven de verwachte ƒ 200.000. Alle betrokkenen zijn tevreden met de resultaten.
Lies Markus, oprichtster van de knipvereniging doet in de Knip-Pers verslag van de veiling: “Als je nog nooit een veiling hebt bijgewoond, dan is het echt een bijzondere sensatie. Er zaten niet allemaal bieders, maar vele kijkers. De veilingmeester stond en zat in een soort antieke ‘preekstoel’, waarop een koperen plaat met ‘Christie’s’ erop, die er midden op de ochtend kletterend afviel, waarop hij mompelde ‘slecht voorteken’. Dat kwam niet uit want er werd tamelijk hoog geboden.”
Bereikte resultaten
In overeenstemming met de subsidievoorwaarde van het Prins Bernhardfonds draagt Stichting W.Tj. Lever in februari 1989 ongeveer 30 antieke door haar gekochte stukken over aan het WFM. Van Ark zegt daarover: “Het Prins Bernhardfonds heeft nogal wat losgemaakt in de wereld van de papierknipkunst!”. De stichting zelf stelt een reizende tentoonstelling samen met knipwerk van Lever. Deze wordt eerst getoond in het WFM, daarna volgen musea in onder andere Rotterdam en Veendam. In 1992 besluit de stichting tot de inrichting van een eigen museum en verhuist zij van Rotterdam naar Schoonhoven. Daar opent zij aan de Oude Haven het Nederlands Museum voor Knipkunst (vanaf 1995 in de Stadhuisstraat). De stichting ontplooit allerlei activiteiten en de verzameling groeit gestaag door schenkingen en aankopen. In 2005 zal blijken dat het voortbestaan in Schoonhoven financieel niet meer haalbaar is en wordt de hele, intussen aangegroeide, collectie overgedragen aan het WFM. De stichting verhuist naar de provincie Groningen, waar Henk van Ark verder werkt aan de geschiedschrijving van de papierknipkunst. Met haar aankoop richt Stichting Vrienden Knipkunstmuseum Westerbork het nieuwe Museum van Papierknipkunst in. Hier zijn oud en recent knipwerk te zien. Het trekt ’s zomers nog wel publiek, maar moet voortdurend vechten voor zijn voortbestaan. Toch blijft Westerbork de enige plek waar belangstellenden terecht kunnen voor informatie en schenking. Dankzij Lever is Westerbork op de knipkaart gezet; laten we daarin zijn gedachtenis eren en dit museum in stand houden.
Door Jan Peter Verhave.
Dit artikel verscheen eerder in Knip-Pers 2022-1.
Voor dit artikel is gebruik gemaakt van Nieuwsbrief van Stichting W.Tj. Lever, Knip-Pers; Archief van het Nederlands Openluchtmuseum, Berichten en Mededelingen van het Nederlands Openlucht Museum, persoonlijk contact met Betty Aardewerk (samensteller van de catalogus), Henk van Ark (“Wiecher Tjeert Lever (1917-1981). Een kunstenaarsleven in knipsels”, Uitg. StW.TJ. Lever, 2010) en Jan Lever, vrijwillig conservator van het huidige Knipkunstmuseum Westerbork, die zijn fotoarchief over de veiling ter beschikking stelde.