Geportretteerd als papierknipper: Jan Kopper (1), Papyria 3

Alsof het in de lucht hing, eind jaren tachtig. Jan Kopper, zo hoorde je jarenlang nauwelijks iets over deze nagenoeg onbekende Rotterdamse broodbakker papierknipper, nu ineens verschenen er kort na elkaar twee publicaties en dook een lang gezochte 18de eeuwse catalogus en levensbeschrijving op. Smullen voor liefhebbers van de geschiedenis van de Nederlandse papierknipkunst.

Het begon met de brochure “Zeer uitstekende kurieuze stukken van papier”, die we in het voorjaar van 1987 samenstelden voor Atelier Tobia Lever. (afb. 1) Deze uitgave verscheen ter gelegenheid van de kleinschalige manifestatie “De Kunst van het Papierknippen, een Zomerse Honderddaagse”, die werd gehouden van 10 juni t/m 17 september 1987[1]. Bij die manifestatie verscheen het derde nummer van Atelierbulletin “Het Pijnackernieuws” en manifestatie en brochure kregen behoorlijke publiciteit in de Maasstad (afb. 2-3).

      

Voor het schrijven van “Zeer uitstekende kurieuze stukken”, met op de voorzijde het portret van Jan Kopper, was maar korte tijd beschikbaar, de meeste daarin vermelde gegevens waren daarom ontleend aan raadpleging van vooral oudere, maar wel zeer relevante literatuur en incidenteel archiefonderzoek. Wel werd toen al duidelijk dat er veel meer te ontdekken zou zijn over Rotterdamse papierknipkunst en besloten werd nieuw onderzoek onder andere te richten op Jan Kopper, mede omdat het in 1988 tweehonderd jaar geleden zou zijn dat hij was overleden.

afb. 4

afb. 5

Dit onderzoek leverde een veelheid van interessante gegevens op. In de archieven vonden we vermeldingen van zijn twee huwelijken (afb. 4 en 5) een boedelinventaris waaruit we konden opmaken dat Koppers huis van het afgeschoten kamertje op zolder tot in de keuken gevuld geweest was met knipwerk (afb. 6) en een boedelrekening die interessante gegevens naar voren bracht over het, na zijn overlijden, gedrukte portret en de daarvoor gemaakte kosten [2].
Maar er ontbrak iets: de catalogus van zijn kunstkabinet die op een tentoonstelling in 1863 te zien was geweest en waar in de jaren erna diverse malen naar gezocht was. Het lukte helaas niet een exemplaar daarvan te achterhalen, de brochure over Kopper verscheen in 1989. Het werd een uitgave van de stichting W.Tj.Lever (in samenwerking met Atelier Tobia Lever) die dankzij de veiling van de Westerborkcollectie in 1988 inmiddels kon beschikken over de bewuste portretgravure van Kopper. De voorzijde van de Kopperbrochure toonde het hoofd van de knipkunstenaar verpakt in een puzzel met nog blanco gedeelten, duidend op de witte vlekken die nog over zijn leven en werk moesten worden ingevuld [7]. Sneller dan verwacht werd dat mogelijk.

afb. 7

We werden benaderd door de heer A.G. van der Steur, een bekende antiquaar uit Haarlem, die enige exemplaren van de Kopper brochure had besteld. Hij bleek eveneens bezig met een Kopper onderzoek mede omdat hij in zijn eigen collectie ook de portretgravure had. Hij wees ons op het juiste geboortejaar van Kopper, vroeg om afbeeldingen van werk van Kopper, die wij inmiddels via een particulier hadden weten te achterhalen, en deelde ons tot onze verbijstering mee dat een verzamelaar, de heer J. Ayolt Brongers, welbekende boekensneuper uit Amersfoort, zich bij hem had gemeld omdat hij graag dat portret zou willen hebben dat naar zijn mening moest hebben behoord bij een catalogus die hij in een antiquariaat, eigenlijk bij toeval, had gevonden. Het bleek de lang gezochte catalogus.

Van der Steur publiceerde zijn onderzoek [3] met veel gegevens uit onze brochure, twee door hem gevonden voortekeningen van het (geschilderde) portret van Jan Kopper afb. 8 en 9) en een levensbeschrijving, twee lofdichten en de catalogus van Koppers kunstkabinet in facsimile. Een waardevol artikel (afb. 10). In 1990 verscheen het vouwbIad “Rotterdamse papierknipkunst (afb. 10).

