In ons boekje Onbekend en ontroerend erfgoed schreven we over een bekend snijwerkje (13 x 11 cm) in de collectie van het Martena Museum in Franeker. Het stelt een wapenschild (een eikenboom) van iemand uit de familie Van Schurman voor. Om dat wapen heen staan vier andere wapens van de voorouders van de betreffende persoon, van vader- en moederskant. Dit zijn zogenaamde kwartierwapens. Zo kunnen we herleiden dat het Johan Abraham van Schurman betreft. Hij was burgemeester van IJlst, lid van de Friese Landdag en van de Staten Generaal omstreeks 1700. Zijn oudtante was Anna Maria van Schurman, de geleerde en kunstzinnige vrouw, die in Nederland en tot ver daarbuiten beroemd was. Vroeger nam men aan dat zij het gemaakt heeft, maar dat is niet mogelijk. Zij is namelijk overleden in 1678. Omdat Johan Abraham de nalatenschap van zijn oudtante beheerde, is dit snijwerkje in de erfenis beland. De maker is tot nu toe onbekend, maar we vermoeden dat het Otto van Voorst is geweest. Hij heeft rond 1690-1702 minstens een tiental dergelijke miniaturen voor andere vooraanstaande personen gesneden in Delft, Den Haag en Zierikzee. De wapens zijn allemaal omgeven door een rijkdom aan bloemen, gerangschikt in een schijnbare symmetrie (zie bronnen in de eindnoten).
Nu is er onlangs nòg zo’n mooi miniatuur opgedoken, een rond stukje met doorsnee van 6,5 cm. Het bevat twee wapenschilden en een spreuk, ‘Si la foi manque, l’amour perira’ (als het geloof of de trouw ontbreekt, zal de liefde er onder lijden). We zien twee ineengeslagen handen, die de trouw verbeelden, boven een golvend water. Op die handen staat een cupido met pijl en boog: de liefde. Dit wapen en het bijbehorende devies blijkt her en der in Europa gebruikt te zijn geweest. Zo was een Frans meisje Judith Renaudin (1674-1731) uit een Hugenotenfamilie naar de Noordelijke Nederlanden uitgeweken; zij gebruikte het zegel om haar brieven naar haar vader met lak af te sluiten.
Er heeft ook een klein boekje bestaan, Devises galantes et pour des cachets (Hoffelijke spreuken, voor zegels), waarin de spreuk en de afbeelding genoemd worden. Constantijn Huygens (1596-1687) heeft van dat boekje in 1670 gebruik gemaakt. Volgens een andere schrijver uit die tijd, de grappenverzamelaar
Aernout van Overbeke (1632-1674) had de freule Thrace van Brederode het wapen en het devies gebruikt als haar zegel. Maar wie was Thrace en wat voor grap steekt erachter? Zij blijkt Anna Trajectina van Brederode te zijn, die door de mensen om haar heen Treesje werd genoemd. Ze leefde van 1629 tot 1672. Boven het wapen staat nog een ander ovaal wapen (dus van een vrouw), gekroond met een gravenkroon. Het is een staande leeuw, die enigszins lijkt op het wapenschild van het geslacht Van Brederode (maar ook het familiewapen van haar stiefmoeder Louise Christine van Solms voerde een staande leeuw). Om een indruk te geven van de maatschappelijke standing van de Van Brederodes: Louise was een zus van Amalia van Solms, de vrouw van stadstadhouder Frederik Hendrik. Het huwelijksfeest van de vader van Trees en zijn tweede vrouw Louise in 1638 duurde maar liefs twee weken. Het was ook verder in huize Brederode in Den Haag een zoete inval en de upper-ten kwam er graag, onder wie de nieuwe stadhouder Willem II.
We zijn verder in Treesje’s geschiedenis gedoken, in de hoop een verklaring te vinden voor de keus van haar zegel. Het blijkt dat deze freule een nogal roerig leven heeft geleid. Zij en haar zuster Amélie hadden voor de grap een eigen Orde opgericht, een Vereniging van de Vrolijkheid. Allerlei vooraanstaande mannen en vrouwen konden daar lid van worden en werden met allerlei danspasjes ingewijd in de Orde. De leden moesten elkaar schrijven, bezoeken, dansen, dichten, zingen en nieuwtjes uitwisselen. De schilder Gerard Honthorst heeft beide zussen vereeuwigd.

Anna Trajectina van Brederode (Trees) geschilderd door Gerard Honthorst, Instituut Collectie Nederland.
Constantijn Huygens werd ridder van de Orde en ook zijn zonen. Een van de andere ridders was de jonge raadpensionaris Johan de Witt, die kennelijk een oogje had op Treesje. Ook prins Willem Frederik van Nassau-Dietz, stadhouder van Friesland werd lid; hij had zelfs enige tijd een verhouding met Treesje en schreef in zijn dagboek, dat hij bang was dat hij haar zwanger zou maken. Hij trouwde in 1652 met Albertine Agnes van Nassau, een dochter van Frederik Hendrik en Amalia van Solms. Zo gaat het, als de trouw ontbreekt en de liefde verkommert. Uiteindelijk ging ook Trees in 1670 een huwelijk aan, geen jonge vrouw meer, en misschien veelzeggend, met een grafelijke heer die vijftien jaar jonger was dan zij; ze overleed twee jaar later. De beide zussen waren dus een soort aanjagers van de pret in hoge Haagse kringen. En er zal wel veel over hun ondeugendheid geroddeld zijn. Maar wat Treesje bewoog om juist dit beeld met spreuk in haar zegel te verwerken, daar zwijgen de archieven over. In ieder geval werd er zelfs na haar dood de spot mee gedreven.
En het snijwerkje? Misschien heeft iemand een herinnering aan Treesje willen hebben en gaf hij of zij omstreeks 1690 aan de snijkunstenaar opdracht om het te maken. Toch bijzonder, dat zo’n miniatuur snijwerkje van papier ons een kijkje gunt in het galante hofleven van de Gouden eeuw.
Door Jan Peter Verhave
Bronnen:
– J. en J.P. Verhave, “Konststuckjes van snyden”, De Nederlandsche Leeuw 130 (2013), 164-170
– Karel Porteman, “Het embleem als ‘Genius Iocosum”, De zeventiende Eeuw, 1995
– Ineke Huysman , Brienven Constantijn Huijgens online (2020); “De Orde van de Vrolijkheid”