Aanvankelijk waren er na de oorlog, in ons land meer mensen die de knipkunst beoefenden, maar vermoedelijk slechts twee personen, die niet alleen lezingen over de historie van de knipkunst hielden, maar ook cursussen in het papierknippen gaven. Deze twee waren Hil Bottema, geboren in 1913 en helaas in 1968 overleden en Mevrouw Kerp-Schlesinger, die nu op hoge leeftijd nog steeds actief is.
Hil Bottema was voorstandster van het decoratieve-, gestyleerde-, symmetrische-knippen, kenmerken die men veel in de Volkskunst en bij oud-Hollandse knipprenten aantreft. Hieruit heeft zij haar eigen sprekende stijl ontwikkeld.
In tegenstelling hiermee knipt Mevrouw Kerp vrijer, althans zelden symmetrisch, in een sprookjesachtige stijl.
Beiden hadden echter één ding gemeen: het weer doen herleven van de oude Knipkunst en de mensen de vreugde van het scheppend bezig zijn te laten ervaren, waarvoor de schaarkunst uitermate geschikt is.
Hil Bottema’s voorliefde ging uit naar Volkskunst. Zij heeft veel gedaan om de mensen hiervoor weer begrip te doen krijgen, en om de oude Volksgebruiken te doen herleven. Zij registreerde, documenteerde en maakte tekeningen en foto’s door het gehele land. Zij kon dit mede doen, door dat zij in 1942 aangesteld was als artistiek leidster hij het Rijksmuseum voor Volkskunde – het Nederlands Openluchtmuseum – te Arnhem. Het was daarom ook niet verwonderlijk, dat men haar in 1961 vroeg de kinderpostzegels te ontwerpen, voor het toen 35-jarig bestaan van deze actie. Hil deed dit dan ook, door knipprenten te maken van verschillende volksgebruiken; Palmpasen, De Pinksterbruid, Sint Maarten, Sinterklaas en Driekoningen.
Wat Hil onder Volkskunst verstond, vatte zij samen door te zeggen:
“De zuivere Volkskunst is datgene, wat mensen op het gebied van scheppend, meestal versierend werk maken, zonder vooropleiding en onbeïnvloed door beroepskunstenaars en stijlperioden”. Zij was, zoals gezegd, voorstandster van het symmetrische-, decoratieve- knipwerk, en vond dit bij uitstek passend voor de. schaarkunst. Dit geeft een gebondenheid, maar tevens een zekere rust, evenwicht en harmonie aan het werk, mits de vlakverdeling goed is. Echte volkskunstenaars hebben hier een soort aangeboren gevoel voor, zoals bijvoorbeeld het werk van de in 1939 overleden visser: “Jan de Prentenknipper” uit Urk.
Het is of ik het Hil nog hoor zeggen: “De silhouetkunst is de kunst van het platte vlak. Wie dus graag voorstellingen met diepte werking wil maken, gaat tekenen of schilderen”.(Uitzonderingen bevestigen echter ook bij haar wel eens de regel.)
Nog een uitspraak van Hil Bottema luidt: “Knipwerk kent twee bestanddelen, meer niet. De vlakken welke zijn blijven staan of werden weggeknipt (zie rand). De verhouding tussen deze beide uitersten en de vormen daaraan gegeven zijn bepalend voor de zuivere stijl van knipwerk. Papierknippen is niet alleen einddoel, maar ook middel, om gevoel voor vlakwerking te ontwikkelen”.
Hier doelde zij bijvoorbeeld op het knippen als middel, om te komen tot stofdruk ontwerpen.
Hil was een veelzijdige vrouw, die zowel kinderen (onder andere bij de Padvinderij) als volwassenen geweldig geïnspireerd heeft op allerlei creatief terrein, en zéker bij ons aller papierknipkunst!!
Toen Hil in 1968 (op 55 jarige leeftijd) overleed, vermaakte zij mij haar knipwerk, nadat zij mij reeds in 1963 het geven van cursussen en lezingen over de papierknipkunst had overgedragen. Omdat Hil ook haar enthousiasme op mij heeft overgedragen, doe ik dit werk nog steeds met het grootste plezier.
To van Waning-Mijnlieff, Arnhem, maart 1983.