Een boom opzetten, Knip-Pers 2013-1

In het nummer van september 2012 riep Janna van Zuijlen op om voor het aanstaande lustrum
een ‘Hollandse levensboom’ te knippen. Ze noemde dit ‘van volkskunst naar eigentijdse
levenskunst’. In zo’n levensboom zou een hart en een tulp verwerkt kunnen worden, symbolen die verwijzen naar vruchtbaarheid en levenskracht.

Afb.1 De Boom van Kennis in het Paradijs. Onbekende knipper uit Schoorl. Afm. onbekend. Museumboerderij Vreeburg, Schoorl

Maar wat is een levensboom eigenlijk? In het Paradijsverhaal is al sprake van een Boom des
Levens, maar ook in niet-christelijke culturen worden bomen met levenskrachtige betekenis vaak afgebeeld. Denk maar aan de heilige boom die Bonifacius omhakte, of aan de bomenliefde van Prinses Irene.

Een heel bijzondere was de omgehakte boom van Jesse of Isai, waaruit een twijgje groeide, de beloofde Messias (Jesaja 11,1). Jesse was de vader van koning David en dus stamvader van het hele koningshuis van Juda, waaraan een ‘eind’ kwam in de ballingschap. In middeleeuwse kunst komt die levensboom of stamboom van Jesse veel voor, met op zijn takken al die koningen en
tenslotte Jezus, helemaal bovenin.

In de Europese volkskunst en kunstnijverheid komen levensbomen veel voor, vaak als versierend ornament. Over de betekenis denken mensen meestal niet meer na. Dat brengt de vraag mee, hoe je zulke afbeeldingen of gebruiken nu nog, of weer, zinvol kunt gebruiken. Of wel, hoe gaan we met tradities om, hoe geven we die door en hoe geven we er een nieuwe, eigentijdse vorm aan. Halloween en Valentijnsdag zijn allebei nog niet zo lang geleden uit Amerika overgewaaid. Welke verhalen zitten daar achter en nu ze eenmaal hier geaccepteerd zijn, hoe vieren wij zulke vrolijke tradities? Dat is de vraag die het VIE (Stichting Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed) zich stelt en die wij ons voor de knipperij ook stellen. Als je een levensboom knipt, wat voor betekenis leg je er dan in, en als je die voor een ander knipt, begrijpt de ontvanger dan wat je er mee zeggen wilt?

Het is een onderwerp van discussie dat regelmatig opduikt, ook onder knippers. Na de oorlog
organiseerde Hil Bottema van het Nederlands Openluchtmuseum een zogenaamde
‘mooimakersweek’, waarbij ze de deelnemers het museumterrein opstuurde om symbolen te
ontdekken en die op eigen manier te verwerken: zwanen op de Friese boerderij, levensbomen in bovenlichten van de deuren, harten op houtsnijwerk en andere uitingen van kunstnijverheid. Een van haar leerlingen was To Mijnlieff, die onlangs op hoge leeftijd overleed. Ook ons lid Meta Bardet heeft als student een mooimakersweek meegemaakt en bewaarde haar boekje met schetsen.
afbeelding 2 nog invoegen
Afb. 2 Kring van “mooimakers”. Links Hil Bottema, rechts Wiecher Lever (?). Fotodocumentatie Nederlands Openluchtmuseum

Maar het nadoen van oude symbolen, het steeds maar kopiëren op een manier waarbij de betekenis verloren gaat, wordt een karikatuur: dode volkskunst kun je niet kunstmatig tot leven wekken. Omgekeerd vond Bottema Lever’s werk niet geslaagd omdat het volgens haar een ‘historische lijn miste’. Lever nam het hoog op en er ontstond een conflict. Zij zegde in 1952 het contact met hem op, maar Lever bleef op zijn punt terugkomen. Dat we nog weten van dit conflict danken we aan Line Huizenga-Onnekes, een ‘folkloriste’, die zich in de geschiedenis van de papierknipkunst verdiepte. Samen met Lever, die intussen een mooie verzameling oud knipwerk had opgebouwd in zijn privé museum te Muntendam, zou Line een boek gaan schrijven en daarin paste natuurlijk een hoofdstuk over het papierknippen als volkskunst.

Afb. 3 Levensboom: Nieuwjaarswens 1954 door Hil Bottema

Al corresponderend kwam ook de relatie met Hil Bottema aan de orde. Line legde de vraag over volkskunst aan Hil voor: zij antwoordde “Of knipkunst volkskunst is? Net zo veel en net zo weinig als naaldwerk, schilderwerk, snijwerk, enz. Er is volkskunst en er is uiterst bedreven ambachtswerk in papier- en snijwerk te vinden.” Line was intussen herhaaldelijk bij Hil op bezoek geweest en moest al haar tact opbrengen om Lever niet tegen zich in het harnas te jagen. Nu was Lever door het leven gevormd en gebruikte soms nogal krachtige termen. Hij bleef bij zijn oordeel en de reacties van de veel zachtmoediger Line konden hem niet bewegen tot een houding, waarbij hij ieder zijn mening en werkwijze gunde.