(afb. 10)

Mededelingen over Jan Adelaar en Jan Kopper” met aandacht voor het goede geboortejaar van de Rotterdamse knipkunstenaar en elf afbeeldingen van werk dat wij hadden gevonden. Brongers liet zich ook niet onbetuigd. Hij bracht, als bibliofiele uitgave, in 1991 een facsimile van de door hem gevonden catalogus uit, gevolgd door een nawoord met als titel “Een vondst” (afb. 11 en 12).  Op smakelijke manier beschreef hij hierin het verloop van zijn contact met Van der Steur over de Kopper catalogus [4].

In 1773 is Jan Kopper geportretteerd door de Rotterdamse schilder Nicolaas Muys. Wie deze Kopper, die als trotse papierknipper (afb. 13) wordt afgebeeld was, is duidelijk geworden uit archief en de levensschets, die samen met twee lofdichten, is opgenomen in de catalogus van zijn kunstkabinet.

afb. 13

In die levensschets is ook foutief zijn geboortedatum vermeldt: 16 december 1713. De vermelding hiervan in oudere en ook meer recente publicaties is ongetwijfeld hieraan te wijten. Maar Kopper is een jaar later, op 16 december 1714 geboren in Rotterdam als zoon van Dirck Kopper en Anna Haagsman. Kopper huwde in 1744 als jongeman van Rotterdam met Maria Lievinston, eveneens afkomstig uit de Maasstad. Ze kregen twee kinderen Dirck en Maria. Lievingston overleed in 1760; Kopper hertrouwde in 1762 met Sara van Vlugt die al in 1763 overleed in het kraambed. Jan Kopper leefde nog tot 1788, hij overleed op 15 november op 74-jarige leeftijd; op 28 november van dat jaar werd hij als welgesteld burger van de stad begraven [5].

afb. 14

De levensschets (afb. 14) geeft mooie details over Koppers leven. Zo wordt beschreven dat hij met het knippen al op jeugdige leeftijd begon (“doch zeer onvolmaakt, ter opzicht van zyn volgend werk hoewel met meer zwier als men van kinderen zulks gewoon is”) en een hartstochtelijk beoefenaar van muziek was. Hij bespeelde bas, fluit, en clavecimbel, maar de viool was toch wel zijn geliefste instrument “waarop hy zig met de borst toeleide, en geen geringe vordering maakte” Zijn vrolijkheid en aardigheid van geest bracht hem in contact met vele vrienden en gezelschappen en dat leidde ertoe dat hij dikwijls uithuizig was. Dit tot verdriet van zijn eerste vrouw die altijd ziekelijk was en hem aanraadde hiervan af te zien en thuis te blijven. Daardoor nam hij het knippen weer op en maakte daarin goede vorderingen. Door de dood van zijn tweede vrouw werd de Rotterdamse bakker en knipper zo getroffen dat hij verder afzag van de huwelijkse staat en “het eenzaam leven verkoos, houdende met een dienstmaagd huis, die hem tot zyn dood bybleef”. De schets kent een ronkende passage over Koppers knipwerk “Nu leidde hy zig met de borst op zyn geliefd konstwerk toe, en spande alle zyne vermogens in om zig daar in te volmaaken. Hy slaagden in zyn oogynerk, want over schoonheid en menigvuldigheid van mans Konststukken moet men zig verwonderen. Veele beminnaaren van Konsten en Wetenschappen, byzonder die der Teeken- en Schilderkonst zogten zyne vriendschap, en verwonderden zig meenigmalen over het schoon in zyne van papier gewerkte stukken, en betuigde, dat zyn Perspectief kunde en ordonnantien den hunnen niet alleen evenaarde, maar dikwils overtroffen “.

