Overgeleverde knipsels, Knip-Pers 1998-4

Onlangs kochten we op een markt voor een paar tientjes een aantal knipsels van WiecherTjeert Lever. Levertjes zijn nog regelmatig te koop. Hij heeft er ook zoveel gemaakt in de ruim 30 jaar van zijn knippende leven! En zoveel duizenden bezoekers hebben ze onder zijn schaar vandaan gekocht. In 1981 kwam er een plotseling eind aan zijn productieve leven. Geleidelijk aan komen nu uit de boedels van mensen die ooit het Museum van Knipkunst bezochten, zijn knipsels weer op de markt. Naar aanleiding van onze aankoop leek het ons goed om weer eens iets over deze pionier te vertellen. Natuurlijk is er over hem ook in het knipselmuseum van zijn dochter Tobia Lever in Schoonhoven veel te weten te komen. Een van onze nieuwe aanwinsten, een vaas met bloeiende kamperfoelie, stamt uit zijn eerste periode in Muntendam. Die tijd, omstreeks 1950, willen we nog eens uitlichten.

afb 1, W.Tj. Lever

Lever had in dat dorp zijn atelier ‘De Meeuw’ en was al sinds de oorlog actief aan het knippen. Hij raakte geïnteresseerd in wat knippers vóór hem gemaakt hadden en waar zij hun inspiratie en beelden vandaan hadden. Lever probeerde een bestaan als knipper op te bouwen; hij reisde veel en gaf door het hele land demonstraties. Bovendien had hij er slag van om de aandacht te trekken van journalisten, waardoor hij een bekende persoon werd. En dat kwam niet in het minst door de uitgesproken ideeën die hij uitdroeg over kunst, volkskunst, politiek en geloof. In het kleine wereldje van naoorlogse knippers gaf dat soms een wat ongemakkelijke verhouding.

Met name verafschuwde Lever de manier waarop Hil Bottema in het Openluchtmuseum oude vormen uit de kunstnijverheid, zoals harten en levensbomen, ingang probeerde te laten vinden bij de nieuwe generatie onderwijzers en knippers. Voor het goede begrip: de Duitsers hadden voor en tijdens de oorlog de volkskunst opgeblazen als het volkseigen van het arische ras, dus zouden die oude (Germaanse) vormen ons in het bloed zitten. Lever moest hier niets van hebben. Tussen hem en Hil is het nooit meer goed gekomen.

Met wie hij wel een goede verhouding had, was de ‘folkloristische Line Huizenga-Onnekes, een oude dame die veel volksverhalen in het Groningerland had opgeschreven en die zich voor de geschiedenis van het knippen was gaan interesseren. Line wilde een boek schrijven over de knipkunst en Lever werkte daar graag aan mee, omdat hij bij zijn vele activiteiten overal in ‘t land oud knipwerk was tegengekomen. Hij speurde naar de herkomst en de makers en had zo een grote kennis opgebouwd. In die tijd van samenwerking lezen we in de briefwisseling veel over wat hen bond en waarin ze met elkaar van mening verschilden. En Lever nam daarin niet altijd een blad voor de mond. Hij schreef wat hij vond, met name over andere knippers. Omdat Line Huizenga met alle knippers goede contacten wilde houden, onder meer met Hil Bottema, werden er nogal eens harde noten gekraakt in de briefwisselingen. Daaruit leren we wel heel goed hoe Lever dacht over volkskunst en over zogenaamde levensbomen, die in de volkskunst zo vaak voorkomen. Lever zag daarin niet zozeer een diepe betekenis, maar een makkelijke (symmetrische!) manier om een aardige vorm te maken.

Intussen kreeg Lever steeds meer oud en nieuw knipwerk onder ogen, restaureerde beschadigde stukken en vervaardigde hij vaak ook geknipte kopieën voor zijn groeiende verzameling. Hij maakte in 1953 zelf een soort knipleer gang: ‘Op nieuwe wijs, naar oude trant’; niet als concurrent van het gezamenlijke plan, maar om mensen te stimuleren zelf te gaan knippen.

Van een gezamenlijke beschrijving van de Groningse knipkunst is het niet gekomen en Line helde er steeds meer toe over om het boek zelf te schrijven. Maar ze bleef tot aan haar overlijden met Lever in contact en profiteerde van diens alsmaar groeiende kennis over de knippers van vroeger. Lever heeft altijd ontzag voor haar gehouden en bleef haar steeds ‘Mevrouw H’ noemen. Van een boek is het niet gekomen. Line is in 1956 gestorven met het volledige manuscript ‘Juweeltjes van knipkunst’ onder haar bed. Wij hebben in de loop van de jaren veel en dankbaar gebruik kunnen maken van de door haar bijeen geschreven kennis van Lever en van haarzelf.

afb 2, W.Tj. Lever

Hier volgen een aantal citaten uit de brieven die Wiecher Lever aan Line Huizenga stuurde.

16-8-1948: “Misschien is het mogelijk om in de toekomst een werkje over knipkunst te doen uit geven waarvan U het Historisch en ik het gedeelte over de techniek kan verzorgen… Ik zie het gaarne dat U mijn naam noemt als ontdekker van Geert Jager (Groninger knipper omstreeks 1900)… Dit is niet uit ijdelheid of eerzucht, maar uit behoefte aan steun ende reclame. U mag gerust van alle door mij aan U gedane mededelingen gebruik maken…”

5-3-1952: “Weest U niet bezorgd dat ik U in de steek laat. Hierbij in haast een flink stuk werk. Het hoofdstuk Knipkunst als volkskunst. U ziet wel, ik heb de beschouwing niet in scherpe stijl gezet, maar geprobeerd ze als één geheel te brengen.”

