Knipwerk als illustratie II, Nieuwsbrief 1998-2

De tweede boekenpresentatie van dit jaar staat in het teken van het werk van Hans Detlev Voss (1907-1977). Voss illustreerde diverse boeken en brochures met zijn knipwerk, hierover zijn opmerkingen te vinden in het “Grafisch werk van H.D. Voss” van Johan Schwencke (Zaandijk 1951), waarvan nr.30 uit een oplage van 220 zich in onze museumbibliotheek bevindt en in Johan Schwencke’s “Portretten in Silhouetten” (Zaltbommel 1966). Interessant is verder het artikel in het tijdschrift “Vizier” (11 maart 1950) dat door silhouettist Klaas Bakema (1882-1958) aan Wiecher Lever werd toegestuurd. Bakema voorzag dit stuk, dat in deze nieuwsbrief is opgenomen, van niet al te lovende opmerkingen over het werk van Voss, hierover later meer. Schwencke schrijft in 1951 over Voss: “…Hiermede zijn wij tot een andere belangrijke bezigheid van deze kunstenaar genaderd, het knippen van silhouetten. In ruime zin opgevat behoort dit tot het grafisch werk van Voss, weliswaar niet tot dat van een grafische techniek (of toch wél, namelijk die van de schaar?), maar het behoort toch zeker tot de kunst van de lijn, al is deze hier uitsluitend de contour. Hij is met knippen van schaduwbeelden reeds op zijn  tiende jaar begonnen.

Doordat men het maken van zulke figuren en taferelen wel eens spelenderwijs bij Openbare vermakelijkheden kan gadeslaan, zou men geneigd zijn het niet hoog genoeg aan te slaan. Met oefening, handigheid en volharding kunnen velen ongetwijfeld in deze richting iets bereiken. Evenmin als men alleen met die facto ren een waar violist of pianist kan worden, evenmin bereikt men er in de silhouetkunst een waarlijk artistiek peil mede. Het gaat ook hier weer om de vorm. Voss is ontwerper van silhouetten een kunstenaar en hoe kan het anders, wanneer men zijn karakteristieke eigen schappen in aanmerking neemt.

Hij gaat uit van een schetsmatige tekening in spiegelbeeld, die aan de witte achterkant van zwart papier wordt aangebracht. Hij ontgaat daarbij zelfs niet de grootste moeilijkheden, waarvoor hij straks, bij het hanteren van de schaar, zal komen te staan. Wel is hij erop bedacht, dat de prent, eenmaal geknipt zijnde, levendig moet zijn. Wij herkennen daardoor bij figuren de wijze, waarop het haar wordt gedragen, de mode in de kleding en met enige voorkeur toont hij ons mensen uit lang vervlogen tijdperken, met zwierige klederdrachten, hoepelrokken en pruiken.

                                        

