Line Huizenga-Onnekes, folkloriste, Knip-Pers 2019-4

Over Line Huizenga is nooit een apart artikel verschenen in de Knip-Pers, alleen een NVvP- bijdrage in een apart katern in 1986. Daarom nu in de serie Belangrijke Knippers iets over een knipkunstdeskundige, die niet zelf knipte.

In 1983 kregen wij van een zoon van Line Huizenga een koffer vol brieven en aantekeningen over knipwerk ter inzage. Daarbij een stapel dicht betypte papieren: een manuscript voor een boek over de geschiedenis van het knippen in Nederland. De titel was ‘Juweeltjes van ‘Knipkunst’. Het bleek een schatkamer vol met tot dan toe ongekende gegevens over knippers en hun werk, van de 17e tot de 20e eeuw: resultaat van jaren origineel onderzoek. De koffer stond naast haar sterfbed in 1956.

Eilina Johanna Onnekes werd geboren in1883 als dochter van een Groningse dominee; vader vertelde haar verhalen uit de streek. Line trouwde in 1909 met een landbouwer, Jan Hendrik Huizenga en het paar vestigde zich op een grote boerderij in Ten Boer. In de geboorteakte van hun oudste zoon werd haar beroep nog als ‘landbouwerse’ omschreven. Maar dat zou veranderen: haar vader had zijn dochter ook maatschappelijk bewust gemaakt, en dus richtte ze, pas getrouwd, een afdeling Vrouwenkiesrecht op in Ten Boer. Line vond het wel jammer dat haar vader haar niet had laten studeren en daarom nam ze haar hele verdere leven deel aan allerlei studiekringen.

Line had interesse in traditionele gebruiken van het Groningse platteland. Ze verzamelde de verhalen bij herenboeren en arbeiders, fietsend of met de bus door de provincie. Zo kwam haar een schriftje onder ogen met verhalen van een huisnaaister, Trijntje Soldaats, opgeschreven in 1800 door haar betovergrootvader. Ze vond die verhalen zo mooi, dat ze in 1928 zijn gedrukt, met dialect en schrijffouten, zoals in het origineel. Het werd een prachtuitgave, geïllustreerd met fraaie houtsneden, het eerste sprookjesboek in Nederland. En zo volgde er meer.

Line ging stukjes schrijven voor het ‘Nieuwsblad van het Noorden’, gaf lezingen, hield praatjes voor de (regionale) radio en werd (bestuurs-)lid van belangrijke Groningse organisaties en de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.

Line raakte geboeid door spookverhalen, die ze uit de mond van vertellers optekende. Ze overleed voor ze daar een boek van kon maken, maar ze zijn in 1969 postuum uitgegeven als ‘Heksen en duivelsverhalen van het ‘Groningerland’. Vrijwel onbekend buiten de kringen van knippers, is het verhaal van de koffer waarin het manuscript over de geschiedenis van de knipkunst, dat Line evenmin in druk zag. Wij kregen die koffer in beheer en hebben in overleg met de familie, besloten om haar werk niet apart uit te geven, omdat veel al achterhaald was (o.a. door ons boekje ‘Schaarkunst’, 1983).
Maar al haar ontdekkingen hebben we later verwerkt in ons grote boek ‘Geknipt! Geschiedenis van de papierknipkunst in Nederland’ (2008).

Kort na de oorlog raakte Line geboeid door knipwerk. In het Bijbeltje van haar grootmoeder had ze een eenvoudig knipseltje gevonden en ze hoefde niet lang te zoeken of ze vond bij familie en kennissen meer knipwerk. Ze beperkte zich niet tot Groninger knippers: dit project bracht haar door het hele land. Niet zelden betrok ze de afkomst van knippers bij het werk dat ze maakten: bijvoorbeeld of de ouders ook kunstzinnig waren (of misschien een van hen). Ze schreef met veel knippers, kunsthistorici en museumdirecteuren en vroeg om afbeeldingen van knipwerk. En die moesten vaak betaald worden (haar man mopperde wel eens over al die kosten).

Ze was intussen ook een behendige fotografe geworden en dat hielp, maar zelf knippen, daar is het nooit van gekomen.

Line bezig met het typen van haar Knipboek. Op de achtergrond haar man met hoed en achter haar kleinzoon Jan. Let op de wand achter haar man, daar hangen allerlei oude knipsels.

Een groot deel van het onderzoek heeft Line gedaan in samenwerking met Wiecher Tj. Lever, toen een beginnend knipper en verzamelaar in Muntendam (zie over die samenwerking ook ons artikel ‘Overgeleverde knipsels’ in Knip-Pers 1998-2). In feite hadden ze eenzelfde benadering: beiden bezochten mensen die knipwerk bezaten of maakten, schreven erover, o.a.  in het tijdschrift ‘Hobby’ en gaven voordrachten. Zo ontdekte Lever het werk van Geert Jager (plm. 1850) in Oost- Groningen; en Line raakte geboeid door een Gronings knipsel van ene D.S., ‘Adam en Eva in ’t Paradys’.

Het werd een hele zoektocht tot in de Groninger archieven, totdat ze D.S. eindelijk vond in een boekje met de titel: ‘Printboekje van G. Scholtens om gesnedene Printjes van zijn geëerde [vader] Dato Scholtens in te bewaren. Anno Groningen 1772’. Het is één van de vele voorbeelden, die laten zien dat Line in haar onderzoek heel ver ging om gegevens op te diepen.

Die twee wisselden hun gegevens uit in 25 brieven, heen en weer; al gauw groeide het plan voor een gezamenlijk boek; Lever heeft zelfs een geknipt ontwerp voor de omslag gemaakt met de titel ‘Knipkunst, Oud en Nieuw’ (zie hieronder). Maar het waren toch heel verschillende persoonlijkheden, de een welgesteld en breed ontwikkeld, de ander eenvoudiger en selfmade. Op religieus gebied was Lever streng en stellig, en dat botste met het veel liberalere standpunt van Line.
Ook hun visie op wat volkskunst is, verschilde nogal. Lever had het niet op het voortbouwen op “volkse’ motieven; knippen moest uit ieders eigen talent voortkomen (hij botste daarin ook met Hil Bottema van het Openluchtmuseum).
Volgens Line hoorde alle knipperij tot de volkskunst en daarin spelen traditie en overlevering een grote rol. Maar ook meende zij dat de papierknipkunst “een ladder met vele treden is, van naïef dilettantisme tot het hoogste kunstenaarschap”.

Zo is het gezamenlijk boekproject gestopt, maar ze bleven elkaar schrijven, hij ging zijn eigen weg met zijn museum en zijn knipperij, waarmee hij de kost moest verdienen; zij met haar onderzoek voor het knipkunstboek en haar opzet om niet alleen te herhalen wat al geschreven was, maar vooral om nieuw oudwerk naar voren te halen.

Wiecher Tj Lever voor het gezamelijke boek

Line was een opmerkelijke vrouw, voor haar tijd geëmancipeerd, veelzijdig, gedreven en kundig. Achter de erenaam ‘folkloriste’ schuilt een manier van onderzoek die wetenschappelijk te noemen is. Lines inzet heeft ervoor gezorgd dat volksverhalen en knipkunst nu als immaterieel erfgoed gewaardeerd worden. Haar speurwerk wordt in onze tijd, met aandacht voor bijzondere vrouwen in een mannenwereld, zò gewaardeerd dat zij binnenkort het onderwerp wordt van een proefschrift aan de Universiteit van Groningen. De koffer komt dan weer goed van pas!

Door Joke en Jan Peter Verhave