In de maart-nieuwsbrief is de verschijning van het boek “Geknipt, Geschiedenis van de papierknipkunst in Nederland” gemeld. Voor deze uitgave zijn door medewerkers van onze stichting (Atty Broer en Henk van Ark) diverse artikelen en korte stukjes geschreven. Een belangrijk deel hiervan is in “Geknipt!” terecht gekomen, maar in de eindredactie zijn sommige delen ingekort, gewijzigd of niet opgenomen. Soms heel begrijpelijk, niet alle details zijn bijvoorbeeld voor de meer algemene lezer interessant of ze moeten in stijl passen bij andere gedeelten, maar soms ook jammer omdat bepaalde verhalen eigenlijk een wat uitvoeriger aandacht verdienen. In voorgaande nieuwsbrieven zijn al onze bijdragen over geknipte portretten en reliëfknipsels (overigens zonder noten) gepubliceerd. Het is aardig die eens te vergelijken met de definitieve tekst(en) in het boek. Helaas zijn in de verschillende bijdragen ook de verwijzingen naar hedendaagse ontwikkelingen verdwenen. Zo worden aan het einde van het stuk over schimmenspel enige voorbeelden (dus zonder de pretentie van volledigheid) van hedendaagse schimmenspelers/makers genoemd, in het boek komen deze niet voor.
Hierbij daarom onze kijk op schimmenspel en knipkunst, waarvoor de basis werd gelegd door Willem Bax. Hij schreef voor de stichting W.Tj.L ever de “Notities over schimmenspel in Nederland” die in brochurevorm door ons in 1985 zijn uitgegeven.
Het schimmenspel lijkt in West-Europa betrekkelijk autonoom te zijn ontstaan, hoewel er -tot nu toe tevergeefs- diverse pogingen zijn ondernomen het westerse schimmenspel in de oude traditie van Klein-Azië en het Nabij en Verre Oosten te plaatsen. Voor de hand ligt te veronderstellen dat iedere cultuur het fenomeen zelf heeft ontdekt. Waar licht is, is schaduw en waar schaduw wordt gemanipuleerd door mensenhanden is in principe het schimmenspel geboren. In Nederland zou de invloed van het wajangspel uit Indonesië verwacht kunnen worden, echter dit is nooit aangetoond. Dat geldt ook voor Frankrijk, waar in de 18de eeuw, wordt gesproken over Ombres Chinoises, maar Chinese invloed nooit is bewezen. Wel staat het schimmentheater daar in relatie tot de kunst van het bewegende silhouet (genoemd naar de Franse minister Etienne de Silhouette), in dit geval het geknipte of gesneden profielportret (1). In Nederland vinden we een prachtig voorbeeld van deze relatie beschreven.
In zijn boekje “Beknopt en Duidelijk Onderwijs in het silhouëtteeren” van 1792 [1] beschrijft Gerrit Paape over een opmerkelijke combinatie van schimmen- en silhouetportretten. Hij vermeldt hoe diep geroerd hij werd door de aanblik van kleine bewegende schaduwbeelden in een soort Optica (kijkdoos), waarin een scherm van geolied papier was aangebracht, waardoor hij zijn “Vader en Moeder (reeds verscheiden jaaren dood zijnde), zo natuurlijk zag verschijnen, dat op het eerste gezigt ik een luide gil gaf, en de traanen mij in menigte uit de oogen sprongen”. De jeugdige kunstenaar die deze beelden vertoonde, had de omtrekken van Paapes ouders in het klein gebracht en op kaartpapier geplakt en uitgesneden, “in diervoegen, dat de lippen, de hals en de armen beweeglijk waren (…) en de allernatuurlijkste beweegingen mijner ouders nabootsten”.(2)
Het schimmenspel past heel goed in de toenemende belangstelling voor het spelen met licht en schaduw (silhouetteerstoelen, illuminatiekasten, toverlantaarns) [2] vanaf het laatste kwart van de 18de eeuw. Al zijn er in Nederland wel eerdere vermeldingen van schimmenvoorstellingen door schilder Pieter Barbiers. Hij gebruikt onderwerpen voor zijn voorstellingen die zouden zijn ontleend aan het programma van Séraphin dat in 1770 in Versailles is geopend en in 1784 naar de Port Royal in Parijs wordt overgeplaatst. Barbiers en Séraphin lijken echter te hebben geput eenzelfde traditie, waarschijnlijk een vast repertoire dat in de 18de eeuw door rondtrekkende theaters werd gespeeld.(3)
