Elke Knip‑Pers weer proberen we een knipper of een knipsel van vroeger in het licht te zetten. Dat vergt soms veel zoekwerk. Een goed voorbeeld was Jan de Prentenknipper. Zijn bijnaam maakte het eerst moeilijk om zijn gangen na te gaan. Aanvankelijk waren we op het verkeerde spoor. Maar met de vondst van zijn ware naam, Jan Huyszoon, konden we hem terugvinden in Zeeuwse archieven. Bovendien vroegen we alle bezitters van een prent, waar hun voorouders woonden. Zo konden we aan de hand van de jaartallen (omstreeks 1850) in de prenten zijn zwerftochten over de eilanden en Zeeuws‑Vlaanderen volgen. Het staat allemaal in ons boek over hem. En als er ergens in Zeeland weer zo’n kleurrijke knipprent opduikt, is het nu niet moeilijk meer om daarin de schaar van Jan te herkennen. De motieven, de kleuren en de letters zetten ons op zijn spoor.
Eerder maakten we een studie van de kleurrijke snijwerken met familiewapens van voorname personen en stadsregeerders, door Frederik Hendrik van Voorst. In tegenstelling tot Jan de Prentenknipper heeft hij zijn naam in een aantal werkstukken uitgesneden, maar niet in allemaal. Soms ook een jaartal (omstreeks 1720). In de loop van de tijd hebben we door vergelijking van de stijI een flink aantal stukken aan Van Voorst toe kunnen schrijven, en door onderzoek in archieven konden we bewijzen dat hij in een bepaalde periode daar verbleef, waar hij een werkstuk achterliet. Bijvoorbeeld 1726‑27 in Goes: het wapenstuk voor de bestuurders van Goes is gedateerd 1726 en hangt in het stadhuis (afb.1). In het archief staat zijn werk omschreven als “seer kunstige met een pennemes gedaene snijdingen”.
Heel verrassend was het dat een paar weken geleden een snijwerk opdook, voor de burgemeester van Tiel en diens echtgenote, met afbeeldingen van het Paradijsverhaal (afb.2). De eigenaar had het ongesigneerde werk herkend aan de hand van ons artikel. Een ander snijwerk van F.H. van Voorst voor het bestuurscollege van Tiel hangt in het gemeentehuis van die plaats (1722). Zo dragen nieuwe vondsten bij aan het verhaal van de maker en zijn opdrachtgevers.
Zo voorspoedig gaat het niet altijd. We kunnen zelfs op verkeerd spoor gezet worden. Een voorbeeld is het wapenknipsel uit Franeker dat nog steeds wordt toegeschreven aan Anna Maria van Schurman. Er zijn er nog zeven ontdekt, allemaal in dezelfde stijl met familiewapens, omgeven door fijn uitgewerkte bloemetjes. Stuk voor stuk kunststukjes, maar zonder de naam van de maker. Door te zoeken naar de namen, leeftijden en woonplaatsen van degenen van wie die familiewapens zijn, hebben we moeten concluderen dat Anna Maria niet de maakster kan zijn geweest. Het afgebeelde wapenknipsel (afb. 2a) was voor de notabele Bonifacius Pous uit Zierikzee, die trouwde in 1705 (of zijn broer Pieter). Toen was Anna Maria al lang overleden.
Meer dan een eeuw geleden is iemand in Zeeland de naam Otto van Voorst op het spoor gekomen als maker van deze knipwerkjes. Helaas blijkt de aanwijzing heel zwak en we hebben geen spoor van hem kunnen vinden in de plaatsen waar de families woonden voor wie die juweeltjes gemaakt zijn (Den Haag, Delft en Zierikzee). Als we hem (of haar) konden identificeren, zou blijken welk beroep hij had en of hij met dit fijne knipwerk voor deftige families wat bijverdiende. Vooralsnog zijn we het spoor bijster.
Ook al zijn knipsels nog zo kunstig, als er niets over de maker bekend is, blijft er een geheim. En dat kan ons soms behoorlijk dwars gaan zitten.
Voor knipsels die een bekend verhaal vertellen, bijvoorbeeld uit de Bijbel, vond de maker het misschien niet nodig zijn eigen naam te vermelden.