4-9-1952: “Anders sta ik tegenover Uw mening omtrent levensbomen Volgens mij kent de spontane volkskunst deze vormen niet. Ik heb soms het idee dat dit primitief werk vaak gebrek aan fantasie is… Misschien ben ik te nuchter.”

18-9-52: “Waar koersen wij heen. We zijn overeengekomen samen een boek te schrijven, waarvan ik het hoofdstuk ‘Volkskunst’. Nu verwerpt U beider namen als samenschrijvende en zoekt U een uitweg voor mijn naam… Volledig heb ik mij gegeven en ik ben bereid dit verder te doen, doch met alle respect voor Uw ervaringen, durf ik mij toch wat de knipkunst betreft, de meest ervaren en geroutineerde werker te noemen.”

30-12-52: “Mijn leerboekje is mede bedoeld om het werk van het Openluchtmuseum en haar propaganda die ook enigszins hol is, in bedwang te houden.”

6-5-1953: “Kunst en volkskunst kunnen mijns inziens wel door dezelfde beoefend. Ik zie daarin niet de graad van bekwaamheid maar de bron waaruit de vormgeving geput wordt.”

Line schrijft op 8-5-1953 en citeert een andere knipper, Gert Evers:

“Hij vindt dat U fantastisch goed knipt, maar dat u jammer genoeg niet verder komt dan duivenhok, vogels, watervogels, herten en bloemen. Veel kopiëerwerk. Een beetje gelijk heeft hij, vind ik wel.”

Lever gaat daar niet op in en op 6- 6-1953 zet hij de discussie over levensbomen voort. Hij citeert een Friese verzamelaar van merklappen: “Ik heb meer als 250 letterlappen. Er staat van alles op. Die echter symbolen zoekt vindt er niet een.” Lever voegt toe: “Zelf zou ik willen aanvullen, die er persé toch wil zoeken, vindt wel een verwant struikje.”

En over het onderscheid tussen Kunst, Kunstnijverheid en Volkskunst: “Ik spreek liever van geschoolde kunst (intellectueel) en volkskunst (godsdienstige of omgevingsmotieven) en vat dit samen in het begrip KUNST, in tegenstelling tot kunstnijverheid die ik vaak als souvenier-industrie zie (decoratie door ontwerpers en nawerkers).

6-12-1954 Zit hem de werkwijze van Hil Bottema nog steeds dwars en hij schrijft aan Line Huizenga.: “U noemt mij niet erg gemoedelijk en schrijft: geeft ook anderen de ruimte. Voor de oude werkmethode (eenvoudig en verfijnd) is door haar (Hil Bottema) iets eigenzinnigs in de plaats gekomen, een systeem, dat vloekt met de werkelijkheid.”

afb. 3, W.Tj. Lever

Zijn waarheid en werkelijkheid waren Wiecher Lever heilig, en zo nodig moest het maar op een minder vriendelijke manier gezegd worden. Line Huizenga heeft hem er herhaaldelijk op gewezen dat er plaats moest zijn voor andere ideeën in de ontwikkeling van de Nederlandse knipkunst, maar Wiecher is zijn eigen weg gegaan. Hij verhuisde in 1960 van Muntendam naar Roden en in 1965 naar Westerbork. Vanaf 1972 kenden wij Lever en zijn collectie en we hebben van die kennis gebruik gemaakt voor ons boekje ‘Schaar-kunst’ (1983).

In 1938 werd de collectie Lever geveild en die bleef gelukkig voor het belangrijkste deel in Nederlands bezit. Wij hadden het geluk een aantal historische stukken aan te kunnen kopen, dank zij goed overleg tussen de verschillende belanghebbenden. En nog steeds kijken we op markten en veilingen of we niet een karakteristiek Levertje kunnen bemachtigen. We hebben er intussen zo’n 20, uit wit papier op zwart of omgekeerd, gesigneerd en netjes in kleine lijstjes gezet. Je herkent ze uit duizenden, maar hij heeft er dan ook duizenden gemaakt. Hij moest er van leven en dat maakte zijn producten enigszins voorspelbaar. Naar onze smaak is het de grootste verdienste van Lever geweest dat hij liet knippen heeft gepopulariseerd aan de hand van wat knippers vóór hem gemaakt hadden.

Joke en Jan Peter Verhave

Bronnen:
Het archief van Line Huizenga- Onnekes.
H, Kruizinga (1952), De tovenaar van Muntendam. De Vriend des Huizes 68, 481-483.
Joke Verhave en To van Waning (1986), Line Huizenga en Hil Hottema. Geïllustreerde uitgave van de Nederlandse Vereniging voor Papierknipkunst en nog verkrijgbaar voor fl 6,60 (mcl. porto) op giro 26 58 240 van redactie Knip-Pers te Bennekom.
Henk van Ark (1997), Wiecher Tjeert Lever, Papierknipper en verzamelaar. Nieuwsbrief 10-3, Ned. Museum van Knipkunst/Stichting W.Tj. Lever.