In Groningen staat een huis,
en in dat huis woonde een Heer.
Het staat op de Ossenmarkt en de Heer was Jan Albert Sichterman, een steenrijk koopman halverwege de achttiende eeuw. Hij had als jong officier eens in een duel om de gunst van een jonge dame zijn rivaal doodgestoken. Duelleren mocht toen alleen nog zonder de tegenstander te doden. Nu moest hij zich uit de voeten maken, monsterde aan bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en vertrok naar Indië en daarna naar Bengalen. Dat is nu een provincie van India en het aangrenzende Bangla-Desh. Hier maakte hij carrière en verzamelde een fortuin.
En die Heer die had een Vrouw, Sybilla Volkera Sadelijn, rijke dochter van de directeur van Bengalen. Sichterman volgde zijn schoonvader op. Na 28 jaar keerde de familie terug naar Groningen, met een kostbare huisraad, waarvoor twee zeeschepen nodig waren. Daaronder een levend neushoorntje, Clara genoemd, dat tot vermaak van de gasten vrij mocht rondlopen. Toen het dier te groot werd, verkocht Sichterman het en de nieuwe eigenaar trok er heel Europa mee door. Meerdere kunstenaars hebben Clara vereeuwigd.
De familie had het breed en liet het breed hangen. Naast al het oriëntaalse moois, breidde het echtpaar zijn kunstcollectie, schilderijen, serviezen steeds verder uit. Ze lieten zich in een rijtuig met zes paarden vervoeren, met “donkere negers” op de bok. Sichterman strooide elke week geld vanaf zijn bordes naar de paupers. Hij was een rokkenjager en had het vooral op domineesvrouwen gemunt…en er was wel meer dat het daglicht niet kon verdragen, zeker op financieel gebied. Maar bij zijn dood in 1763 bleek hij op te grote voet geleefd te hebben en een groot deel van de inboedel moest worden geveild. Uiteindelijk heeft het Groninger Museum een mooie verzameling voorwerpen, die ooit van “De koning van Groningen” waren, in haar bezit gekregen.
En de Vrouw die had een kind, wel meerdere, maar één meisje is belangrijk in ons verhaal. Zij trouwde met een Schotse edelman en nam een aantal dierbare stukken uit de boedel mee naar Schotland. Daaronder een knipwerk. En dat werd onlangs door een verre nakomeling uit Schotland te gelde gemaakt. Het Groninger Museum kocht het voor een lief prijsje van een kunsthandelaar; na 250 jaar was het terug in Stad.
Het is dan ook niet zomaar een knipseltje. Het is gemaakt voor het zilveren huwelijksfeest van Jan Albert en Sybilla Sichterman-Sadelijn in 1746. De Latijnse tekst “Nil vinclis dulcius illis” luidt: Niets is zoeter dan deze boeien (namelijk die van het huwelijk; maar of die twee zo gelukkig waren samen, valt te betwijfelen, gezien de escapades van Meneer).
Het stuk is voor een knipwerk bepaald indrukwekkend (31 x 36,5 cm), rijk versierd en zeer fijn uitgewerkt. Het is van lagen wit papier, waarin reliëf is geperst. Tussen de pijlers van een tuinhek zien we een opgetuigd VOC schip voorbij zeilen. Boven de boog van het hek en tussen twee siervazen de putti, of gevleugelde kindengeltjes, die de familiewapens van het echtpaar ophouden (een eekhoorn en een zadel). Die wapens komen nog eens voor op de pijlers, samen met die van de ouders van wederzijdse moeders (“kwartierwapens”).
Rond het hekwerk zijn bloemguirlandes en klimop gedrapeerd. Tegen de pijlers staan de attributen van Mercurius en Neptunus. Deze Romeinse goden en/of hun attributen vertegenwoordigden de handel en scheepvaart, en komen vaak samen voor op gevels van statige huizen in havensteden. De tekst onderin luidt: “Door nutte koopvaardye bloeit Indus maatschappye”. Dat lijkt een nobel motto, maar de VOC had vooral ten doel om De Republiek te laten profiteren van Indië; in ieder geval is Sichterman rijk geworden door handel en zeevaart (dat verbeeldt ook de hoorn van overvloed, rechts).
De kunstenaar moet een begaafd iemand geweest zijn; hij heeft zijn naam, C. Koster Inv & Fec 1746, rechts onder het schip aangebracht (C. kan natuurlijk ook een vrouw zijn geweest).
En Koster was niet de enige kunstenaars die schepen knipte: lang voor hem in 1685 maakte Gillis van Vliet in Rotterdam mooie schepen (zie Geknipt!, afb. 8). Koster’s tijdgenoot was Jan Kopper, ook uit Rotterdam, die veel schepen en grote zeegezichten knipte (Geknipt!, afb. 212, 213). Een uitdaging was het om die opgetuigde zeilschepen zo fijn mogelijk uit te werken en zulke kunststukken werden dan ook zeer bewonderd.
Maar… Koster is ons onbekend en ook zijn stijl van werken, herkennen we niet in ander knipwerk uit de achttiende eeuw. Toch moet hij (Cornelis?) in zijn tijd bekend zijn geweest en mooi werk hebben gemaakt; zo’n kunstwerk maak je niet zo maar en hij was dus in 1746 al zeer bedreven. Anders zou hij de opdracht van Sichterman niet hebben gekregen. Zo moeten we constateren dat er steeds nieuw knipwerk opduikt, en dat is dan weer aanleiding voor nader onderzoek. In Schaarkunst uit 1983 kenden we 70 knippers uit de geschiedenis bij naam; in 2008 toen Geknipt! uit kwam waren dat er meer dan 200 en die lijst zal nog wel groeien.
Maar waar moeten we zoeken naar deze knipper Koster? In Groningen of misschien in Holland? Dat laatste is niet onwaarschijnlijk, want Sichterman gaf de Haagse hofschilder Philip van Dijk opdracht om in 1745-’46 portretten te schilderen van hem, zijn vrouw en al zijn kinderen. Wellicht is Koster te vinden in de kring van Van Dijk, die ook kunsthandelaar was. We gaan maar eens op zoek in het westen van het land.
Joke en Jan Peter Verhave