Tovenaar met het schaartje, Papyria 4

Tovenaars bestaan niet? Pas op wat u zegt! Ze bestaan wel degelijk. Ik heb er een ontmoet. In levende lijve zat hij voor me. Nee, hij zwaaide niet met de toverstaf. Hij hanteerde een klein schaartje met fijne scherpe puntjes en daarmee knipte hij uit een gewoon blocnotevelletje de prachtigste dingen: bloemen, bomen, planten, vogels, alle soorten dieren, mensen, symbolische voorstellingen, ja, wat niet”.

Dit is het begin van het artikel dat door de journalist M. E. Schwitters uit Hilversum werd geschreven voor het kerstnummer van de “Wereldkroniek” van 1954 (afb. 1).

afb. 1

Hij moet overigens al eerder een stukje over Lever hebben geschreven en dat was uiteindelijk de aanleiding voor een groot, mooi geïllustreerd artikel in die “Wereldkroniek”. Het Wereldkroniek-artikel is door Wiecher Lever niet opgenomen in de plakboeken die hij samenstelde en waarop wij onze monografie baseerden, maar hij bewaarde wel twee losse exemplaren van het stuk, waarvan één foutief door hem is gedateerd (1955 i.p.v.1954). De inhoud van het artikel is niet opzienbarend, we treffen er de verhalen over Lever aan die ook in voorgaande artikelen werden geschreven, zoals zijn verleden op het turfschip en de vondst van een knipseltje in de Bijbel bij een tante -zijn eerste kennismaking met de knipkunst. Voorts zijn werk als vertegenwoordiger, zijn start als beroepsknipper en deelname aan diverse tentoonstellingen, het knippen van portretten, zijn collectie in opbouw met daarin vele door hem gemaakte kopieën. En, het knipwerk van zijn kinderen, Levers definitie van volkskunst en afkeur van na-apers en vervelende museummedewerkers, afgesloten met de vermelding van zijn voorkeur voor het knippen van veldbloemen en zijn bewondering voor de natuur van het Groningse platteland.

Origineel is Schwitters dus in zijn artikel niet, veel gedeelten zijn nagenoeg letterlijk overgenomen uit voorgaande stukken in kranten en tijdschriften. Niet dat Lever daar bezwaar tegen zal hebben gemaakt, hij stuurde Schwitters voorafgaande aan de publicatie in de “Wereldkroniek” de artikelen over hem in “Beatrijs”, “Het Kind” en het “Landbouwhuishouden” toe om het werk van de journalist te vergemakkelijken, een werkwijze die wij ook uit eigen ervaring kennen. Hij kon deze publiciteit -nu ook in een landelijke uitgave- zeer goed gebruiken en met de inmiddels dus bekende canon van aandachtspunten werd zijn knippers- en levensverhaal tenminste goed weergegeven. Belangrijk was verder dat het artikel uitstekend werd geïllustreerd met als blikvanger het knipsel “Overdenking bij de jaarwisseling” waarin de voornaamste gebeurtenissen uit het persoonlijke leven van de mens -zoals geboorte, schoolgaan, liefde, overlijden- zijn verwerkt. Andere illustraties zijn knipsels van Liesje Lever, een foto van Lever die burgemeester Boot van Hilversum portretteert, de geknipte “stamboom” van Levers vrouw, en het toen nog aan Anna Maria van Schurman toegeschreven wapenknipsel uit het Franeker Museum (toen Coopmanshus, nu Museum Martena) (afb. 2,3).

afb. 2

afb. 3

Echter uit het begin van het artikel blijkt een grote bewondering van de schrijver voor het knipwerk van Lever en ongetwijfeld ook voor diens verhalen. Dit wordt tevens duidelijk uit de brieven van Lever aan Schwitters waarvan negen exemplaren (7 brieven, 2 briefkaarten) bewaard zijn gebleven (afb. 4,5).

afb. 4

afb. 5

Ze dateren van 3 februari 1954 tot 23 mei 1955 [1]. Ze werden ons in kopie toegestuurd door Schwitters, die de expositieruimte van ons museum aan de Oude Haven is Schoonhoven had bezocht en daar met genoegen vertelde over zijn ervaringen met de Groningse knipkunstenaar. In verschillende opzichten is deze correspondentie interessant.

Allereerst wordt duidelijk dat Schwitters Lever het voorstel heeft gedaan samen “een boekwerk” over knipkunst te schrijven [2]. Lever gaat daarmee akkoord en zegt toe “komende dagen zal ik zo veel mogelijk materiaal bijeen zoeken“. Ook gaat hij in op zijn -inmiddels beëindigde- samenwerking met Line Huizenga-Onnekes: “Mevr. Huizenga-Onnekes is reeds een paar jaar bezig met een boek over de knipkunst samen te stellen waaraan ik om voor mij propagandistische reden veel heb meegewerkt. Dit wat nu overheidssubsidie is toegezegd wordt echter zo lijvig dat zij alleen door bibliotheken en leeszalen kan aangeschaft worden. Het zal mij niet verwonderen dat het een werkje van over de f 30,- wordt. Zelf heb ik mij reeds lang bezig gehouden met de gedachte van een beknopt werk. Niet met historische indeling, maar de indeling als volgt.
Knipkunst als ontspanning in de verfijnde salons.
Knipkunst als volkskunst[.]
Knipkunst in de hedendaagse tijd.
Reeds zocht ik van enkele knipsels de gegevens van vervaardiger en familieleden na. Zo kon ik twee jaar terug een ruim art voor de Nw. provinciaal Gron. Courant schrijven over Geert Jager de knipkunstenaar. Zo licht er bij “Gens Nostra” een art te wachten over een Groningse zeeliedenfamilie, dit laatste zal ik weer opvragen
.”

