In de Gouden Eeuw kwamen wetenschap en kunst tot grote bloei, deze periode heeft schilders van grote naam voortgebracht. Beoefenaars van mes- en schaarkunst hebben dat niveau nooit bereikt en zijn in de vergetelheid geraakt. Toch zijn er enkele namen van knipkunstenaars uit die tijd bekend, van wie knipsels bewaard gebleven zijn. Eén daarvan is Anna Maria van Schurman. Zij was een zeer bijzondere vrouw, hoogbegaafd en zeer geleerd en ze mocht zich rekenen tot de intellectuele en culturele elite van de Republiek der Nederlanden van de 17de eeuw. Toch maakte zij een radicale keuze door haar leven in dienst van God te stellen, en zij sloot zich aan bij de hervormingsbeweging van Jean de Labadie. In haar autobiografisch werk ‘Eucleria, of de uitkiezing van het beste deel’, beschrijft zij hoe zij God tekort gedaan heeft door haar intellectuele en artistieke inspanningen. Er kwam voor haar gevoel een moment dat dit niet langer kon en zij koos ervoor om een levend offer voor God te zijn binnen de Labadistengemeenschap, waar men vol toewijding God diende met bidden en zingen.
Anna Maria van Schurman wordt in 1607 in Keulen geboren in een streng calvinistisch gezin. Haar vader is uit Antwerpen gevIucht uit angst voor geloofsvervolging door de Spaanse overheersers. In Keulen ontmoet hij Eva Harf met wie hij trouwt. Hier worden behalve Anna Maria ook twee zonen geboren. Ook in Keulen beginnen de godsdienstvervolgingen en het gezin van Schurman vertrekt naar Utrecht. De familie is zeer welgesteld en behoort tot de hogere standen. Anna Maria is zeer begaafd en leergierig en krijgt les van de huisleraar die ook haar beide broers onderwijst. Zij krijgt les in geografie, dialectica, astronomie, botanica en metafysica. Reeds op jonge leeftijd beheerst zij verschillende talen zoals: Frans, Latijn, Grieks en Hebreeuws. Zij leest oude wijsgeren en verdiept zich in bijbelkennis en exegese. Ze is vooral geïnteresseerd in beeldende kunst, kunstnijverheid, dichtkunst en muziek. Ze maakt olieverfschilderijen, zilverstifttekeningen, houtgravures, papierknipsels en borduurwerk, uiterst fijn en kunstzinnig. Over het hanteren van schaar en papier schrijft zij in haar biografie Eucleria:
“Als ik maar een dochtertje van ses jaren was, kon ik zonder enig voorbeelt allerlei treksels en beeldjes uit papiertjes die mij in de hand vielen met een schaartje zo net uitsnijden, dat bijna geene van mijn speelnoten die haar wasdom hadden, zulks met spoet ter hand namen”.
Later wordt ze lid van het St. Lucasgilde als beeldhouwster en graveersters.
Als Johan Godschalk, de broer van Anna Maria, medicijnen wil studeren aan de Franeker Academie, verhuist de familie naar Friesland. Ook vader van Schurman wil daar theologiecolleges volgen bij professor Amesius, maar kort na aankomst in Franeker overlijdt hij. Op zijn sterfbed doet hij zijn enige dochter een verzoek, dat van grote invloed is geweest op haar levenswijze. Hij vraagt haar om nooit te zullen trouwen. Toch zullen er eerlijke motieven aan zijn verzoek ten grondslag liggen. In die tijd was het zo dat een vrouw na haar huwelijk niets meer te vertellen had in de maatschappij. Dan gold: “’t Betaemt de Mannen te spreken en te regelen, de Vrouwen te swijgen en te dienen”.
Vader van Schurman, die weet welke capaciteiten zijn dochter heeft, wil haar een kans geven zich verder te ontwikkelen. Anna Maria heeft naar de wens van haar vader geluisterd en is nooit getrouwd geweest. Zij heeft wel goede vrienden gehad en was bijzonder geliefd in wetenschappelijke kringen van mannen, verspreid over Europa. De eerste helft van haar leven heeft ze gewijd aan kunst en wetenschap. Zij had contact met de grote geesten van haar tijd zoals de filosoof Descartes, theoloog Voetius en de dichters Constantijn Huijgens en Jacob Cats. Met Cats onderhoudt zij een briefwisseling gedurende de tijd dat zij in Friesland woont; dit contact wordt door beiden zeer gewaardeerd.
Cats schrijft over haar in zijn dichtbundel ‘De trouringh’: …. “Die in de Nederlandsche, Hooghduytsehe, Fransche, Latijnsche Talen soo wel ervaren is geweest, dat sy daer in loffelyck spreken, brieven schrijven en dichten konde…… Die in ’t Teckenen en de Schilderkunste wel was ervaren. Die syde bloemen en diergelycke naer het leven konde borduren. Die Teyckenen konde net Potkol, de Penne, Crayon, etc. Die wist te schilderen in miniatuur of waterverwe…”
Wanneer Johan Godschalk zijn studie in Franeker heeft afgerond, vertrekt de familie weer naar Utrecht. Anna Maria wil zich verdiepen in de theologie en colleges volgen bij Voetius, die bevriend is met de familie van Schurman. Voetius is theoloog volgens de strenge traditie van het calvinisme en in 1634 benoemd tot hoogleraar aan de Illustre School te Utrecht, die in 1636 verheven wordt tot universiteit. In die tijd is het niet gebruikelijk dat een vrouw plaats neemt in de collegebanken, dit is het alleenrecht voor mannen. Professor Voetius wijst het verzoek van Anna Maria dan ook af.
