Veilingen, de KoertenKoerier 3

Het Kabinet van Papieren Snijkunst van Joanna Koerten of delen ervan zijn na 1750 op diverse veilingen aangeboden.[i] De tekening van Lubienietzki werd in 1762 in Haarlem verkocht aan de Rotterdamse verzamelaar Michiel Oudaan. Lang heeft die er niet van kunnen genieten want na zijn overlijden werd deze tekening in Rotterdam in 1766 geveild met diverse andere stukken uit Koertens verzameling. Die veiling door de boekverkopers Bosch, Burgvliet en Arrenberg werd gehouden op 3 november in het huis van Oudaan aan de Nieuwe Haven in de buurt van het Londense veer. Deze Oudaan was een van de grote verzamelaars van tekeningen, prenten, schilderijen en naturalia in de 18de eeuw.[ii]

De catalogus (“naamlijst”) van de veiling vermeldt naast vele andere interessante zaken:
“De STAMBOEKEN van Juffrouw JOHANNA KOERTE, Waar in Konstige Teekeningen, fraaie Pourtraiten en Miniaturen, door verscheiden Meesters, Spreuken en Handschriften van Vorsten, Geleerden, en andere voornaame Mannen, en de KONSTIGE SCHAARKONST door dezelfde Juffrouw, in Lysten tusschen Spiegelglazen: “.[1]

In zes konstboeken (GG., HH., II.A., II.B., KK. en LL.)[2] bevonden zich delen van het Stamboek van Koerten. Boek GG. bevatte 91 tekeningen en de geschilderde portretten van Peter de Grote en zijn vrouw door A. Boone, alsmede een groot aantal lofdichten. Konstboek HH. had als inhoud handtekeningen van belangrijke personen, waaronder Peter de Grote en vele lofdichten van beroemde poeëten. Behalve kunstig geschreven lofdichten waren in Konstboek II.A. “een meenigte fraaije en heerlyke Schriften” van beroemde schrijvers. Meer lofdichten waren te vinden in boek Konstboek II.B. Konstboek KK. had behalve gedrukte lofdichten enige portretprenten. In het laatste boek (LL.) lagen enige stukken van de beroemde snijkunst van Koerten. Daarmee heeft Oudaan ongeveer de helft van de tekeningen over Koerten en bijna een derde van haar knipwerk in bezit gehad.

Bij het laatste boek ging het dus om niet ingelijst werk. Maar op de veiling werden ook 10 ingelijste knipwerken van Koerten aangeboden: “Zynde, de tien volgende Konststukken, de Capitaalste van haar Ed. beroemde Snykonst met de schaar, staande alle in Lysten tusschen Spiegel Glazen “.

Deze tien zijn:
1. Het portret van Balthasar Bekker (T3)
2. Het portret van Willem III (T10)
3. De Romeinse Vrijheid (T9)
4. Een landschapje op de manier van Bloemaard (T4)
5. Gezicht op het Y op de manier van Bakhuyzen (T11)
6. Een stervende Christus (T2)
7. Het portret van Cosimo III (T6)
8. Een landschap op de manier van Berchem (T16?)
9. idem (T17?)
10. De kindermoord in Bethlehem. (T18)

Van deze tien kennen we momenteel slechts twee knipsels: het portret van stadhouder-koning Willem III en de Romeinse Vrijheid ofwel de Twaalf Keizers. De knipsels komen alle al voort in de Testas catalogus van 1750, de nummers daarvan zijn achter de tien aangegeven (als T5 bv).

