Koerten en de knipkunstexpositie van 1946, KoertenKoerier 8

Voor een groter publiek is het in 1946 mogelijk geweest werk van Joanna Koerten te bekijken. In het Centraal Museum in Utrecht is in dat jaar een korte knipkunsttentoonstelling gehouden waarmee aandacht werd besteed aan vier eeuwen knipkunst in Nederland. Het gedeelte uit de 17de eeuw bestond nagenoeg geheel uit stukken (knipsels en album bladen) die betrekking hadden op Joanna Koerten. Bij de tentoonstelling verscheen geen catalogus, wel werd een lijst van geëxposeerde werken opgemaakt en er verschenen in het kader van dit onderwerp en de expositie drie artikelen van Catharina van de Graft in het tijdschrift “Historia”.

Belangrijke bruikleengevers voor de expositie waren mr. J.J.de Flines en prof.J.Q.van Regteren Altena, beiden uit Amsterdam.

De Flines stelde drie knipsels uit familiebezit beschikbaar: de portretten van Peter de Grote en Frederik III van Brandenburg en de orgelman/liereman. Van Regteren Altena gaf enig klein knipwerk (appel waarin een hart met allegorische voorstelling, een dubbelmonogram, turk met vrouw, vaas met bloemen, een wapentje) in bruikleen en een getekend portret van Koerten, het gegraveerde portret van Joanna uit de lofdichten uitgaven (van J.Punt), drie bladen uit het Stamboek (de lofdichten uitgave van 1735), twee gekalligrafeerde bladen door De Bruynne. Museum De Lakenhal droeg aan de tentoonstelling het portret van Willem III bij, verder waren er nog twee foto’s: het toen nog aan Anna Maria van Schurman toegeschreven Van Kinschot wapenknipsel (bruikleen A.Warren Utrecht) en het titelblad van een boek over “Papiere Snijkonst” (inzending Van de Graft).

Opmerkelijk is dat het schaartje van Koerten (een bruikleen van mw. E.van Stockum uit Amsterdam) niet op deze lijst wordt vermeld, ook niet bij de nagekomen stukken. Waarschijnlijk is het wel tentoongesteld. Maar dit zou ook er mee te maken kunnen hebben dat de expositie in korte tijd moest worden opgezet. Niet alleen duurde die maar kort (18 oktober tot 10 november 1946) en was een onderdeel van een andere expositie over het Nederlandsche Boek.

Kort voor de tentoonstelling verschenen van de hand van Catharina van de Graft twee artikelen in het tijdschrift “Historia”. In het eerste (“Papieren Knipwerk”, juli 1946) roept zij op aan de hand van verder onderzoek “nu eens een groote tentoonstelling van knipwerk te organiseeren”. Daartoe vraagt zij om reacties van lezers. In het tweede artikel “Geknipte Familiewapenen”, september 1946), laat zij al weten dat in het Centraal Museum in het najaar een tentoonstelling van papieren knipwerken zal worden gehouden.

Voor het artikel “Papieren Knipwerk” heeft Van de Graft dan al veel gegevens bijeengebracht en knipsels bekeken. Ze begint in de 17de eeuw met Anna Maria van Schurman. Twee knipwerken zijn afgebeeld, waaronder het Van Kinschot wapen knipsel dat toen nog als haar werk werd beschouwd. Een foto van dit knipsel werd op de expositie getoond. Vervolgens is Joanna Koerten aan de beurt, zij krijgt terecht ruime aandacht. Afgebeeld werd het portret van Stadhouder-Koning Willem III en de roodkrijttekening van Jakob Houbraken van Van Schurman en Koerten, een mooie verbinding tussen de twee kunstenaressen. Van het portret van Peter de Grote vermoed zij dat dit na zijn bezoek is gemaakt. Toen een gebruikelijke veronderstelling die niet juist blijkt te zijn, als we het verslag van Von Uffenbach uit 1718 mogen geloven. Het knipsel van Willem III komt in het artikel vooral aan de orde om het effect van openslaande deurtjes aan de achterzijde van de lijst te bespreken. Door het openzetten daarvan kon het licht door de in het papier gemaakte knipjes en sneetjes spelen waardoor een speciaal effect kon worden bereikt. Hierbij maakt Van de Graft een onjuist onderscheid tussen de begrippen opwerk- en platwerk, wat nog lange tijd tot onduidelijkheid heeft geleid. Ook meldt ze dat het Stamboek van Koerten uit drie grote folianten heeft bestaan wat te wijten is aan de onjuiste interpretatie van aantekeningen van Pieter de Rue uit 1735. Op basis van de artikelen van Van Son (1910), Van Dokkum (1915) en Wijnman (1937) kon zij al een goed overzicht geven van het dan bekende werk van Koerten.