De eerst bewaarde brief na het verschijnen van het Wereldkroniek-artikel dateert van 1 maart 1955. Wiecher deelt zijn “Geachte vriend” mee: “Zo onder het werk door heb ik mijn gedachte gesteld op de afspraak een boek over knipkunst. Hoe dacht U als het een boek werd dat tegelijk instructief werkte voor leeraars handenarbeid enz. In dat geval zal de nadruk sterk moeten vallen op de knipkunst als volkskunst, wat vooral de gelegenheid geeft een levendig vlot werk te vervaardigen. Tegelijk historisch en instructief zal de lezerskring aanmerkelijk groter maken. Zakelijk gezien lijkt het mij het beste dat U als schrijver optreedt, en dan als aanvulling b. v. waarin verwerkt een tweetal leerboekjes van W. Tj. Lever. Als U als schrijver optreedt kunt u vrijer over mijn werk schrijven wat mij ten goede komt, en het boek op Uw naam zal U meer succes verschaffen “.

Lever stuurt Schwitters materiaal toe dat voor het boek te gebruiken zou zijn, zoals vier, niet ingelijste knipsels van Bram Bos[ch], foto’s van werk van H. D. Voss en Poolse meisjes en Gertrud Januszewski, wat Lever het beste van de hedendaagse knipkunst noemt, dat echter niet zonder voortekening gemaakt kan worden. Dat het uiteindelijk toch niet tot een publicatie is gekomen heeft waarschijnlijk als oorzaak dat Wiecher Lever, wegens tijdgebrek, niet voldoende materiaal bijeen kon brengen en Schwitters, als journalist, ongetwijfeld veel andere zaken aan het hoofd had. Bovendien lag een financiële klapper niet voor de hand, dus ander werk ging voor [3].

Hoe druk Lever het in die tijd had blijkt ook uit deze bewaarde correspondentie. Hij reist voortdurend door het land om lezingen en demonstraties (die hij steeds opsomt) te geven en boekingen voor optredens (bijvoorbeeld op scholen en bij verenigingen) te verwerven. “Zo onder het werk door”, zoals hij schreef, kon hij nog wel denken over een boek, zelf een dergelijke publicatie samenstellen lukte hem echt niet, vandaar zijn “genereuse” gebaar aan Schwitters om op te treden als schrijver. Dat die dan vrijer over zijn werk zou kunnen schrijven was mooi meegenomen. Lever kende zijn beperkingen, een echte schrijver was hij niet en tijd om zich hierin te ontwikkelen was er gewoon niet. Er moest geld worden verdiend en dat eiste alle aandacht op. Lever kwam aan schrijven nauwelijks toe, hij schrijft: “Geachte Vriend. Met deze zend ik U het familieknipsel [ dat Lever Schwitters als dank voor zijn inspanningen had beloofd, HvA. Met schrijven ben ik nog niet begonnen. Vorige week werd nog een brief uit Californië ontvangen, naar aanleiding van het art in “Wereldkroniek”. Het was naar aanleiding van het familieknipsel. De schrijver wist te herinneren, dat in zijn voorgeslacht de naam Margaretha Wildervank voorkwam, en vroeg naar mogelijke inlichtingen”.

afb. 6

Terugkijkend is het bewonderenswaardig hoeveel Wiecher Lever in die tijd heeft gewerkt en bijeengebracht. Dat blijkt ook uit het vele genealogische onderzoek dat hij heeft uitgevoerd (afb. 6-10). Het afgebeelde knipsel van de “Stamboom” van zijn vrouw in de “Wereldkroniek” is daarvan maar een bescheiden voorbeeld, er zijn veel aantekeningen van genealogisch onderzoek bewaard, niet alleen over familieleden, maar ook over diverse knipkunstenaars.

afb. 7

afb. 8

Een publicatie over knipkunst was belangrijk, maar de tovenaar van Muntendam had een andere droom: het vervolmaken van zijn knipwerk en de opbouw van een museale collectie vier eeuwen knipkunst. De jaren vijftig kon hij afsluiten met de opening van zijn Nederlands Museum van Knipkunst in Roden in 1960; een bekroning van zijn geweldige inzet op knipkunstgebied, met name na 1950.

afb. 9

afb. 10

Door Henk van Ark

Noten

  1. Archief Lever, dossier Schwitters.
  2. idem, brief 3 februari 1954.
  3. M. E. Schwitters (John Schwitters) werkte in diverse functies bij het Vrije Volk in Groningen, Amsterdam en Rotterdam. Hij doceerde in Groningen enige tijd journalistieke typografie aan het Instituut voor Perswetenschappen en vertrok in 1955 naar Hilversum waar hij de dagelijkse leiding van de VARA gids op zich nam.. In 1962 stapte hij over naar de persdienst van de NTS (later NOS).
    4. Archief Lever, dossier Schwitters, brief 23 mei 1955.