Dominique Séraphin Francois (1747-1800) is een voormalige circus- en kermisartiest die stukken vertoont in een schimmentheater in de tuin van Launoin in Versailles. Aan hem wordt veel invloed toegeschreven op het Nederlandse schimmentheater dat zich voornamelijk op kermissen en huiskamers afspeelt. Het schimmenspel ontwikkelt zich van theatervorm en kermisvermaak aan het einde van de 19de eeuw tot kunstenaarscabaret: het cabaret-artistique. Als inspiratiebron wordt met name het laat 19de eeuwse cabaret “Le Chat Noir” genoemd. Dit cabaret, dat in 1881 zijn deuren opent in het kunstenaarscafé van Rudolphe Salis, is een verzamelpunt van dichters, zangers, musici en chansonniers. Hier beginnen ook in 1885 de eerste experimenten met schimmentheater door Henri Somm eerst met “ombres strictement chinoises”, later door Henri Rivière ontwikkeld tot waarlijke “féeries lumineuses”, waarbij gebruik gemaakt kan worden van een sterke lamp, rijen gasvlaxnmen, toverlantaarns en grote gekleurde glazen platen, bediend door een uitgebreide staf van medewerkers.(4)
Het schimmenspel is dan het domein geworden van de beeldende kunstenaars en in die richting zal zich het verder in Nederland ook ontwikkelen. Er lijkt zich een samenhang af te gaan tekenen tussen de beeldende kunstopvattingen en -stromingen en de uiting daarvan in het schimmenspel. Kenmerk van al die spelers is dat ze voortkomen uit beeldend kunstenaarskringen waarin enige kernen zijn te onderscheiden. In Haarlem het genootschap Kunst Zij Ons Doel, het Museum voor Kunstnijverheid en de School voor Bouwkunde, Versierende kunsten en Kunstambachten. Tot K.Z.O.D. behoren Ko Doncker (1874-1917), Herman Kruyder, Frans Smit jr. en de Waagspelers. Belangrijke figuur is Otto van Tussenbroek (1882-1957), directeur van het museum voor Kunstnijverheid, die Pieter van Gelder terug naar Haarlem haalt, contact heeft met Albert Roelofs en goed bevriend is met Henri Rivière.(5)
Voor de geschiedenis van de knipkunst is Doncker het meest interessant. Hij is nu vooral bekend van het paedagogisch schimmenspel “Rookt nooit te vroeg” dat hij in opdracht voor de firma Salm Sigaren in Haarlem vervaardigt. Kopers van sigaren konden dit spel sparen, ieder kistje van 50 stuks bevat een schimmenkaart, bij honderd stuks krijgt men er twee. Door de silhouetfiguren uit te knippen kan men een heel schimmenspel samenstellen (fig.1-27), verder was er ook een scherm (fig.28) en een vers met handleiding (fig.29). Ger Boonstra reconstrueert dit spel in 1977 en gebruikt het voor opvoeringen met zijn eigen schimmentheater.(6)
In Den Haag speelt schimmenspel een rol bij de Haagse Kunstkring en Pulchri. Willem Roelofs (de broer van Albert) volgt daar de naturalistische opvatting van Chat-noir. met assistentie van onder meer Willem van Konijnenburg. Hij treedt met als bijnaam de Nederlandse Chat-noir op in Pulchri Studio. Ook treedt later daar Frans Ter Gast op en er zijn opvoeringen door Vilmos Huszâr en J.R.B.de Roos.(7) [4]
Frans ter Gast (1880-1970) wordt algemeen beschouwd als Nederlands belangrijkste schimmenspeler van de 20ste eeuw. Met tenminste 41 schimmenspelen, vervaardigd in de periode 1924-1966, is hij zeer productief. Het maken van de spelen en zijn zeer sprekende figuren lag hem meer dan de opvoering ervan, al hoort dit natuurlijk ook bij de schimmenschuiverij. Ter Gast werkt met gesneden projectieschimmen [5] die door middel van een projectiekoker op het witte scherm konden worden vertoond. Dit in tegenstelling tot de contactschimmen die direct achter het scherm worden opgehouden.