Ze publiceert ook een echte vondst die ze uitvoerig heeft gebruikt. In 1930 kon de bibliotheek van het Rijksmuseum namelijk het boekje “Konstig en vermaakelijk Tyd-Verdryf der Hollandsche Jufferen” uit 1686 aankopen. De titel van deze uitgave was al wel bekend alleen de inhoud niet. Op die inhoud van dit leerboekje gaat Van de Graft uitvoerig in en ze neemt de veronderstelling van onderzoekers die haar voorgingen over dat Koerten wel eens een rol bij het totstandkomen van deze uitgave kon hebben gespeeld. Dat is echter niet zo waarschijnlijk en is tot nu toe ook niet aangetoond. Een foto van het titelblad was op de Utrechtse tentoonstelling te bekijken.

Na de tentoonstelling verschijnt onder de titel “Papieren Knip-en Snijkunst, vroeger en nu” in “Historia” (1948), een artikel waarin van de Graft terugkijkt op de expositie en enige tentoongesteld werk bespreekt. Over Koerten schrijft ze: “Allereerst was Johanna Koerten de meest vermaarde knipster uit de 17e eeuw ruim vertegenwoordigd. Opnieuw kon men zich verwonderen over haar minutieuse werk, de bijna onzichtbare inkervingen, die zij, begiftigd met een uitstekend gezichtsvermogen, door middel van vele fijne instrumentjes in het papier wist aan te brengen. Onwillekeurig vraagt men zich hierbij af of Johanna haar grote roem ook zou hebben verworven als zijn haar copieerwerk in plaats van met de schaar met het potlood of de graveerstift had uitgevoerd. Immers copiëren was haar taak; als zij zich een enkele maal waagt aan oorspronkelijk werk, zoals aan het portret van Peter den Grote, dat zij uit de hand moet hebben gesneden, blijkt, dat zij slecht kon tekenen.
Bij dit knipsel en dat van twee andere van haar, de afbeelding van Frederik III, keurvorst van Brandenburg, en van den bedelaar met de draailier, had de inzender, Mr.J.J.de Flines te Amsterdam, een aardig portretje van Johanna gevoegd, dat haar aantrekkelijker voorstelt, dan de meeste van haar bestaande afbeeldingen en getuigt hoe mooi een lelijke vrouw kan zijn. Het was een foto van een met Oost-indische inkt gewassen pentekening door David van der Plas (1647-1704), 18,3×16 cm groot, door P.Schenck in zwarte kunst gegraveerd, welke berust op ‘s Rijks Prentenkabinet.
Andere afbeeldingen van haar waren te zien op de gecalligrafeerde bladen door Prof J.Q. van Regteren Altena verworven op de veiling van het antiquariaat Van Huffel, 22-29 April 1941 te Utrecht gehouden. Ze maakten eenmaal deel uit van Koerten beroemde Stamboek, dat nu behoort aan de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, welke eveneens op deze veiling enige bladen heeft aangeworven en aldus haar bezit heeft gecompleteerd.
De inzending van Prof van Regteren Altena bracht behalve Johanna portret, hierboven genoemd, nog een ander merkwaardig portret van haar, getekend in roodkrijt, door Arnold Houbraken. Ook vertoonde een dezer gecalligrafeerde bladen een alleraardigst vignet, in Oost-indische inkt tekend door Jan Goeree, met voorstelling van het kabinet van een knipprentverzamelaar (afb. 1). Dit vignet prijkt onder een gedicht van J. Vollenhove. Op de afbeeldingen in papier door de knijpschaar van Juffrou Joanna Koerten, huisvrou van den E.Adriaan Blok In tenui labor, at tenuis non gloria. Onder het vignet staat dezelfde zinspreuk in vertaling: Uit kleine arbeit grote roem. Het gedicht bevat o. a. de regels:


De knipschaar snyt van geen metaal of marmer,
Maar dun papier den dappren oorlogshelt,
Der Britten vorst, Europes heilbeschermer,
By wien onze eeuw geen ‘Alexander stelt.
Zy snijt u den Groothertog van Toscanen,
Den groote Tsaar van Moskou, Frederik
Den Keurvorst en den Keizer…

De hier vermelde portretten waren alle op de tentoonstelling aanwezig, behalve dat van “den Groothertog van Toskanen “, Cosimo de Medici. Tweemaal bereisde deze ons land, eerst van 19 Dec. 1667 tot 7 Jan. 1668, daarna van 28 Juni tot 11 Juli 1669. Beide malen vertoefde hij enige tijd te Amsterdam. Dr. Willem Blaeu, die hem daar rondleidde zal toen ook met hem als een van de merkwaardigheden van de stad Johanna Koerten hebben bezocht, die bij deze gelegenheid zijn portret maakte. Dit knipwerk is niet teruggevonden.
Bij het in palissanderhouten lijst gevatte portret van “der Britten vorst “, den Stadhouder Koning Willem II [1] (zie Historia Juli 1946. Blz. 146), kon men nu eens even de deurtjes aan de achterzijde openzetten. Deze dienden immers om het licht door het knipwerk te doen schijnen. Doch het resultaat viel niet mee, de prent won er niet bij, integendeel, zij geleek nu op het negatief van een foto. Johanna meest geroemde portret was dat van keizer Leopold van Duitsland, dat met een Latijns vers van Prof Francius in de kunstkamer te Weenen werd opgehangen. Waar is het gebleven?

