Deze begrippen geven de indruk dat mensen altijd knipten om geld in de knip te krijgen. De werkelijkheid is gelukkig anders, zoals we allemaal weten. Want wat is er aardiger dan om iemand te verrassen met iets dat je zelf gemaakt hebt. Toch zijn er onder ons ook knippers die in opdracht werken, bijvoorbeeld voor een bruidspaar of een nieuwgeborene. En een enkeling komt in contact met een galeriehouder en samen bepaalt men dan de verkoopprijs. Het hangt er natuurlijk heel sterk vanaf hoe kunstzinnig of vernieuwend het knipwerk is. Durf, techniek en vormgeven in de ruimste zin bepalen de aantrekkelijkheid van een stuk papierkunst en of de koper het gevraagde bedrag ervoor overheeft. Wij zetten de uren die we aan een stuk besteden meestal niet om in een uurloon, het plezier van het maken is onze verdienste.
Nu zijn er binnen de vereniging heel weinig knippers met een kunstzinnige opleiding. Laat staan dat wij van de knipkunst kunnen leven. In Zwitserland is dat wel anders. Daar hebben talloze opgeleide kunstenaars zich met schaar en mes op het papier gestort. Aanvankelijk waren er nog velen die de traditionele opzet van hun negentiende eeuwse landgenoten Hauswirth en Saugi volgden, maar tegenwoordig zijn de Zwitserse knippers vooral vormgevers die prachtige werkstukken maken en er prijzen voor vragen die er niet om liegen. Onze Hogescholen voor de kunst houden zich helaas niet met vormgeven in papier bezig. Ook op de tweejaarlijkse Papierbiënnale zijn het vooral buitenlandse papierkunstenaars die hun werk tentoon stellen!
In het recente verleden was er een knipper die wel van zijn werk kon leven: Wiecher Tjeert Lever. Naast inkomsten uit zijn museum in Westerbork knipte hij silhouetten, ook op zakelijke feesten. En ’s winters maakte hij honderden kleine knipseltjes die hij inlijstte en ’s zomers verkocht.
Ook Jan de Prentenknipper maakte omstreeks 1850 zijn voorraden in de winter en ventte die uit op zijn tochten over de Zeeuwse eilanden, van huis naar deurtje. Die paar centen waren net genoeg om in leven te blijven, maar ’s winters moest hij een beroep doen op de diaconie voor brood en turf.
Zijn tijdgenoot in Noord-Holland, Arie Tergant was timmerman. Hij maakte veel tekstprenten in een mooie stijl en kreeg daar ongetwijfeld voor betaald. Voor een prent die hij naar de koning stuurde kreeg hij f.25.-. dat was toen een half maandloon. Maar aan de opdrachtgevers in zijn directe omgeving zal hij waarschijnlijk niet veel meer dan een dagloon gevraagd hebben.
In Rotterdam woonde Johannes Kopper, die bakker was. Door zijn succes met het knippen van -vooral- schepen op zee, gaf hij zijn bedrijf er aan en kon hij omstreeks 1770 leven van zijn schaar. Een tijdgenoot was dominee Jan de Bleijker in Alkmaar. Hij maakte vooral huwelijksprenten en kon zo zijn honorarium aanvullen.
Zo’n vijftig jaar eerder weten we iets van de prijzen die Frederik Hendrik van Voorst kreeg. Daar waar hij grote stukken perkament bewerkte voor stadsbestuurders van Nijmegen, Tiel en Goes kreeg hij 50 tot 100 gulden. Dat hing af van de grootte en voornaamheid van betreffende stad. Van Voorst was vaandrig, waarschijnlijk een soort erebaantje in een legereenheid, en omdat hij van (lage) adel was, zal hij ook wel op het familiekapitaal hebben kunnen teren.
En er was ook nog een huisvrouw, Johanna Coerten, getrouwd met Adriaan Blok. Omstreeks 1700 waren haar geknipte portretten en sierstukken zeer gewild bij voorname bezoekers. Zij vroeg en kreeg prijzen waar Rembrandt jaloers op zou zijn! Maar omdat zij er zolang aan werkte, wilde ze haar werk eigenlijk niet verkopen. Dat was ook niet nodig want haar man verdiende als lakenhandelaar immers de kost.
Zo zijn er in de loop van de geschiedenis allerlei voorbeelden te vinden van ambachtslieden die het knippen als bijbaantje hadden: vader en zoon de Jongh – huisschilders in Alkmaar en Haarlem, Jannes Grootenhuis – kleermaker in Overijssel, Johannes Stompff, leerlooier te Haarlem, Jacobus Verhoeve, hortulanus te Rotterdam, Cornelis Moojen, onderwijzer te Amsterdam en winkelier Evert Root, ook in Amsterdam. Wat zij voor hun knipwerk kregen, vermeldt de historie niet. Ongetwijfeld hebben zij, net als wij plezier in hun creatieve werk gehad. We blijven ons steeds verbazen dat zij, zonder contact met elkaar en zonder een stimulerende vereniging zulke heel eigen kunststukken maakten en daarmee geschiedenis hebben geknipt.
Joke en Jan Peter Verhave