  

Een veiling van onder andere knipwerk in Rotterdam, een stad die zeker niet onbekend was met deze papierkunst. In het verleden waren daar papierkunstenaars als Gillis van Vliet en Elisabeth Rijberg werkzaam geweest. Zij hadden een zekere bekendheid genoten, Gerard Brand noemt ze ook in zijn stadsbeschrijving van 1696. Diverse buitenlandse bezoekers bezochten deze makers van kunstzinnig papierwerk. Ook de gebroeders Von Uffenbach deden dat: ze bezochten een familielid van Van Vliet (deze was in 1704 overleden) en Rijberg om daar knipsels te bekijken. Op het moment van de veiling was in de Maasstad ook een papierknipper, die later bekend zou worden, werkzaam: de bakker Jan Kopper (1714-1788). Deze papierkunstenaar had al direct onze aandacht bij het samenstellen van de brochure “Zeer uitstekende kurieuze stukken van papier”(1987). Archiefonderzoek na die uitgave leidde tot mooie vondsten, maar er ontbrak nog steeds wat: de catalogus van Koppers kunstkabinet. Die werd in diverse oude publicaties genoemd, maar er was geen exemplaar van bekend. Tot eind jaren tachtig een catalogus opdook en er een belangrijk artikel over werd geschreven. Het bleek te gaan om een catalogus van het letterlijke kabinet van Kopper met daarin veel werk dat hij in de loop der jaren had “gewrocht”. Maar er was ook een zeer interessante levensbeschrijving in de catalogus opgenomen en enige gedichten.

Die levensschets, waarschijnlijk opgesteld door een familielid dat Kopper goed kende, beschreef -zoals bij vele knippers- dat Jan Kopper al op jeugdige leeftijd met het kunstige knippen was begonnen en daarbij ook nog een hartstochtelijk beoefenaar van muziek was. Hij speelde bas, fluit, clavecimbel en vooral viool. Na zijn huwelijk was hij vaak uithuizig waarbij zijn vrolijkheid en aardigheid van geest hem in contact bracht met vele vrienden en gezelschappen. Maar zijn vrouw Maria Lievinston was ziekelijk en deed een beroep op hem vaker thuis te zijn. Daardoor nam hij het papierknippen weer serieus op en maakte daarin goede vorderingen. Na het overlijden van Maria (1760) hertrouwde Kopper met Sara van Vlugt. Deze overleed echter al snel (1763) waarop de bakker besloot eenzaam te gaan leven en zich nog meer op de papierknipkunst te richten. Heel kort erna vond de veiling van Koertens knipwerk en delen van het Stamboek in de vorm van gedichten, handtekeningen en tekeningen plaats. Gezien zijn interesse in het papierknippen zal Kopper deze veiling zeker hebben bezocht en hij heeft dus kennis kunnen nemen van haar knipwerk en bijbehorende zaken. De waarschijnlijkheid van deze veronderstelling wordt bevestigd door wat in het vervolg van de levenschets is genoteerd. Eerst wordt het knipwerk van Kopper bewonderd:
want over schoonheid en menigvuldigheid van mans Konststukken moet men zig verwonderen. Veele beminnaaren van Konsten en Wetenschappen, byzonder die der Teeken en Schilderkonst zogten zyne vriendschap, en verwonderden zig meenigmalen over het schoon in zyne papier gewerkte stukken, en betuigde, dat zyn Perspectiefkunde en ordonnantiën den hun niet alleen evenaarde, maar dikwils overtroffen “.
Daarna volgt een verwijzing naar Joanna Koerten en haar werk: “Men doet verder niet te veel, of maakt zig aan geen laffe vleiery schuldig, wanneer men zegt dat de heer JAN KOPPER, in dit vak de grootste man was, die ‘er ooit bekend was. Wat Konstukken ‘er nog van Mejuffouw Joanna COERTRE BLOK voorhanden zyn, en met welk een yver veele Dichters haar lof gezongen hebben, haar Konstukken moeten en in Schoonheid, en in meenigvuldigheid voor die van onzen grooten KOPPER wyken“.
Het is duidelijk dat men in Rotterdam, en meer in de Kopper familie, overtuigd was van de grote kwaliteit van Koppers papierkunst. Om die reden liet men een prent in een oplage van 300 stuks maken door Hendrik Roosing naar een schilderij van Nicolaas Muijs in 1783. Een prachtig portret waarop Kopper trots als maker van papieren kunstwerken staat afgebeeld. Onder het portret is een vierregelig versje, geschreven door ”S” afgedrukt: “t Penseel wist menig man d ‘onsterflijkheid ‘t ontrukken/De stijl kan ieder ding ‘t fraaist in ‘t koper drukken/doch KOFFERS schaar alleen wist met een edele zwier/De gantsche Waereld nate bootsen van papier“. Een gedicht dat sterk doet denken aan enige versregels die voorkomen in een gedicht van Hermanus Angelkot, dat in beide versies van Lofdichten voor Koerten is opgenomen: “Haar hant weet geestig, met een ‘nieuw gevonden zwier,/Al wat de kunst vermag te snyden in ‘t papier“.