Zijn respectabele lijst van stukken omvat sterk uiteenlopende voorstellingen qua thema en uitwerking. Voor een aantal heeft hij zelfde teksten verzorgd, zoals “Het Rijden door alle Tijden”, maar voor de meeste stukken sluit hij aan bij het werk van bekende schrijvers (Andersen, Charivarius, Wilde, Streuvels).(8) Overigens verkocht Ter Gast ook losse gesneden (schim)voorstellingen, zoals de fraaie pinquïns in de collectie van het Westfries Museum.
Cabaret en schimmenspel vinden elkaar later in kringen rond Hamdorff in Laren (met Chiel de Boer als centrale figuur) en Lou ten Bosch in Dordrecht. Ten Bosch maakt in de jaren zestig enige experimentele tentoonstellingen met ultraviolet licht met Albert Winsemius en beginnend beeldend kunstenaar Ger Boonstra. Boonstra richt het schimmentheater Ultra op, dat later overgaat in het Schoonhovens Schimmentheater. Behalve het opzetten van eigen spelen speelt hij een belangrijke rol in het documenteren van de geschiedenis van het schimmenspel. Zo heeft hij contacten met Pieter van Gelder, Chiel de Boer en vooral Frans ter Gast en is hij betrokken bij de oprichting van het Poppenspelcentrum in Dordrecht. Daar is hij verantwoordelijk voor de totstandkoming van een belangrijke collectie schimmen, die nu is ondergebracht in Rotterdam. Naast eigen spelen, na 1980 vaak gemaakt in samenwerking met Marijke de Vos, maakt Boonstra ruim gebruik van oude repertoire stukken, zoals le pont cassé, en coptografische figuren.(9) Meer dan de voorgaande figuren zou Joop Koevoets (1920-1995)(10) verbindingen moeten hebben met de wereld van de knipkunst, sterker nog hij oefende tegelijk de vrije beroepen van schaarkunstenaar, theaterspeler, voordrachtskunstenaar en stemleraar uit, na een opleiding als illustratief tekenaar. Maar hoe goed zijn werk ook aansluit bij het werk van knipkunstenaars, actief contact heeft hij met hen nooit gehad, wel met schimmenspelers als Frans ter Gast.
Dit geeft goed de verhouding tussen schimmenspel als (beroeps)theatervorm en het maken (en opvoeren) van schimmen zoals bekend in de knipkunst aan. Er is eigenlijk altijd een scheiding geweest tussen het professioneel maken en opvoeren van schimmen en het vervaardigen van schimfiguren als onderdeel van knipkunst, die (te) vaak als hobby-isme is gezien. De gebruikte techniek van het maken (knippen, snijden) is hetzelfde, de uitgevoerde praktijk anders. Er is in feite sprake van gescheiden werelden. Ook op ander gebied zien we dat. Zo verwaardigt beroepsillustrator en silhouettist Hans Detlev Voss zich niet te reageren op een poging tot contact van Klaas Bakema. (11) Ook beroepsknipper Wiecher Lever krijgt in zijn professionele loopbaan (die hem -merkwaardig genoeg- ook door sommige collega-knippers wordt kwalijk genomen) regelmatig te maken met denigrerende opvattingen van beroepskunstenaars over zijn werk en knipkunst in het algemeen.(12)