Lever schreef: “Hil’s werk staat buiten het volk en probeert kunstmatig in te dringen in de volksgemeenschap en zal toch los van de volksgeest blijven. Zij nadert van buiten af en is kunstmatig gevormd” (Waarschijnlijk bedoelde hij dat ze kunstzinnig gevormd was; inderdaad had ze een 5-jarige opleiding aan de Haagse Kunstacademie gehad; Lever zelf was een autodidact en daar wrong één van de schoenen).

Afb. 4 Ni mesme la mort, Zelfs de dood niet. Onbekende knipper, 18e eeuw. 2,5 cm. Part. Bezit Spreuk begin 17e eeuw: “De dood neemt de wijnrank niet weg van de plataan, en zo neemt de laatste dag, die al het andere wegneemt, onze liefde niet weg”

Over levensbomen schreef hij: “Volgens mij kent de spontane volkskunst deze levensbomen niet. Voor mij blijft het dat op de massa wel eens iets gevonden wordt dat in die richting gelijkenis toont.
Maar juist het dubbel knippen doet dit gemakkelijk ontstaan. Maar wie kan verklaren wat de vervaardiger bedoelde. Wordt het een levensboom genoemd, de ontwerper zal niet meer tegenspreken.” En hij ging verder: “Het gevaar van Hil Bottema is dat het landelijk in onderwijskringen zijn navolging heeft. Hil noemt zich artistiek leidster Nederlandse Volkskunst. Maar waar is nu de practische destilatie van de werk methode getrokken uit het werk van ‘knippers uit het verleden’? Voor dit alles is iets eigenzinnigs in de plaats gekomen. Voor het eenvoudige is een systeem in de plaats gebracht en dit wordt een vloeken met de werkelijkheid.”

Afb. 5 Vruchtboom met engelen en kinderen. Onbekende Zeeuwse knipper, 18e eeuw. Afm. 7×10 cm. Part. Bezit

De werkelijkheid was niet zo scherp in te delen als ever deed. Line schreef hem: “Als Hil en anderen er plezier in hebben of wanneer uit hun lessen goede knipsters of knippers voortkomen, dan heeft het z’n nut. Ook van hun werk kan een zekere bekoring uitgaan. U bent niet erg gemoedelijk Meneer Lever. Geef anderen de ruimte. Er moeten ook knutselaars zijn. Men kan knippen of men kan het niet. Die het kunnen noem ik kunstenaars en die andersoortig werk leveren zou ik rangschikken onder kunstnijveraars. En waar ligt de grens tussen kunst en volkskunst?”

Line Huizenga en Wiecher Lever zijn nooit tot een gezamenlijk boek gekomen. Line is overleden voordat haar eigen manuscript naar een uitgever ging. Gelukkig is het bewaard, en heel veel van de vondsten van hen beiden is verwerkt in ons boek Geknipt!

Wat kunnen wij uit dit verschil van inzicht leren?

  • Ruzie over verschil van werken (tekenen, of niet; dubbelvouwen of niet; oude vormen of vrije vormgeving) leidt tot niets. Gelukkig is dat in de 30 jaar van onze vereniging ook niet voorgekomen!
  • Wel proberen we elkaar op te voeden om een eigen stijl te ontwikkelen en verder te gaan dan naknippen (zie het artikel van Wies Palma in de vorige Knip-Pers).
  • We leren ook van kunstzinnig geschoolde knippers, zoals Geertje Aalders, Connie Riemers, Henk Kapitein, Jeanet Willems en anderen.
  • Geschiedenis van de knipkunst is een blijvende inspiratie. Wij maken huwelijks- en
    geboorteknipsels, silhouet portretten, net als onze voorgangers, maar op onze eigen manier.
  • Over de oproep om levensbomen te knippen voor het lustrum: boom er maar lustig op los. Intussen doet het bestuur haar best om erkenning te krijgen van het VIE: de papierknipkunst als immaterieel erfgoed in Nederland.

Joke en Jan Peter Verhave

Bronnen:
Archief Line Huizenga-Onnekes
Henk van Ark, Wiecher Tjeert Lever (1917-1981)
Een kunstenaarsleven in knipsels. Rasquert,
Stichting W.Tj. Lever, 2008/2010