Zacharias von Uffenbach zag in 1711 bij Joanna Koerten “In ‘t Blok” 32 knipwerken [2] (afb. 1).
Er waren er veel bij die hij op zijn vorige bezoek aan Amsterdam, in 1705, nog niet had gezien. Onder andere Houbraken [3] vermeldt dat Koerten papieren kunstwerken heeft gemaakt voor Margaretha Theresia, de vrouw van de Duitse keizer Leopold T (waaronder zijn portret) en Maria Stuart, de echtgenote van stadhouder-koning Willem III (afb. 2).
Plomp telt voor zijn artikel de stukken in de catalogus Testas/de Leth en komt op 30 kunstwerken, te verdelen in 8 portretten, 8 landschappen, 3 bijbelse voorstellingen, 2 mythologische voorstellingen, 1 allegorie, 1 vogelstuk, 1 stadsgezicht en 5 diversen, waaronder letters en een wapen [4] )afb. 3).
De door Plomp geraadpleegde catalogus in het Rijksprentenkabinet is echter niet compleet; hij kent niet de extra toevoeging die wel voorkomt in het exemplaar dat zich bevindt in de collectie De Flines. Die catalogus zit gebonden achter de Lofdichtenuitgave van 1735 en mogelijk is dit het exemplaar dat door Kramm is beschreven. In het “Vervolg van de Catalogus en Overgeslagene Rariteiten” (afb. 4) vinden we als knipsels beschreven het portret van Lodewijk XIV, vier zinnebeeldige voorstellingen en een pauwtje in een landschap.
Momenteel kennen we nog diverse papieren kunstwerken van de Amsterdamse kunstenares. Ze worden bewaard in musea, particuliere collecties en een bibliotheek. Het betreft:
- “De Romeinse Vrijheid”(collectie Westfries Museum) (afb. 5)
- Portret van Peter de Grote (collectie De Flines) (afb. 6)
- Portret Frederik III van Brandenburg (collectie De Flines) (afb. 7)
- De liereman (collectie De Flines)
- Portret Willem III (collectie de Lakenhal) (afb. 8)
- Zes knipseltjes toegeschreven aan Koerten (particuliere collectie) (afb. 9 en 10)
- Portret keizer Tiberius met bijwerk (collectie Koninklijke Bibliotheek)
Uit 20ste eeuwse vermeldingen (soms met afbeelding) kennen we verder:
- Portret Galenus Abrahamsz (collectie van Nierop in 1956) (afb. 11)
- Bloemenvaas met tekst “Ut Flos, Vita Nostra” (collectie Théonville in 1948)
- Portret J. de Witt (collectie Beyerman in 1925).
In totaal dus 15 stuks. Mogelijk is er nog meer van haar werk bewaard gebleven. Naar aanleiding van onze reconstructie van de papierknipkunsttentoonstelling in Utrecht in 1946 (Nieuwsbrieven 1996, nrs.1-4; 1997, nr.1) schreven we al dat er wel eens werk van Koerten zou kunnen opduiken en een paar jaar later was dat reeds het geval met “De Romeinse Vrijheid” (of de “Twaalf Keizers”) dat op een veiling werd aangeboden en kon worden aangekocht.
Joanna Koerten maakte haar knipsels in op- en platwerk, zoals Von Uffenbach en later ook Pieter de la Rue hebben beschreven. Informatie uit de eerste hand dus. Beide schrijvers laten echter nadrukkelijk weten dat zijn betere voorbeelden van het opwerk (reliëfknipwerk) in Rotterdam hebben kunnen bekijken. Daarmee doelen ze waarschijnlijk op het werk van Elisabeth Rijberg, al was daar ook werk te zien van Gillis van Vliet. In het zeer fijne platwerk, dat zich vertoonde in knipjes en sneedjes, was Koerten een meesteres, zoals bijvoorbeeld in “De Romeinse Vrijheid” goed te zien is. Op aanraden van de knipster probeerden anderen dat ook wel uit te voeren, maar dat lukte ze niet.
Houbraken [5] schrijft over haar creatieve talenten: “…Deze Juffrouw was van haar jeugt af zeer geneegen om konsten en wetenschappen te leeren, als blykt aan haar treffelyk borduuren, deftig kant- en akernaayen, heerlyk speldewerken, aardig was gieten, mannelyk schryven, konstig musyk zingen, fraay met een diamant op drinkglazen spreuken, vogels of bloemen te grieven, verwonderyk fraay in ‘t versieren van bloemen en cieraaden, voornamentlyk van zyde gevlogten en doorwerkt, en ‘t schilderen met waterverwen, waar van nog een en ‘t ander by den Heer Blok te zien is…”
De anonieme schrijver van de inleiding bij de Lofdichtenuitgave van 1736 [6] merkte op: “…Maar de Konst, waar op haar Geest in ‘t byzonder gevallen was, en die ‘t voornaam voorwerp deezer Gedichten is, bestond in het knippen met de Schaare, waar in zy in haare tyde geen weerga had, en mooglyk nooit zal krygen, hoezeer zommigen zich daar toe bevlytigt, en door haar voorbeeld aangespoort, zich toeleggen om ‘t zelve niet slechts te volgen, nemaar ware ‘t mogelyk voorby te streeven; doch de meesten hebben ‘t al in den aanvang laaten steeken uit aanmerking van t ‘ongelooflyk taay gedult, en den langen tydt, die zy daar aan moesten besteden, behalve ‘t nadeel, ‘t welk zy daar door aan hun gezicht toebragten, waarover onze Konstenaresse zich ook dikwils heeft beklaagt, doch ‘t geen tegen haare Liefde en Yver van de Konst op verre na niet konde opwegen… “.
Omdat met maken van knipwerk zoveel tijd en moeite kostte wilde Joanna aan keurvorst Johan Willem van de Palts nog voor geen duizend gulden drie knipsels verkopen: “… zy was niet geneegen dezelve te missen, om dat zy daar zo veel werk aan had gedaan… “, aldus Houbraken.
De inleider van 1736 vervolgt [7]: “…Dus bleef zy niet lang onbekent; maar haar naam en roem breidde zich haast wyd en zyd uit, en men zag van tyd tot tyd ontallyk veele Vorstelyke en aanzienlyke Persoonaadjen, allerleie Konstenaars en Liefhebbers van alle kanten, niet alleen van ons Nederland, maar genoegzaam van alle gewesten te zamen vloeyen, om de zeekerheid van ‘t geen zy gehoort hadden door hun gezicht te vernemen, welke zy altyd met de hoogste achting ontfing en gulhartig alles liet zien, ja zelfs tot de gereedschappen toe, waar van zy zich bediende: ja trof zy zomwylen iemand aan, waarin zy eenigen zucht tot de Konst bespeurde, die bood zy de behulpzaame hand en zoo hy reeds eenige ondernemingen had gemaakt, zy spoorde hem verder aan… “.
Door Henk van Ark
Noten
-
-
- Dit opstel is een uitgewerkte versie van het artikel in de Nieuwsbrief van december 2000 (jrg.13, nr.4, [p. 15-17]
- Z. C. von Uffenbach, Merkwürdige Reisen (…), Ulm 1754, dl.III, p. 555.
- A. Houbraken, De groote Schouburgh (…), Amsterdam 1718-21, p. 295.
- M. Plomp, “De portretten uit het Stamboek voor Joanna Koerten (…)“, Leids Kunsthistorisch Jaarboek, XIII (1989), p. 323-334
- zie noot 3.
- Anoniem, Gedichten op de overheerlyke Papiere Snykunst (…), Amsterdam 1736.
- idem.
-