Hoe dan ook, Bollebakker verzucht kort geleden: “De in Nederland gewortelde schimmentraditie dreigt op te houden te bestaan: er is nauwelijks nog een beroeps schimmenspeler te vinden”. (13) Bax is optimistischer en positiever. “Het moge zijn, dat de geschiedenis van het Nederlandse schimmenspel zich maar als een smal stroompje door de tijd slingert, het omvat toch een hele periode -van Barok tot en met Abstracte Kunst- en stroomt niet zonder stroomversnellingen. Op het ogenblik lijkt het spel zich grotendeels te hebben teruggetrokken, enerzijds als element in voorstellingen van andere theatervormen, anderzijds in kleinscheepse uitvoeringen, waarbij men bijna weer tussen de schuifdeuren is beland (…) Bij veel van de oude voorstellingen was er sprake van een teveel, een warrig samengaan van de elementen beeld, tekst, muziek en belichting [,] een teveel ook aan humor. Misschien is armoede hier wel een zegen”.(14) Met de huidige beeldcultuur is niet te verwachten dat het schimmenspel weer prominent naar voren zal komen (dat was vroeger overigens ook niet zo, het was steeds een marginaal verschijnsel), maar zoals toen ook het geval was is een tegenreactie in zwart en wit tegen al het kleurengeweld af en toe niet uit te sluiten. Knipkunstenaars blijven inmiddels wel hun bijdrage leveren aan de voortzetting van een sfeervolle traditie. Zo heeft Marjolein Beukeboom schimmen voor poppentheater Aldo gemaakt en Ans Nieuwenburg figuren voor theater “Licht in het donker” vervaardigd. Meer voorbeelden zijn ongetwijfeld te vinden. En,Willem Bax heeft ruimschoots zijn bijdrage geleverd aan het maken van “schuifdeurvoorstellingen” en de vastiegging daarvan in brochurevorm.(15) [6]
Door Henk van Ark.
noten:
- Hans Bollebakker, Ger Boonstra, schimmenspeler, Rotterdam 2003. Zie ook: Rico Bulthuis, Geschiedenis van het schimmenspel in Nederland, Amsterdam 1970; [H. Bollebakker] “Nederlands
schimmen enkele hoofdlijnen”, in: Theater uit handen, Rotterdam 1992, p.98-122; Hetty Paerl, Schimmenspel en het spelen met schaduwen, Amsterdam 1979; W. Bax, Notities over
schimmenspel in Nederland, [Schoonhoven] 2005.
2. Henk van Ark, “Onderwijs in het silhouetteren” Nieuwsbrief, jrg.8 (1995),nr. 1, [p. 12-17]
3. W. Bax, Notities, p. 11
4. Bollebakker, Boonstra, p. 11-13; Bax, Notities, p. 19.
5. Bollebakker, Boonstra, p. 13
6. Paerl, Schimmenspel, p. 72-73; Kees de Raadt, Ko Doncker (1874-1917), Tekenaar-schrijver schimmenschuiver, Haarlem 1994.; Henk van Ark, “Een schimmenspel van Ko Doncker’ Nieuwsbrief, jrg. 8 (1995), [p. 18-21].
7. Bollebakker, Boonstra, p. 15; Bax, Notities, p. 19-25; p. 31-13.
8. Bax, Notities, p. 41 -45; Bollebakker, Nederlands Schimmenspel (…), p. 120-122; Bulthuis, Geschiedenis, p. 45-51.
9. Bollebakker, Boonstra, p. 15-19.
10. Joke en Jan Peter Verhave, “Joop Koevoets, een man met twee beroepen“, Knip-pers, jrg. 17 (2000), p. 3-5; Riny van Beek, “Schimmentheater Joop Koevoets (..)” Knip-pers, jrg. 19 (2002), nr 2, p. 15.
11. Henk van Ark, “De silhouettenknipper Klaas Bakema (2)“, Nieuwsbrief, jrg.20 (1997), nr. 1, [p. 3]
12. Henk van Ark, Wiecher Tjeert Lever (1917-1981), een kunstenaarsleven in knipsels, Rasquert 2008.
13. Bollebakker, Boonstra, p. 23.
14. Bax, Notities, p. 53.
15. Henk van Ark, “Over schimmen en silhouetten”, Nieuwsbrief, jrg.19 (2006), nr.3, [p. 8-10]