(…) Behalve het reeds genoemde “De Muze op Reis” heeft Voss, om nog enkele werken te noemen, voor de Wereldbibliotheek met silhouetten geillustreerd “Michael Kohlhaas” van Heinrich von Kleist en “Maarten Harpertz’ van Potgieter, voor de uitgever Thieme “Geldersch Sagenboek” en “Gijsbrecht van Aemstel” van Vondel voor een Kerstnummer van Panorama. Aan de illustraties van Michael Kohlhaas” is een bijzondere geschiedenis verbonden. De Wereldbibliotheek-Vereniging wenste dit boek als Sinterklaaspremie in 1940 aan haar leden aan te bieden, in een vertaling van Nico van Suchtelen; zij kwam daartoe doordat zij in Oktober 1939 kennis had gekregen van veertig prachtige silhouetten, die door Voss waren geknipt aan de hand van de tekst van dat boek. De vertaling was tijdig gereed. In April 1940 werden de silhouetten voor de tijd van enkele maanden afgestaan voor een tentoonstelling van het werk van H.D. Voss te Rotter dam. Op 14 Mei 1940 gingen zij door het bombarderen van die stad verloren. Reeds enkele weken na die ramp begaf Voss zich naar de uitgever om hem voor te stellen zijn jeugdwerk (hij had de silhouetten reeds vijf jaar geleden gemaakt) opnieuw te knippen. Drie maan den later was het eerbiedwekkend werk, in vele delen zo uiterst fijn, gereed en naar de Wereldbibliotheek getuigde nog “gerijpter” en “in menig détail nog beter dan de verloren silhouetten”. Zijn laatste grote prestatie van deze aard vormt de illustrering van de feestuitgave van “De Witte” door Ernest Claes, ter gelegenheid van diens 65ste verjaardag. Wie de silhouetten van Voss oordeelkundig beschouwt, staat versteld van de kunde en het geduld, waarmee de prenten zijn geknipt. Niet alleen dat een voorstelling tot in rag fijne bijzonderheden tot haar recht komt, niet alleen dat zijn knipwerk technisch schier volmaakt is, hij weet van leven trillende beelden op te roepen. Spelende kinderen, vechtpartijen, brandende huizen, vluchtende honden, veulens, bomen, kantwerk, gezichten die boos kijken door gefronste wenkbrauwen of die lachen door de even geopende mond, ja eigenlijk heeft deze opsomming geen zin, want hij kan alles sprekend ten tonele voeren. Het wonderlijke daarbij is, dat de contour het niet tot uiting gebrachte schijnt op te roepen; men betrapt zich erop de ogen werkelijk te zien, ja het hele gelaat. Menige pentekening geeft minder actie dan deze schaduwbeelden. Deze kunst heeft voor hem bovenal grote aantrekkingskracht door de sterke zwart-wit-werking, een wisselspel, dat eigenlijk alleen in de zelfde sterke mate tot uitdrukking komt in houtsneden als die van een Masereel…“. Overigens vermeldt Schwencke in zijn boek uit 1966 dat Voss door de zwart-wit-werking zijn silhouetten niet geschikt achtte voor het illustreren van kinderboeken. Kinderen zouden liever kleur en detail, en niet het beknopte zwart-wit, zien. Schwencke beoordeelt het werk van Voss in zijn publicaties onverdeeld gunstig, knipper Klaas Bakema heeft er echter weinig goede woorden voor over. Ten dele komt dat waarschijnlijk omdat Voss niet reageerde op een poging van Bakema om, naar aanleiding van het Vizier-artikel, met een, in zijn ogen collega-silhouettist, in contact te komen. Gegevens hierover zijn te vinden in de brieven van Bakema aan Le ver uit de jaren 1950-1952, die zich in ons Leverarchief bevinden. Niettemin zijn er bij het werk van Voss wel kanttekeningen te plaat sen. Door de, zoals Schwencke het schrijft technische volmaaktheid van het werk, zijn de knipsels vaak levenloos, ondanks bv. de beweging die erin wordt gesuggereerd. De kantigheid en hardheid van de figuren werkt daar ook sterk aan mee. Er is daarom vaak juist helemaal geen sprake van “van leven trillende beelden”, maar eer der van technisch knap uitgewerkte kijkplaatjes, waarbij emoties en handelingen veelal worden getoond aan de hand van te dik aangezette gebaren. Dit valt vooral op bij het zien van meerdere afbeeldingen achtereen. Ronduit storend zijn vaak de halfopen monden van vele figuren, vooral bij de geknipte portretten (bv. de familie Westermann) geeft dit een merkwaardig onnatuurlijke indruk, het laatste dat men met een profielportret probeert te bereiken.

Hans Voss werd in 1907 te Sleeswijk (Dld.) geboren. In 1928 trad hij in dienst van de Rotterdamse uitgeversfirma Nijgh en Van Ditmar, sinds 1939 was hij werkzaam als Vrij kunstenaar. In de jaren vijftig emigreerde Voss naar Canada, waar hij in 1977 overleed.

De knipsels van Voss en zijn verzameling devotieprentjes zijn gelukkig bewaard en bijeen gebleven. Zij bevinden zich bij een vriend en verzamelaar te Bussum.

Artikel door Henk van Ark, verschenen bij de tentoonstelling in het Museum van Knipkunst in Schoonhoven van 14  juli t/m 30 augustus 1998.