Maria, Adriaan en Joanna, Papyria 5

J. D. C van Dokkum beschrijft in zijn baanbrekende artikel over Joanna Koerten [1] haar echtgenoot Adriaan Blok als” kunstbeminnaar”. Hij ontleende die wetenschap volgens een voetnoot op pagina 348 aan Rademakers Hollands Arcadia. Die prachtuitgave verscheen in 1730. De volledige titel maakt duidelijk waarom het gaat: “HOLLANDS ARCADIA, Of de vermaarde Rivier DEN AMSTEL; vertónende Alle deszelfs LUZTPLAATZEN, HERENHUIZEN en DORPEN; Zig uitstrekkende van AMSTERDAM af door OUDEKERK (enz.). Vertoond in honderd Afbeeldingen, naar ‘t leven getekend en in ‘t ligt gebragt DOOR ABRAHAM RADEMAKER. Met een Poëtise Beschryving verzierd. Tot Amsterdam, by LEONARDUS SCHENK, Op de Vygendam 1730”.

Het gedicht waarin alle buitenplaatsen buiten de stad Amsterdam in deze uitgaven worden beschreven is van de hand van G. Tysens. Direct na twee gravures van Rademaker van de (buiten) Amstel (nr. 1) en de binnen Amstel (nr. 2) volgt als nummer 3 de afbeelding van de “Hofstede van MEJUFFROUW DE WEDUWE van den HEER ADRIAAN BLOCK”.

Tysens beschrijft deze plaats als volgt:
De hoek van d’Amstel geeft ons ‘t eerste Tuingezigt, /het lugtig zomerhuis, agtkantig opgerigt, /Verheft zyn hóge kruin uit ‘t zagtjes vloeijend water, / Geen langs zyn boorden ruisd met lieffelyk gescháter,/ Daar het een uitzigt op de gróte Koopstad heeft, Of weer aan d’ and’ren kant langs ‘t flak des Amstels zweefd. /De Kunstbeminnaar Blok vond hier zyn welbehágen,/Als hy in eenzaamheid, by zoele zomerdagen,/ Zig aan de stad onttrok, om hier de zoete rust/ Te vinden, als de dauw de frisse bloemen kust./ Maar ach, hy zal geen vreugd meer op deez’ plaats bekomen,/ Die Kunstbeminnaar is ons door de dood ontnómen, /Zyn bráve Weduwe vind nu nog haar vermaak/In ‘t buitenléven, daar geen nyd, geen list, geen wraak/Als in de stad geregeerd, om eendragt te verstóren./ Maar zal myn Zangeres den Naam van Blok doen hóren,/ en melden Coerten niet? zyn voorgaande Egtgenoot./ Neen, gróte Vrouw! al zyt gy door de strenge dood/Ons overlang ontrukt, uw naam zal eeuwig léven,/Om aan uw Kunstschaar haar verdienden lof te géven:/ Die Kunstschaar, die zo vaak de lauwren heeft behaald,/ En over de Etsnaald en ‘t Penzeel gezegepraald, /‘t Zy in Afbeeldingen naar ‘t léven af te málen,/ Dat daar geen schilderij in schoonheid by kan hálen;/ of ‘t keurig Bloemgewas te snyden uit ‘t papier,/ Of ‘t lugtig Landgezigt, met bómen los van zwier,/ En in een schónen standaan de ogen te vertónen,/ Nu ga ik verder voort, ‘k heb hier myn pligt voldaan,/ Daar lokt de BEREBYT myn blyde Zangnimf aan,“ [2]

Zoals hieruit blijkt was Aemstelhoek in 1730 nog in bezit van Maria van Arckel, de weduwe van de in 1726 overleden Adriaan Blok [3].
Van Dokkums artikel in de laatste in een korte serie sinds 1910 die kan worden gezien als een eerste inzet voor een serieuze bestudering van de geschiedenis van de Nederlandse papierknipkunst. Het begint in 1910 met een kort stukje van Boele van Hensbroek, gevolgd door artikelen van Van Son en Blees, afgesloten met het stuk van Van Dokkum in 1915 [4]. Belangrijk is niet alleen dat Van Dokkum zoveel mogelijk gegevens over Koerten en vooral haar werk bij elkaar heeft weten te brengen, ook plaatst hij haar werk, in navolging van Van Son, in breder verband door eveneens aandacht te besteden aan andere papierkunstenaars, zoals Elisabeth Rijberg, Gillis van Vliet, Otto van Voorst en anderen. Ook roept hij op tot verder onderzoek:
En hier mede besluit ik deze bijdrage tot kennis van een artistiek genre, dat lang verwaarloosd is en dat niettemin opmerking verdient. Ik hoop van harte, dat de directies onze Rijkskunstkabinetten er aanleiding in mogen vinden, om veel te verzamelen, dat vergeten en verslingerd is. Mij is het een raadsel, waarom deze echte vaderlandsche geestesuiting, die in onze gouden eeuw een enthousiaste schaar van aanhangers vond, onze aandacht niet waard zou zijn. Dit is dunkt me een misvatting, die zoo snel mogelijk herziening behoeft “.

