Herinneringen, opgetekend uit de mond van mevrouw I.G. Kerp-Schiesinger.
“Het was in 1949, op de markt in Bussum, dat ik Kees Bakema voor het eerst ontmoette. Zelf had ik kort daarvoor, na een onderbreking van 30 jaar, mijn schaartjes weer tevoorschijn gehaald en het was in die tijd, dat er een reeks knipsels ontstond die ik nú nog steeds tot mijn beste reken.
Het was dus logisch, dat ik met grote belangstelling naar de toen 75 jarige man stond te kijken, die met grote vaardigheid het profiel van een jongen van een jaar of twaalf naknipte.
Met het portret van deze knaap wilde Bakema aan het publiek zijn vaardigheid tonen; het was ook verbazingwekkend goed geslaagd. Toch was geen van de omstanders bereid om als volgende klant naar voren te komen. Zij dromden wel samen om een liedjeszanger die ook op de markt aanwezig was. In die tijd kostten twee portretten een kwartje, maar portretknippen werd niet gewaardeerd, evenmin als sierknippen. De mensen wilden liever met wat vrolijkheid geamuseerd worden en de “Kunst” met een grote K keek neer op alles wat figuratief was.
Tot mijn schande moet ik bekennen, dat ook ik de moed niet opbracht naar voren te gaan om model te staan!
Pas toen Kees Bakema zijn biezen pakte om te vertrekken, durfde ik naar hem toe te gaan om te vertellen dat ik ook knipte. In die tijd was ik vreselijk verlegen, niet wetende dat Bakema minstens even verlegen was. Het moet dus een wonder heten dat ik hem durfde te vragen mee naar huis te gaan om een kopje thee te drinken en een even groot wonder, dat hij daarin toestemde.
Later volgden veel van deze thee-uurtjes, waarbij hij na een poosje altijd op zijn stoel begon te draaien: als rechtgeaarde Amsterdammer vond hij het te “stil” in Bussum. “De stilte maakt ook lawaai”, placht hij te zeggen.
Op de vraag of hij melk in zijn thee wilde, antwoordde hij verontwaardigd: “Maar mevrouw, melk geeft de koe voor het kalf, niet voor ons!”
Zoals uit één van zijn knipsels blijkt, ging zijn vegetarisme gelukkig niet zo ver dat hij de mensen niet kon laten genieten van een haring!
In zijn jonge jaren was Bakema circusartiest geweest, acrobaat en slangenmens. Later maakte hij van het knippen zijn beroep. ‘s Zomers knipte hij portretten aan het strand, ‘s winters deed hij dat staande voor de Bijenkorf. Hij heeft zelfs een reis naar Indonesië kunnen bekostigen door op de boot portretten van de passagiers te knippen.
Nooit echter heeft hij de waardering gekregen die hij verdiende. Vooral na de oorlog slaagde hij er niet meer in voorbijgangers op de markt of op straat voor zijn kunnen te interesseren.
We hadden, behalve onze verlegenheid en liefde voor de knipkunst, neer dingen gemeen. Per week schreef hij me 3 à 4 brieven over wat er allemaal met de wereld mis was.
Hij was revolutionair en vol zorgen over de maatschappelijke problemen – en dat was de gemeenschappelijke deler die we hadden.
Bovendien was hij doodeerlijk maar even realiteitsblind als ik.
Hij bracht me veel van zijn knipsels, waarvan de helft naar Israël is gezonden.
Op een dag nodigde hij me uit naar zijn huis in Amsterdam te komen, waar ik een leerling van hem zou ontmoeten. Die leerling kwam uit het noorden des lands en was van beroep kolensjouwer, zijn naam: Tjeerd Lever!
In 1950 werd er een knipkunsttentoonstelling in Franeker gehouden. Hiervoor was toen slechts een zestal knippers te vinden; Kees Bakema werd uitgenodigd om er portretten te komen knippen.
Dat betekende heel veel voor hem. Afgezien van de reiskosten die hij zich moest getroosten, kocht hij speciaal voor deze gelegenheid een nieuwe hoed van f 50.-. Een kapitaal in die tijd, zeker voor een man die onder zeer bescheiden omstandigheden moest leven! Uit angst niet op tijd te zijn – hij zou van te voren nog worden geïnterviewd – kwam hij drie uur te vroeg in Franeker aan.
Wat er toen gebeurde is niet minder dan tragisch te noemen. Hij ging naar een kroegje en nam een slokje om zich moed in te drinken. Viel het verkeerd? In ieder geval is drie uur erg lang en hij kwam volkomen onbekwaam hij het museum aan.
De directrice belde mij op, diep verontwaardigd over de man die ik haar had durven aanbevelen.
Er zijn toen heel wat telefoontjes van Bussum naar Franeker gegaan — maar het was 1950 en de mensen waren minder soepel dan vandaag. De directrice bleef onbarmhartig. Ongelukkigerwijze had ik haar tijdens haar bezoek in Bussum eens verteld van die leerling van Bakema. Tot mijn schande moet ik bekennen, dat ik de laatste avond v66r de opening van de tentoonstelling – toen ik inzag dat er totaal geen kans meer was voor mijn oude vriend -mij toch liet vermurwen haar het adres van Lever te geven.
Nog schaam ik mij ervoor want het moet Bakema erg pijn gedaan hebben te weten dat een beginneling op zijn plaats zat.
Enkele jaren geleden heb ik getracht via het bevolkingsregister van Amsterdam contact te vinden met de kinderen van Kees Bakema. Ik had hen gaarne de knipsels van hun vader gegeven. Het is mij niet gelukt en het zou mij verheugen indien dit interview hen op de hoogte zou kunnen brengen van mijn wens.”
Ook de herinneringen die de heer Kerp aan Kees Bakema heeft, wil ik u niet onthouden. Met respect vertelt hij:
“Bakema was een zeer eenvoudig en bescheiden man, Vrij van elke opschepperij. Van hem straalde goedheid en begrip voor andere mensen uit. Hij was een denker en uitermate geestig. Als hij in een andere wieg had gelegen, had hij het als filosoof ver geschopt.
Al deze eigenschappen hadden tot gevolg dat hij zulke uitstekende knipsels van het Amsterdamse volksleven kon maken. Dit geldt ook voor zijn stadgenoot Evert Root. Mijns inziens waren beiden een halve eeuw te vroeg geboren: later zouden zij een studiebeurs voor de kunstacademie hebben gekregen om hun gaven verder te ontwikkelen.”
Aldus de herinneringen van twee mensen aan Kees Bakema. In zijn tijd een miskend kunstenaar. Laten wij zijn werk in ere houden!