Sterker nog: “Men doet verder niet te veel, of maakt zig aan geen laffe vleiery schuldig, wanneer men zegt dat de Heer JAN KOPPER, in dit vak de grootste Man was, die ‘er ooit bekend is geweest. Wat Konststukken ‘er nog van Mejuffrouw JOANNA COERTRE BLOK voorhanden zyn, en met welk een yver veele Dichters tot haar lof gezongen hebben, haar Konststukken moeten en in schoonheid, en in meenigvuldigheid voor die van onzen grooten KOPPER wyken”.
Voorts: “Men moet zig verbaazen over de menigte der wel uitgevoerde stukken, welke in zyn nagelaatene Cabinet pronken, en men kan verzekeren dat nog grooter aantal in Frankryk Engeland, Duitschland en voornamelyk in deze Republiek in Konstkamers en Vorstelyke vertrekken te zien zyn; zyn eerstelingen en onafgewerkte stukken hiervan afgetrokken. Men moet zig te meer verwonderen dewyl meest alle deeze stukken in de laatste 25 jaaren van ‘s mans leeven gewerkt zyn, daar ‘er veele stukken onder gevonden worden welkers uitvoerigheid jaaren in arbeid vorderen. By het klimmen zyner jaaren, daar zyn lighaams kragten afnamen, vermeerderde die van zyn geest, blykens die stukken die hy in de laatste jaaren van zyn leeven vervaardigt heeft” In de levenschets wordt tenslotte het opgeruimde karakter van Kopper beschreven, zijn goede gezondheid, zijn matigheid met spijs en drank, zijn spaarzaamheid en bekommernis met “den verdrukten”. Zijn stervensfase wordt pijnlijk nauwkeurig weer gegeven. De schets eindigt met de opmerking: “ Mans uitmuntend Konstcabinet van Papier Snykonst berust thans by de Heer D. VAN STIPRIAAN, Koopman op de Hoogstraat, op de hoek van de Lamsteeg, te Rotterdam, derde zoon van des overledenen eenigste zuster”.

Die zuster was Agatha Kopper (1720-1798), getrouwd met Harmen van Stipriaan (1729-1797), die na Koppers overlijden de enige erfgenaam werd van diens bezittingen, waaronder zijn knipkunstkabinet. Na haar dood werd Koppers levenswerk onder haar vier zoons Abraham, Leendert, Dirk en Jacob verdeeld. Opvallend in de levensschets is dat Koppers knipwerk vergeleken wordt met dat van Joanna Koerten. De faam van de Amsterdamse Koerten was ook in Rotterdam ongetwijfeld bekend, maar interessant is dat werk van haar en een deel van haar Stamboek in 1766 [6] ook in Rotterdam te zien is geweest. Vergelijken is dus inderdaad mogelijk geweest. En dat viel, volgens de schrijver, natuurlijk in het voordeel van de Rotterdamse papierkunstenaar uit. Dat moet familieleden na Koppers dood op het idee hebben gebracht een blijvend eerbetoon aan Kopper op te richten. Het was in feite een navolging van het promotiewerk van Koertens echtgenoot Adriaan Blok op kleinere schaal. Ze deden dat met de uitgave van een gegraveerd portret (met lofdichtje) in behoorlijker oplage en de uitgave van de catalogus van het kunstkabinet, samen met de levensschets en twee lofdichten. Daar bleef het echter niet bij. Men liet timmerman Jacob Sandoz voor de somma van 21 guldens een “Mahognij houte Rariteitkas” maken, waarin Koppers kunstwerken konden worden opgesteld [7]. Dit kabinet moet bij zijn neef Dirk van Stipriaan bijna tien jaar lang te bekijken zijn geweest, helaas ontbreken tot nu toe verslagen van bezoekers aan dit kabinet, zoals we dat van Koerten kennen.
Bleef Koertens werk nog 35 jaar na haar dood (1715-1750) bijeen, Koppers knipwerk raakte al relatief snel verspreid. Na de dood van zijn erfgenaam Agatha is het geheel in 1799 al verdeeld onder de vier zoons Van Stipriaan. Toch bleek het mogelijk delen van Koppers kunstige arbeid te achterhalen en de vondst van de catalogus van zijn konstkabinet is een belangrijk steun bij verder speurwerk.