Van museumzijde wordt deze toegeworpen handschoen pas jaren later opgenomen door Catharina van de Graft die in Historia drie artikelen publiceert en de tentoonstelling “Papieren Knipwerk” in het Centraal Museum in Utrecht samenstelt. Daarvoor verschijnt nog een bijdrage van belang: het lemma van Wijnman over Joanna Koerten in het Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek [6]. Wijnman heeft vrijwel alle beschikbare literatuur en levensbeschrijvingen over en van de Amsterdamse knipster geraadpleegd (al vermeldt hij Hollands Arcadia niet) en komt ook met vermeldingen uit de DTB en Oud Notarieel Archief van het Amsterdamse Gemeentearchief.

Abraham Rademaker

Uit Wijnmans bijdrage blijkt dat Joanna Koerten op 17 november 1750 is geboren als dochter van Jan Courten de Jonge, die een lakenwinkel had op de Nieuwendijk, en IJttie Cardinael, die in 1647 waren getrouwd. Al een jaar na Joanna’s geboorte overlijdt haar vader; haar moeder hertrouwt in 1659 met Zacharias Rosijn, een lakenhandelaar in de Warmoesstraat. In 1669 wordt Joanna gedoopt en lidmaat van de doopsgezinde gemeente ‘t Lam. Bij die gemeente is de arts Galenesz Abrahams, die de eerste doopsgezinde predikantenopleiding volgde. Pas op 41-jarige leeftijd, in oktober 1691, trouwt Joanna met de 38-jarige Adriaan Blok, zoon van Jan Block en Aeltgen Outgers, uit een -volgens Wijnman- gezeten doopsgezind geslacht. Deze Adriaan heeft op de Nieuwendijk een lakenwinkel “In ‘t Blok” (in 1935 nummer 137). Joanna gaat daar bij Adriaan wonen en dat is zo gebleven tot Joanna’s overlijden in 1715. Adriaan Blok hertrouwt twee jaar later met Maria van Arckel, met wie hij zich op huize Aemstelhoek aan de Amstel vestigt. Blok overlijdt in 1726, zijn weduwe blijft nog enige jaren op de buitenplaats wonen, maar keert uiteindelijk naar de stad – bij het bezoek van Pieter de la Rue in 1735 woont zijn in de Utrechtsestraat- terug.

Abraham Rademaker

Van Joanna Koerten zijn diverse gegraveerde portretafbeeldingen bewaard gebleven, bovendien komt zij voor op verschillende tekeningen die tot haar Stamboek hebben behoord. Voor Adriaan en Maria gaat dat helaas niet op. Tot nu toe is geen portret van beiden bekend, en dat mag vooral in het geval van Adriaan, een kunstliefhebber bij uitstek die vele portretten van allerlei personen in opdracht liet maken, bijzonder merkwaardig heten. Wij zouden graag het voorkomen van deze intrigerende man, die zo’n enorme bijdrage heeft geleverd aan de faam van zijn vrouw, leren kennen.

Door Henk van Ark

Noten

  1. J. D. C. van Dokkum, “Hanna de knipster en haar concurrenten. Een studie over oud hollandsche schaarkunst”, Het Huis Oud en Nieuw, jrg.13, p. 315-358.
  2. Het boek van Rademaker verscheen in 1968 als fotografische reprint. Van de beperkte oplage beschikken wij over nummer 449.
  3. Van Dokkum, p. 336-337.
  4. [Henk van Ark], Over de geschiedenis van de Nederlandse papierknip- en snijkunst. Publicaties-tentoonstellingen-onderzoek (1910-1988), [Notitie Atelier Tobia Lever, Rotterdam 1989], [p. 3]
  5. Van Dokkum, p. 358.
  6. H. F. Wijnman. “Koerten”, in: P.C. Molhuysen e.a. Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, Leiden 1911-1937, X, p. 478-482. De bijdragen in andere kunstenaarsnaslagwerken, zoals Thieme-Becker en Von Wurzbach zijn daarbij nogal beperkt.