De artikelen van Joke en Jan Peter Verhave – al vijftien jaar lang waren ze de ‘binnenkomer’ van de Knip-Pers: het eerste artikel, dat begint op pagina drie. In alle zestig tot nu toe verschenen nummers ontbreekt maar heel zelden een artikel van dit duo. In deze speciale editie daarom nu eens geen artikel van, maar óver de Verhave’s.
Van dit tweetal raakte Joke als eerste aan de ‘knipperij’. De aanleiding was – zoals bij zoveel knippen – nogal toevallig: ze moest een geblesseerd logeetje op een rustige manier vermaken. Nadat de logé allang weer was vertrokken, bleef Joke knippen. Een beetje heimelijk, want echt ervan overtuigd dat haar knipsels de moeite waard zijn, was ze aanvankelijk nog niet, Toen Jan Peter voor zijn werk enige jaren naar de Verenigde Staten vertrok, ging Joke met hem mee. Ver van huis speelde gêne niet zon rol. Joke gaf demonstraties papierknippen in een museum en begon zelfs een eigen knipwinkeltje. Schaarkunst bleef haar boeien, ook na 1976, toen zij terugkeerden in Nederland. Ze gaf les en borduurde vanaf 1978 verder op het werk van Hil Bottema met een grondig onderzoek naar de collectie knipsels van het Openluchtmuseum in Arnhem. Zoals bekend, is het boek Schaar-Kunst (1983) het resultaat van al dit speurwerk.
Om de manier waarop Jan Peter in de schaarkunst inhaakte, kan Joke nóg in de lach schieten. Jan Peter moest zich in 1981 maanden lang rustig houden na besmetting met Hepatitis-B, opgelopen bij zijn onderzoek naar malaria. ,,Geef me eens iets te lezen over die knipperij”, vroeg hij uit verveling aan Joke. Hij kon allang geen boek of krant meer zien, vandaar. Het zou onvoorziene gevolgen krijgen. Het allereerste artikel in de allereerste Knip-Pers (maart 1983) is een aankondiging van Schaar-Kunst – de papierknipkunst in Nederland, Joke èn Jan Peter Verhave.
Beiden zijn bioloog van professie. Zij beoefent haar vak als conrector van een scholengemeenschap voor volwassenen; hij als wetenschappelijk onderzoeker naar de overdracht van malaria. Ze delen dus de liefde voor de schaarkunst, vooral voor de oud-Hollandse. Joke heeft zich daarnaast laten scholen in het restaureren van onder meer oude knipsels, en Jan Peter duikt als amateur-historicus graag in bepaalde terreinen van de Nederlandse geschiedenis. Voor al het werk dat ze gedaan hebben om de ontwikkeling van de papierknipkunst in Nederland in kaart te brengen, kwamen die interesses goed van pas. Samen kregen ze vier dochters, die het – eerlijk gezegd – niet altijd even leuk vonden altijd maar weer door pa en ma op sleeptouw genomen te worden naar musea en exposities als ze ‘toch in de buurt’ waren. Maar de gedrevenheid van Joke en Jan Peter tot ontdekken en onderzoeken is bijna onuitputtelijk. Lezers van de Knip-Pers profiteren ervan mee.
De schaarkunstkenners hebben in al die jaren heel wat raadsels opgelost en een heleboel nieuwe raadsels opgedoken. Soms konden ze achterhalen wie de maker van een knipsel geweest moet zijn: ‘maker onbekend’ wordt ‘maker bekend’. Dat was bijvoorbeeld het geval bij Jan Joseph Jöbsis. Aan hem bleken veel meer knipsels toegeschreven te mogen worden dan aanvankelijk werd aangenomen. (vergelijk eens de Knip-Pers van december 1986 en die van september 1996). Of ze schreven over knipwerk dat tot dan toe juist aan een verkeerde persoon werd toegeschreven: ‘maker bekend’ wordt ‘maker onbekend’. Zo schreven beiden al in Schaar-Kunst dat het knipwerk van de beroemde Anna Maria van Schurman niet geknipt kon zijn door Anna Maria van Schurman. Sinds hun boek verscheen, kwamen Joke en Jan Peter nog andere knipsels van dezelfde spookknipper op het spoor (Knip-Pers 1995-2). De grote vraag is nog steeds wie de knipsels dan wel maakte. Het wachten is op de resultaten van het voortdurende onderzoek van Joke en Jan Peter.
Omdat zij de leden van de vereniging via de Knip-Pers op de hoogte hielden, vormen hun artikelen in al die vijftien jaargangen samen een mooie spiegel van hun vorderingen. In het boekje Schaar-Kunst schrijven ze bijvoorbeeld nog dat Jan de Prentenknipper uit Zeeland volgens hen een schuilnaam was voor ene Johan George den Boer. Drie jaar later, in de Knip-Pers van maart 1986, komen ze daarop terug met een ‘mispoes’ voor zichzelf. Twee alerte amateur-historici vonden in een Goes weekblaadje, van eind vorige eeuw, een artikel waarin de redacteur stilstaat bij het overlijden van Jan de Prentenknipper. Toen al, kende bijna niemand hem meer onder zijn echte naam: Jan Huyszoon. Met de ontdekking van de ‘ware Jan, kwamen een heleboel nieuwe gegevens boven tafel die natuurlijk erom schreeuwden nagetrokken te worden. Joke en Jan Peter hoorden de roep. In de Knip-Pers lasten Joke en Jan Peter zes jaar lang een bijna totale radiostilte in rond Jan de Prentenknipper. Ondertussen gingen ze koortsachtig op zoek naar sporen van Jan in het gemeentearchief en bezochten ze meer dan honderd mensen in Zeeland, van wie de voorouders ooit een prent kochten en bewaarden. Het werkelijk schitterend uitgevoerde boek, Jan de Prentenknipper, Zeeuwse Volkskunst langs ’s Heeren wegen (1798-1879), is het resultaat van dit hele project.