Het Is een stripverhaal van Jezus’ laatste dagen, met bijgeschreven teksten in 19e‑eeuws handschrift. We konden ook de achterkant bekijken: schetsmatig heeft de maker het hele verhaal uitgetekend, op een, naar ons gevoel cartoonachtige manier. Was hij katholiek? De stralenkrans rond het hoofd van Jezus kan daarop wijzen, maar in de bijschriften is de protestantse Statenbijbel gebruikt. (afb. 3)
Anderen waren minder bescheiden. Zo maakte ene Pieter van Haaren in 1805 vier afbeeldingen van de geboorte van Jezus (afb. 4) en vier van diens lijdensweg (afb.6) en hij combineerde ze in twee lijsten. Zelfbewust noemde hij het “Schaarkunst” (zie details). Inderdaad zijn het prachtige stukken, die getuigen van vakmanschap. Ongetwijfeld heeft hij veel meer gemaakt. Zouden er nog ergens zijn? En zouden we daardoor een spoor van die Pieter kunnen ontdekken? We weten niets van hem. Daarom hebben we een beroep gedaan op de leden van de Nederlandse Genealogische Vereniging: misschien zijn er wel mensen geïnteresseerd in de familie Van Haaren. Opsporing verzocht!
Al eerder schreven we over de bakker van Deersum. Hij heeft omstreeks 1845 voor vele echtparen in ’t midden van Friesland een knipwerk gemaakt. (afb. 6) We weten uit de overlevering waar hij werkte en dat hij met zijn brood langs de boerderijen trok. We hebben gezocht en gezocht in de gemeentearchieven. Welke bakker of bakkersknecht was het? De een was te jong, de ander te oud. Wat zou het mooi zijn als we een dagboekje zouden vinden van een Frysk femke, waarin staat te lezen:
“Vandaag kwam Jan de Bakker weer langs. Hij had het knipsel voor onze ouders bij zich. Hun letters staan in een hart. ’t Ziet er mooi uit met die twee hoorns van overvloed en de tafereeltjes van het boerenwerk van heit en mem. Ik zou het niet zo kunnen, wat een gepriegel. Hij houdt zijn vingers vast soepel met al dat kneden van het deeg! Ik zal het in laten lijsten, dan kan het naast ’t kabinet komen te hangen. Jammer dat Jan er zijn eigen letters niet in heeft geknipt. Nou ja, hij heeft zijn rijksdaalder verdiend.”
Een vrome wens… maar we vonden wel iets anders: een beschrijving van de bevolking van het dorp door de schoolmeester. Er waren twee timmerlieden in Deersum, waarvan er een tevens bakker was. En toen konden we wel iemand vinden: Adam de Boer, timmermansknecht en 24 jaar oud. Zijn moeder was broodverkoopster geweest. Hij moest het wel zijn. We voelden ons echte spoorzoekers!
Ten slotte, we hebben al eens verteld over onze Jeruzalemse vrienden Jehudit en Joe Shadur, die opnieuw een prachtig boek maakten over de geschiedenis van de joodse knipsels in Europa. Wij hebben ons met elkaar afgevraagd: is er vroeger in de joodse gemeenschap in ons land ooit geknipt? In Duitsland en verder naar Polen en Rusland toe was dat veelvuldig het geval. Het Joods Historisch museum en vooraanstaande mensen in de joodse gemeenschap verklaren ons nooit iets dergelijks gezien te hebben in Nederland. We moeten het accepteren, maar begrijpen doen we het niet.
En nu, opeens, na het verschijnen van hun boek, hebben de Shadurs in een Amerikaans museum een knipsel opgespoord dat afkomstig is van een joodse familie, die van Curaçao stamt. De wetstafels van Mozes zijn afgebeeld, met de Tien Leefregels in Hebreeuwse letters. Aan weerszijden staan Mozes en zijn broer Aaron. Het is onmiskenbaar Nederlands, want bazuinengelen, typisch voor de Nederlandse volkskunst, komen verder nooit in joodse knipsels voor. Ook de koperen kroonluchter en de siervazen met levensbomen zijn duidelijk Nederlands.
Wij vonden dat de mogelijke bezitter, David Cardozo, vanuit Amsterdam geëmigreerd was naar Willemstad, waar hij voorlezer was in de sefardische synagoge. Zo valt er wel wat te ontdekken over de geschiedenis van het knipwerk, maar ook hier weer hult de maker zich in de anonimiteit. (afb.7)
Met een aantal deskundigen hebben we het plan opgevat om een nieuw boek over de geschiedenis van de Nederlandse papierknipkunst samen te stellen. We gaan een landelijke actie ontketenen om zoveel mogelijk knipsels en knippers op te sporen. Waarschijnlijk betekent dat ook weer meer raadsels. Maar één ding blijft: knipkunst heeft ook haar eigen uitstraling, mooi, fijn, groots, knap, kinderlijk, kunst of volks. Steeds is het weer boeiend, of de maker nu een naam en verhaal heeft of niet. Ze zijn een plezier om te bekijken en om erdoor geïnspireerd te raken!
Joke en Jan Peter Verhave