Ook bij diverse passages uit deze tekst zijn weer de nodige kanttekeningen te maken. Zo is het portret van Tsaar Peter, als we mogen afgaan aan het verslag van Von Uffenbach uit 1718, door Koerten gemaakt nog voor hij bij haar op bezoek kwam, dus zeker niet uit de hand gesneden. Het werk van Koerten afdoen als enkel kopieerwerk, op uitzonderingen na, lijkt wel wat erg kort door de bocht. Het vignet met de titel “Uit kleine arbeit, grote roem” blijkt geen kabinet van een knipprentenverzamelaar te zijn, maar een weergave van geleerden die insecten bestuderen. Of Koerten eind jaren zestig het portret van Cosimo al heeft geknipt, tijdens of naar aanleiding van zijn bezoek aan haar en Amsterdam, valt te betwijfelen. Deze kanttekeningen kunnen echter alleen worden gemaakt door onderzoek dat in de afgelopen decennia door verschillende onderzoekers is uitgevoerd en gepubliceerd. Mede door het stimulerende werk van Van de Graft (tentoonstelling en publicaties) was dit mogelijk.

Terug naar de catalogus van de Utrechtse tentoonstelling.
Het door Van Regteren Altena beschikbaar gestelde kleinere knipwerk was toen al enige tijd bekend, we lezen er al over bij Van Dokkum. In het algemeen wordt wel verondersteld dat dit jeugdwerk van Koerten moet zijn geweest, maar zeker is dit niet omdat Koerten ook in haar bloeiperiode ook wel klein knipwerk maakte. Het opvallendste stuk is de appel, waarin een hart met allegorische voorstelling. Ook uit die collectie komen twee gekalligrafeerde bladen van de hand van Francois de Bruijnne (1644-1726). Van deze begaafde schrijfmeester zijn diverse bijdragen aan het Stamboek van Koerten bewaard gebleven. Er bestaat een Konstboek (“Cierlijke SCHAT-KAMER”) dat is gevuld met 41 bladen, de titel, kalligrafieën op perkament (35) en papier (5) en knipkunst (3). De drie kleine knipsels die daar in voorkomen zijn mogelijk gemaakt door Koerten. Op het werk van De Bruijne en verschillende andere schrijfmeesters van wie bladen over Koerten bewaard zijn gebleven zal in een van de komende nummers van de KoertenKoerier worden in gegaan.
Er werden twee portretten van Koerten getoond: een “getekend portret van Joh.Blok” en “Johanna Blok, gravure in het “Stamboek” met lofgedichten”.

Zoals al aangegeven is het werk van Van de Graft, met name de artikelen in “Historia” van belang geweest voor andere onderzoekers. Voor ons bleek weer eens bij een verrassend bezoek aan ons museum in Schoonhoven in 1997. Twee dames toonden ons een bijzonder wapenknipsel met de vraag om verdere informatie. Zij hadden het kunstwerk laten taxeren bij een bekende Amsterdamse antiquair. Die had niet alleen een aankooprijs geboden, maar ook de naam Joanna Koerten laten vallen als mogelijke maker. Dat verhaal kon gemakkelijk ontzenuwd worden aan de hand van het artikel “Geknipte Familiewapenen”, waarin zich een bespreking van het stuk en een foto bevond. Dit soort documentatie stond in het museum altijd klaar in de kleine handbibliotheek die zich bevond achter de museumbalie. Voor onze exemplarische museumverzameling waren we al enige tijd op zoek naar een representatief wapenknipsel/snijwerk uit de 17de/18de eeuw. Hier lag dus een kans. We vertelden de bezoekers dus het verhaal over het knipsel, boden een bescheiden betere aankoopprijs en beloofden tot aankoop over te gaan als fondsen bereid waren de aankoop met een bijdrage mogelijk te maken. Het lukte op korte termijn het verschuldigde bedrag bij elkaar te brengen, waarna het knipsel in Amstelveen kon worden opgehaald en aan de verzameling werd toegevoegd. Daar maakte het vervolgens deel uit van de vaste museum opstelling waarmee het verhaal van de geschiedenis van de Nederlandse papierknipkunst in beeld werd gebracht.

Het knipsel kon altijd rekenen op veel belangstelling van bezoekers, waaronder Daniël de Bruin, de veel te vroeg overleden maker van familiewapens in een bijzondere stijl. Alleen al om dat knipwerk bezocht hij met regelmaat ons museum en werd een trouwe museumvriend.

Literatuur
– Catalogus Tentoonstelling Papieren Knipwerk, Centraal Museum, Utrecht, 18 October-20 November 1946 (typoscript).
– C. Catharina van de Graft, “Papieren Knipwerk”, Historia,11 (1946), p. 145-155.
– Henk van Ark, “De expositie van 1946”, Nieuwsbrief stichting W. Tj.Lever en het Nederlands Museum van Knipkunst, jrg.10, nrs.1-4 (1996); jrg.11, nr.1 (1997).

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de KoertenKoerier 8, voorjaar 2019.