afb. 15

afb. 16

Het portret van Jan Kopper als papierknipper is bijzonder. We kennen vele portretten van personen die hebben geknipt, zie onze serie “Portretten van knipkunstenaars” in onze nieuwsbrief, maar geen van allen is afgebeeld als papierkunstenaar. Dat geldt alleen voor de 17de eeuwse schilderijen van Nicolaas Juweel waarop we Elisabeth Rijberg afgebeeld zien met knipwerk en haar gereedschap. Koppers portret is in 1773 geschilderd door de Rotterdamse kunstenaar Nicolaas Muys (1740-1808) (afb. 15 en 16) die hoofdman van het St. Lucasgilde is geweest en corrector van het genootschap “Hierdoor tot Hooger” [8] . Van dit portret zijn twee getekende voorstudies bekend. (zie af, 8 en 9) Het portret behoorde tot Koppers Konstkabinet en is, uit het bezit van J.M. van Stipriaan Luiscius, nog te zien geweest op een tentoonstelling in 1863 in Delft. De verblijfplaats nu is helaas onbekend. Naar dit geschilderde portret maakte Hendrik Roosing (1763-1826), na het overlijden van Kopper in opdracht van de familie, een gravure. Zeer opmerkelijk is dat we in de boedelrekening van 1799 een opgave vinden van de oplage van deze gravure en de kosten die ervoor gemaakt zijn [9].

afb. 17

Jan Kopper is door Muys zittend achter een tafel geportretteerd. In de linkerhand houdt hij een uit papier vervaardigd schip op. Het schip is gedetailleerd uitgewerkt en ruimtelijk vormgegeven (afb. 17). In de rechterhand houdt de knipper mogelijk het voetstukje waarop het schip geplaatst zou kunnen zijn.

afb. 18

Het zou een een stuk gereedschap kunnen zijn, we zien dat ook afgebeeld op de tafel waarachter Kopper is gezeten. We zien daarop twee scharen, twee vellen papier en enkele reepjes papier. Het bovenste vel papier toont de geknipte of getekende afbeelding van een staande man. Op die tafel verder een doosje en een potje. Uit het potje steken twee staafjes. Mogelijk is dit een lijmpotje met twee kwastjes of staan in het potje ponsjes of staafjes die Kopper voor het bewerken van papier moet hebben gebruikt. Het (snuif)doosje is voorzien van een decoratief papierknipsel met schepen in het deksel (afb. 18 en 19).

afb. 18

Achter het schip dat Kopper ophoudt zien we geheel rechts een snaarinstrument, waarschijnlijk de viool waarop Kopper excelleerde en vellen bladmuziek. Deze voorwerpen liggen uitgestald op een clavecimbel. Onder het gegraveerde portret van de Rotterdamse papierkunstenaar is een vierregelig lofdicht aangebracht, geschreven door “S”, waarin zijn kunstzinnige kwaliteiten worden benadrukt:

‘t Penceel wist menig man d’onsterljkheid ’t ontrukken
De stift kan ieder ding ‘t fraaist in ‘t koper drukken
doch KOFFERS schaar alleen wist met een edele zwier
De gantsche Waereld nate bootsen van papier
” [10]

Het schip van papier dat Kopper toont is typerend voor het ragfijne werk van deze opmerkelijke kunstenaar. In 19de eeuwse levensbeschrijvingen van kunstenaars is al het nodige bekend geworden over Koppers papierwerk en de door hem gebruikte techniek. Van Eijnden en Van der Willigen schreven reeds in 1817: “Hij wist allerlei onderwerpen kunstig van papier te knippen, ineen te zetten of op te werken. Zoo heeft men van hem Scheepjes met al derzelver tuig, wand en takelaadje, naauwkeurig afgebeeld. Ook maakte hij welgelijkende Portretten, die hij als halfverheven Beeldwerk op de wijze van gedreven metaal opwerkte “[11]. Zij vermeldden dus dat Kopper, onder andere, schepen en portretten heeft gemaakt, maar besteedden ook aandacht aan zijn manier van werken. Hij knipte met de schaar, zette onderwerpen ineen (het samenvoegen van afzonderlijk geknipte delen tot een compositie) en maakte portretten, om een driedimensionaal effect te bereiken, op de wijze van gedreven metaal, een techniek die vele andere 17de en 18de eeuwse papierkunstenaars hebben gebruikt. De gebruikte term opwerken kennen we al van de beschrijving van Pieter de Ja Rue in verband met de knipkunst van Koerten.