Zij laat het hier niet bij zitten, maar stelt een tekst op waarin zij aantoont dat het ook een ‘christin’ past, zich te verdiepen in de theologie. Voetius bezwijkt voor haar argumenten en staat Anna Maria toe colleges te komen volgen, maar dan wel in een aparte ruimte achter de collegezaal gescheiden van de mannelijke studenten. Door een gaatje in de wand kan ze het gesprokene in de zaal volgen. Haar studie theologie en oude talen voltooit zij op voortreffelijke wijze en als blijk van erkenning krijgt zij de opdracht tot het schrijven van de ‘Latijnse feestzang’. Als reactie hierop ontvangt zij lofdichten en geschenken uit heel Europa. Geleerden uit het buitenland vragen haar mening; zij is bekend en beroemd.
Na het overlijden van haar moeder verandert het leven radicaal voor Anna Maria. In de bloei van haar leven, zij is dan waarschijnlijk omstreeks 40 jaar, zegt zij alle intellectuele en artistieke bezigheden vaarwel en gaat zich wijden aan de zorg van twee hulpbehoevende tantes, zusters van haar moeder. Samen met broer Johan Godschalk verhuist zij naar Lexmond. Na twintig jaar overlijden de beide tantes kort na elkaar en krijgt Anna Maria weer tijd voor zichzelf. Zij komt in contact met Jean de Labadie, een jezuïet uit Zwitserland, die overgegaan is naar het protestantisme.
De Labadie krijgt als predikant in Middelburg veel aanhang, maar zijn ideeën brengen zoveel onrust, dat het in 1669 tot een breuk komt met de Hervormde Kerk. Jean de Labadie vormt met zijn volgelingen een afgescheiden kring en vestigt zich in Amsterdam. Zij vorrnen een mystieke geloofsgemeenschap die leven in gemeenschap van goederen naar het voorbeeld van de eerste christelijke gemeenten uit het Nieuwe Testament. Ook zijn zij tegen het burgerlijk huwelijk wat voor veel ophef zorgt, omdat zij als ongehuwde mannen en vrouwen in deze geloofsgemeenschap samenleven. Anna Maria sluit zich in 1670 bij de Labadisten aan en doet afstand van haar bezittingen. Zij vernietigt zelfs een aantal van haar werken omdat zij deze als tijdverspilling en beuzelarij ziet. De Labadisten zijn niet erg geliefd in Amsterdam en veroorzaken veel onrust, daarom moeten zij de stad verlaten.
Zij vertrekken naar Herford in Duitsland en krijgen onderdak op het landgoed van prinses Elizabeth van Bohemen, een vriendin van Anna Maria. Ook hier worden zij verdreven en zij vluchten naar Altona in Denemarken. Hier sterft Jean de Labadie in 1674 en Anna Maria wordt de moeder van de Labadistengemeenschap. Door de dreigende oorlog tussen Denemarken en Zweden vertrekt de groep naar Friesland. De Labadistengemeenschap, die inmiddels een paar honderd leden heeft, mag gebruik maken van het Waltaslot in Wieuwerd. Hier kunnen zij geheel in hun eigen onderhoud voorzien. Zij hebben een flinke veestapel, een kaasmakerij, een leerlooierij, een bakkerij en een weverij. Op zondag houden zij kerkdiensten en zingen de psalmen die Anna Maria uit het Frans vertaald heeft. Tot haar dood in 1678 is Anna Maria van Schurman moeder en raadgeefster van de Labadisten; enkele jaren later valt de groep uiteen.
In museum ’t Coopmanshûs in Franker wordt de herinnering aan Anna Maria van Schurman levend gehouden door haar portretten, boeken, publicaties, borduurwerk, knipwerk en kalligrafieën die daar tentoongesteld zijn. Het meeste daarvan is afkomstig uit een legaat dat Abraham Frederik van Schuman, een ver familielid, in 1783 naliet aan de Franeker universiteit, met daarbij de bepaling dat er op de vitrines in gouden letters een verwijzing naar het legaat moest worden aangebracht. Nog altijd hangt er een bord met gouden letters in het museum in Franeker met daarop de tekst: Keimèlia Annae Mariae Schürmanniae, ex legato cognati eius A. F. van Schürman (snuisterijen van Anna Maria van Schurman, uit de nalatenschap van haar verwant A. F. van Schurman).
Rieny van Beek
Gelezen:
Bep van der Linden-Nijdam, ‘Papierknipsels’, in: Kunst- en Antiekrevue, november 1977
Vera Gaikhorst, ‘Museumverhalen 7, Coopmanshûs Franeker’, in: Friesch Dagblad
Museum ’t Coopmanshûs, Anna Maria van Schurman, 1607–1678
Museum ’t Coopmanshûs, Alleen de faam is onsterfelijk!
Joke en Jan Peter Verhave, Schaar-Kunst
I.G.Kerp-Schlesinger, Leer knippende zien