    

    

Daarbij verscheen de catalogus van zijn kunstkabinet, niet bedoeld als veilingcatalogus, maar om vast te leggen wat de bakker in de loop der jaren had gemaakt. Het werk werd ondergebracht in een speciaal daarvoor gemaakte rariteitenkast en de catalogus werd voorzien van de levensschets en twee lofdichten (van de hand van “T.S.S.”, waarmee mogelijk een van de leden van de familie Van Stipriaan is bedoeld). Het was zo niet alleen een eerbetoon aan Jan Kopper en zijn werk, het was ook de bedoeling zijn werk bijeen te houden. Dat blijkt wel uit het feit van het kabinet nog tien jaar lang te bekijken is geweest bij een van zijn erfgenamen, maar uiteindelijk toch is verdeeld onder vier personen, de zoons van zijn in 1798 overleden zuster Agatha.

Of het werk van Kopper inderdaad beter was dan dat van Koerten, zoals de familie en anderen vonden, is nu een kwestie van smaak. Koerten voerde haar knip- en snijwerk uit in een bijzondere door haar ontwikkelde techniek met soms (verborgen) visuele effecten. Koppers werk bestond vooral uit voorstellingen die waren samengesteld uit afzonderlijk geknipte delen en ook maakte hij portretten in opwerk. Belangrijker is dat van beide kunstenaars werk is bewaard gebleven zodat we daar kennis van kunnen nemen, er van kunnen genieten en het verder kunnen bestuderen.

Noten

  1. Saskia E. Asser, “Christoffer Lubienietzki (ca. 1660-na 1729)”, Delineavit et Sculpsit, nr. 11 (december 1993), p.33, noot 4.
  2. Michiel C. Plomp, Hartstochtelijk Verzameld. 18de eeuwse Hollandse verzamelaars van tekeningen, Parijs/Bussum 2001, p.254, noot 174; Michiel Christaan Plomp, “Een voortreffelyke Liefhebberye. Het verzamelen van tekeningen door voorname liefhebbers in de Republiek en later het Koninkrijk der Nederlanden, 1732-1833, passim.
  3. Henk van Ark, “Zeer uitstekende kurieuze stukken van papier “. Rotterdamse papierknip- en snjjkunst 1650-1900, Rotterdam 1987.
  4. Henk van Ark, Jan Kopper (17 13/1788). Leven en werk van een Rotterdamse papierknipper en broodbakker, Rotterdam 1989.
  5. A.G. van der Steur, “Op zoek naar de Rotterdamse papierknipper Jan Kopper (1714-1788)”, De Boekenwereld, jrg.7, nr.2 (december 1989), p.42-55.
  6. Henk van Ark, “Geportretteerd als papierknipper (1): Jan Kopper”, Welkom in Papyria, nr.3, Rasquert 2011, p.5-23.

Door Henk van Ark, dit artikel verscheen eerder in de Koertenkoerier, voorjaar 2018.
Uitgave van Stichting W.Tj. Lever.