Al dat gesnuffel in archieven en bibliotheken is erg leuk om te doen, vindt Jan Peter. ,,Zeker als het lukt steeds meer over de levens van knippers te achterhalen: hoe verliep hun leven, onder welke omstandigheden leefden zij, met wie hadden ze contact, waarom maakten ze een knipsel, wie was de opdrachtgever. Knipsels zijn vaak gemaakt door iemand voor iemand. Soms zitten daar ontroerende verhalen achter. En je krijgt op deze manier een goed beeld van het dagelijkse leven van toen.”
De interesse van beiden, niet alleen voor tastbare schaarkunst, maar vooral ook voor de persoon van de knipper, blijkt in bijna ieder artikel dat Joke en Jan Peter schreven. Over dezelfde Jan de Prentenknipper, die talloze paradijzen met Adam, Eva en de slang knipte, inkleurde en verkocht als kerkboekprentjes, schrijven de Verhave’s: ,,En hij wist van zonde, want hij leefde als protestant ongehuwd samen met een rooms-katholieke vrouw. Hij voelde zich verantwoordelijk om schoolkinderen door zijn prentjes iets te vertellen, wat hij zijn eigen kinderen niet wijs kon maken, Kleurige tragiek…”
De verhalen zijn bovendien rijk voorzien van aardige ‘weetjes’. Over Elizabeth Koning (geboren in 1816) bijvoorbeeld, geboren met een rechterarm zonder hand. Bij haar thuis in Haarlem kwam stadsgenoot Nicolaas Beets wel over de vloer. Toen Beets als ‘Hildebrand’ de Camera Obscura schreef, knipte ‘Betsie’ afbeeldingen van figuren uit dit boek. Eén knipsel kreeg de schrijver cadeau, dat hij altijd als een dierbaar aandenken bewaarde. Een plakboek dat ze maakte, werd later zelfs gebruikt als voorbeeld voor de kostuums in een toneelstuk over de familie Kegge uit Hildebrand’s Camera. Dezelfde Hilde brand schrijft in dezelfde Camera dat moeders hun zonen niet van die ‘nuffige knipsels’ moeten laten maken…
En over Arie Tergant uit West-Friesland, als één van de knippers die met zijn knipwerk zijn trouw aan het koningshuis bewees: In 1840 mocht koning Willem I een knipsel van hem ontvangen. Tergant kreeg het met vijfentwintig gulden teruggestuurd ‘als wordende soortgelijke voortbrengselen niet meer aangenomen’. “Tegenwoordig zou dat ongeveer honderd maal zoveel zijn”, schrijven de Verhave’s erbij; ,,een koninklijke prijs!” (maart 1990).
Jan Peter heeft zich nooit zelf aan het papierknippen gewaagd. Maar als lezers van de Knip-Pers zich afvragen wie van de twee de artikelen uiteindelijk schrijft: dat is Jan Peter. Joke knipt zelf nog wel, maar is bijvoorbeeld niet meer actief lid van een Knipkring. ,,Doet zich een gelegenheid voor, dan besteed ik die tijd liever aan knippen, restaureren of achterhalen van de geschiedenis van knipwerk.” Joke en Jan Peter verzamelden in de loop van de tijd een prachtige collectie oud-Hollandse knipsels, onder meer met stukken van Jan de Prentenknipper. Die zijn ook voor de lezers te bewonderen, want ze tekenden in voor de atelierroute. Zo kunt u ook persoonlijk kennismaken met dit echtpaar.
De Knip-Pers heeft ondertussen een fantastische rol gespeeld in de recente ontwikkeling van de papierknipkunst, vinden Joke en Jan Peter. Joke: ,,Het blad is uiterst toegankelijk en tegelijk scholend. Het heeft een opvoedende waarde omdat het de leden laat zien hoe anderen met papierknippen bezig zijn. Het is ook een bindend element geweest onder de knippers.” Wel vinden ze het jammer dat er in Nederland zo weinig knippers met een kunstzinnige vorming zijn. ,,Als je op het vliegveld van Genève aankomt, zie je een levensgroot knipsel hangen, geknipt naar de Zwitserse traditie. Het percentage academisch geschoolde knippers in Zwitserland is naar verhouding veel hoger dan hij ons. In Nederland uit het papierknippen zich vooral in volkskunst. Niet veel knippers komen toe aan het knippen van Kunst met een Grote K.”
De Verhave’s zijn bekend van hun artikelen over knipwerk van anderen. Dit artikel over de Verhave’s is natuurlijk niet compleet zonder knipwerk van het ‘knippende’ deel van de Verhave’s: van Joke.
Hanke Helms