Jan Joseph Jöbsis, Limburgse knipper in Nijmegen, Knip-Pers 1996-3

Tien jaar geleden hebben we al eens aandacht besteed aan de Nijmeegse knipper Jöbsis. Hij maakte evenwichtige en fijn uitgewerkte sierstukken, die vaak een godsdienstig karakter hadden. Voordat we onthullen, waarom we hem opnieuw voor het voetlicht halen, eerst kort zijn geschiedenis.

afb. 1, Jöbsis, Evangelist Marcus met zijn symbool de leeuw, 16 x 2l cm, Particulier bezit.

Jan werd geboren in 1803 te Vals, waar hij wever werd. In 1827 ging de fabriek failliet en Jan liet zich in 1830 inlijven bij de Infanterie te Maastricht. In 1832 diende hij in de Tiendaagse veldtocht tegen de opstandige Belgen. Daarna werd hij gelegerd in het Nijmeegs garnizoen, vanwaar hem in 1833 eervol ontslag werd verleend. Volgens de familie-overlevering had hij het metalen kruis verdiend, maar in het Nijmeegs gemeentearchief hebben we daarvoor geen bewijs kunnen vinden.

Jan zag wat in Hendrika, de twee jaar oudere dochter van zijn sergeant-majoor Gerrit van Tuyl en het haar kreeg hij drie kinderen, een meisje in 1832 en twee jongens in 1835 en 1838. Doordat Jans familiepapieren misten, werd het huwelijk officieel pas in 1836 te Vals gesloten. Hendrika was dooplid van de hervormde kerk en Jan ging over van roooms-katholiek naar protestant en werd in 1838 als lidmaat aangenomen (zijn moeder was Luthers geweest) . De kinderen zijn niet eerden dan in 1852 geëcht.

afb. 2, Jöbsis, ‘Arma Christi’, met onderschrift in ovaal: “Het is volbracht” en in het voetstuk de tekst Jesaja 53:5 “Hij is om onze zonden verwond” , 48,5 x 36 cm, afb. 111 uit ‘Schaarkunst’.

In Nijmegen was Jan dagloner of arbeider, maar wat zijn werk precies inhield, weten we niet; volgens de familie had hij een “winkeltje van Sinkel”, dat in de buurt van de Sint Stevens-kerk moet hebben gelegen (in 1838-1840 woonde het gezin in de Bottelstraat en daarna op het Stevenskerkhof). In de latere periode was Hendrika volgens het bevolkingsregister ook arbeidster. Het gezin leefde dus niet bepaald in welstand. Jöbsïs zou met zijn knipwerk langs de deuren zijn gegaan; bij zijn overlijden in 1855 was hij zonder beroep en had hij volgens de acte geen middel van bestaan. Zijn weduwe en kinderen woonden nog minstens tien jaar in Nijmegen.

De knipsels van Jöbsis zijn uitgevoerd in zwart glimmend papier en weerspiegelen zijn religieuze achtergrond: protestantse eenvoud, met een vleugje roomse sier (zijn ‘Arma Christi”, Schaarkunst afb. 111, is daarvan een mooi voorbeeld). De genoemde knipsels zijn of waren in familiebezit; behalve de overlevering hadden we geen aanwijzing dat Jan ook voor anderen had geknipt.

afb. 3a, Jöbsis, Drie episoden uit het leven van Jezus, 37 x 29 cm, Metropolitan Museum of Art

Door vergelijking van stijlen werden we opeens getroffen door een overeenkomst met een aantal andere knipsels. We ontdekten dat het bekende knipsel “De vlugt naar Egipten” ook door Jöbsis gemaakt moet zijn. Zijn stijl is herkenbaar aan de ragfijne, netvormige uitwerking van de omlijstende guirlandes met siervazen en de sprieterige bladeren; de menselijke figuren en engelen hebben een enigszins stijve houding en dragen geklede jassen. Ook de letters zijn heel herkenbaar.

afb. 3b, Jöbsis, Drie episoden uit het leven van Jezus, 37 x 29 cm, Metropolitan Museum of Art

Het kerstknipsel wordt sinds 1977 in het Metropolitan Museum of Art te New York bewaard en werd twee maal als Christmas-card gebruikt; ook twee andere episoden uit het leven van Jezus zijn door de toenmalige eigenaars geschonken aan het museum: ‘De afneming van het Kreus” en “Jesus opstanding”. Henk van Ark publiceerde de afbeeldingen voor het eerst in de Nieuwsbrief van de Stichting Lever.

afb. 3c, Jöbsis, Drie episoden uit het leven van Jezus, 37 x 29 cm, Metropolitan Museum of Art

De gelijkenis in stijl met een karakteristiek knipsel in de verzameling Lever was al even opvallend: de schoenlapperswerkplaats van de zogenaamde “Wildervanker” knipper. Lever had dit knipsel van een inwoner van Veendam gekregen en sindsdien is uit verlegenheid deze naam blijven bestaan (Line Huizenga-Onnekens fantaseerde dat de rand Indische motieven vertoonde, meegebracht door Wildervank er zeelui die op de Oost voeren; in het New Yorks Museum maakten ze er zelfs “gamekeeper” van!). Hoe dit knipsel in bezit van de familie Schuit is gekomen, weet men niet meer en andere sporen van een knipper in de Groningse veenkoloniën zijn er niet.

afb. 4, Jöbsis, Schoenlapperswerkplaats, 27 x 42 cm, St. W.Tj. Lever Schoonhoven

Wij verwachtten, gezien het jaartal 1835, dat de schoenlapper G.J.D. eerder in het Nijmeegse gezocht zou moeten worden, maar ons speuren in het Nijmeegse archief naar een schoenmaker met die initialen bleef vooralsnog zonder succes.

Twee andere knipseltjes die allebei een paartje soldaat en geliefde voorstellen, zijn nu ook toe te schrijven aan Jöbsis: liet ene voor Filip Moerker en Geeske Molencamp uit 1831; het andere voor J.J.H. en A.M.H. uit 1832. Passen we dit jaartal in de levensgeschiedenis van .Jöbsis, dan ligt de conclusie voor de hand dat hij als militair voor twee van zijn kornuiten een prentje heeft gemaakt, dat zij vanuit hun legerplaats naar hun geliefden thuis stuurden. De namen en de woonplaatsen van die paartjes helpen ons dus niet veel verder aan gegevens over de knipper.

afb. 5, Jöbsis, De gelieven Filip en Geeske, 1831. Particulier bezit

Toch is nu in éen slag het bekende oeuvre van Jöbsis verdubbeld en kan hij gerekend worden als een van de verdienstelijke knippers waaraan de 19de eeuw zo rijk was. Hij heeft zichzelf een heel eigen stijl en een opvallende preciesheid van werken aangeleerd. We mogen hopen dat er nog meer van zijn werk bekend wordt.

Joke en Jan Peter Verhave

 

 

 

 

Literatuur:
Joke en Jan Peter Verhave, Koopman-Knipper-Kunstenaar, Knip-pers 1986-4
Henk van Ark, Nieuwsbrief Stichting W.Tj.Lever 3, nrs 1 en 2, 1990