Immerzeel schreef in 1843 [12] dat Jan Kopper in zijn tijd bekend stond (met lof) om zijn “knipstukken, voorstellende opgetuigde schepen, soms ook basreliefportretten“ Op de tentoonstelling van oudheden in Delft in 1863 zijn van Kopper te zien geweest “water met schepen” en “visschers”, samen met het geschilderde portret door Muys en de catalogus van het kunstkabinet [13]. Kramm beschreef een “Zeeslag” in een particuliere collectie [14].

afb. 20-23 (helaas onleesbaar)

Door de bestudering van Koppers boedelinventaris werd al een uitstekende indruk verkregen van Koppers enorme productie en dat beeld wordt volkomen bevestigd door de vondst van de catalogus. Koppers knipwerk is ondergebracht in de speciaal daarvoor gemaakte kast en “Het Cabinet zelfs, bestaat uit zes kasten, of vakken, drie aan drie neevens den anderen”. Voor “Geknipt” hebben we de inhoud van het kabinet samengevat, maar bij dit stuk is de gehele catalogus weergegeven (afb. 20-23) zodat iedere lezer zich daarvan een beeld kan vormen.

Inmiddels zijn diverse knipsels van Kopper bekend geworden (afb. 24-26) kon ook werk aan hem worden toegeschreven en kan in de komende jaren, gezien Koppers grote productie, nog zeker meer worden verwacht. Veel hangt af van een betere bekendheid met de geschiedenis van de knipkunst in Nederland en activiteiten overal in het land die er voor kunnen zorgen dat meer bekend kan worden over het werk van de intrigerende papierknipper en broodbakker Jan Kopper.

afb. 26

Door Henk van Ark

Noten
gebruikte afkortingen
Kopper: Henk van Ark, Jan Kopper (1713-1788), leven en werk van een Rotterdamse broodbakker en papierknipper, Rotterdam 1989.
Van der Steur: A.G.van der Steur, “Op zoek naar de Rotterdamse papierknipper Jan Kopper (1714-1788)”, De Boekenwereld, jrg.7, nummer 2 (december 19890), p.42-55).

  1. Henk van Ark, Atelier-Stichting-Museum, Rasquert 2010, p.7-8.
  2. Kopper, met daarin opgave van de geraadpleegde stukken uit het Oud Notarieel Archief (ONA) van het Gemeente Archief Rotterdam en DTB.
  3. Van der Steur.
  4. J.Ayolt Brongers, Jan Kopper, papierkunstenaar, Amersfoort 1991. In onzebibliotheek bevindt zich nr. 34 uit een serie van 100.
  5. Kopper, p.6; Van der Steur, p.43-44.
  6. Michiel Plomp, “De portretten uit het Stamboek van Joanna Koerten”, Leids Kunsthistorisch Jaarboek, VIll (1989), p.328.
  7. Gemeente Archief Rotterdam, ONA 3743, fol. 360-361.
  8. Ch.Thiels, “Nicolaas Muys 1740-1808, kort overzicht van leven en werk”, in: M.Meyerman e.a., Aangenaam Gezelschap, zes conversatiestukken van Nicolaas Muys,Abcoude 1992, p.61-33.
  9. Hendrik Roosing ontving de somma van “Een honderd en vier guldens” voor het graveren  van het portret. De oplage van 300 stuks werd gedrukt door de broer van de graveur, Willem Roosing. Het drukken kostte, samen met de leverantie van het benodigde papier, dertien gulden en veertien stuivers. (Gemeente Archief Rotterdam,ONA 3743, fol.361.)
  10. Dit gedichtje lijkt een gedeeltelijke variatie van een passage uit een gedicht op Koerten, opgenomen in de Lofdichtenversies van 1735 (p.144) en 1736 van Hermanus Angelkot: “Haar hant weet geestig, met een’ nieuw gevonden zwier,/Al wat de kunst vermag te snyden in ‘t papier
  11. R.van Eijnden/A.van der Willigen, Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst, sedert de helft van de XVIII eeuw, 3 dln en aanhangsel, Haarlem 1816-1840,11 (1817), p. 195.
  12. J. Immerzeel, De Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders (…), 3 dln, Amsterdam, 1842-1843, dl. 2 (1843), p.132.
  13. Catalogus der Tentoonstelling van voor Nederland belangrijke Oudheden en Merkwaardigheden (…), Delft 1863, nr.2239.
  14. Chr. Kramm, De Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders(…), 6 dln en aanhangsel, Amsterdam 1859-1864, Aanhangsel (1864), p.96.