De “special effects” in het werk van Joanna Koerten, Papyria 10

Joanna Koerten maakte knipwerk in de tweede helft van de 17de eeuw en het begin van de 18de eeuw. Op zich niet echt bijzonder. Niet dat het papierknippen toen wijdverbreid en zeer bekend was, toch kennen we de namen (en soms ook werk) van verschillende papierknippers uit die periode [1]. Ook een lovende vermelding in een album amicorum moet daarbij worden genoemd [2]. En, het boekje uit 1686 zal ook niet voor niets zijn verschenen, al was dat naar alle waarschijnlijkheid geen echt succes

Maar Koerten sprong eruit, zodanig dat relatief veel werk van haar bewaard is gebleven en we haar naam nog steeds kennen. Dat heeft verschillende redenen. Ze werd als een van de weinige kunstzinnige vrouwen vrij uitvoerig beschreven in gedrukte levensbeschrijvingen van kunstenaars, haar werk is in verschillende (particuliere) collecties terecht gekomen en haar naam en faam zijn met succes verspreid, mede door de stimulerende activiteiten van haar man Adriaan en zijn inschakeling daarbij van destijds bekende kunstenaars en er is sprake van, nu nog te raadplegen, beschrijvingen van haar werk en collectie door bezoekers

Door een aantal zaken kunnen we de naam en faam van Koerten verklaren. Door een bijzondere aanpak onderscheidde zij zich van andere papierknippers uit haar tijd en lukte het haar, in ieder geval in kleine kring, de erkenning te verkrijgen die gelijk stond aan schilders en beeldhouwers. En dat met een eenvoudig materiaal: papier.

1. Onderwerpkeuze en techniek
In de Testas catalogus [3] wordt een mooi overzicht van het werk dat Koerten heeft gemaakt gegeven. Het gaat om portretten (8), landschappen (8), Bijbelse voorstellingen (3), mythologische voorstellingen (2), een allegorie, een vogelstuk, een stadsgezicht en diversen waaronder letters en een wapen. In een vervolg bij die catalogus, dat bekend is van de uitgave uit de collectie de Flines, zien we verder nog een portret, vier zinnebeeldige voorstellingen en een landschapje met pauw. We kennen uit vermeldingen nog werk dat zij zou hebben gemaakt voor de echtgenote van keizer Leopold, Marie Stuart en andere vorstinnen. Ook is klein knipwerk van haar hand bewaard in het vriendenalbum van Chevalier en waarschijnlijk de collectie Van Regteren Altena.

Opvallend hierbij is het grote aantal portretten. Voor liefhebbers van de schilderkunst was dat helemaal niet zo’n belangrijk onderwerp, het stond laag in de hierarchie van onderwerpen waarnaar de voorkeur uitging. Als dat belangrijk voor Koerten was had zij zich beter en uitgesprokener moeten richten op de historische onderwerpen (bijbel-mythologie-allegorie). Maar die keuze voor portretten was wel bijzonder in de knipkunst van die tijd, ook al weten we dat haar vermeende rivale in Rotterdam, Elisabeth Rijberg, ze ook maakte, helaas zonder dat we daarvan voorbeelden hebben. Maar als onderwerp worden ze in “Konstig en Vermaakelijk Tyd-Verdryf” echter niet genoemd.

Die keuze had dus ook met wat anders te maken: Het was voor Koerten een middel om bekendheid te verwerven. Waarschijnlijk heeft zij eerst personen uit haar directe omgeving geportretteerd, zoals Galenus Abrahamsz. (1692), Petrus Francius, Balthasar Bekker en David van Hoogstraten. Toen dat een succes bleek kwamen vorsteljke en beroemde personen in beeld: Stadhouder-koning Willem III, Cosimo III, Frederik de derde van Brandenburg en de gebroeders de Witt. Enige portretten waren voorzien van een gedicht in Latijn van Petrus Francius, waarin de geportretteerde en Koerten verheerlijkt, werden. De statuur van de geportretteerden zal ongetwijfeld een wervende invloed hebben gehad op geïnteresseerde bezoekers. Nog tot in de 19de eeuw werd het feit dat Koerten vermaarde personen als Peter de Grote en keizer Leopold tot haar bezoekers/klantenkring had mogen rekenen als grote bijdrage aan haar roem gezien Daarbij kwam nog dat -volgens Houbraken- Koerten “nae ‘t leven” zou hebben gewerkt Houbraken vond Koerten als tekenaar net zo goed als knipper, maar het is toch niet waarschijnlijk dat zij figuren als de gebroeders de Witt of Cosimo op deze manier heeft weten te vereeuwigen. Bij veel andere geportretteerden is het wel mogelijk dat zij heeft gewerkt naar een eigen tekening of schets, mogelijk tekende zij soms voor op het papier. Toch zal zij in de meeste, zo niet alle, gevallen bestaande tekeningen en prenten als voorbeeld hebben gebruikt.

  

  

Behalve deze onderwerpkeuze was ook de door Joanna gebruikte bijzondere knip- en snijtechniek van belang. Aan de hand van enige voorbeelden (De Twaalf Keizers, Peter de Grote, Frederik III, Willem III) laat Moffit Peacock [4] zien hoe Koerten de effecten bekend van schilder- en beeldhouwkunst probeerde te bereiken. Het gaat daarbij om het suggereren van ruimtelijkheid, diepte en stofuitdrukking. De resultaten ervan zouden door kenners (met name bezoekers aan haar atelier en lofdichtschrijvers) zijn herkend en daardoor zou zij met enige regelmaat worden vergeleken met Apelles (schilderkunst) en Phidias, Praxiteles en Lysippus (beeldhouwkunst). Vervolgens geeft zij diverse voorbeelden daarvan uit de bewaarde lofdichten. Voor hen had Koerten dus bereikt wat zij zou hebben nagestreefd: gelijk zijn aan schilders en beeldhouwers, sterker nog soms zou zij ze nog hebben overtroffen. Wat daarbij opvalt is dat Koerten vanwege deze opvallende aanpak, ondanks al het rumoer, geen school heeft gemaakt in de papierknipkunst. Sporen ervan vinden we niet of nauwelijks terug in de 18de eeuw en later. Haar werk is lange tijd meer beschouwd als een curiositeit en werd esthetisch eigenlijk niet meer. gewaardeerd. Ook werd de waarde van opmerkingen in sommige van de lofdichten kritisch beschouwd: de vraag is en blijft vooralsnog in hoeverre was er sprake van een napraateffect of vriendendienst d in lofdichten in die tijd nogal gebruikelijk waren.

2. Tussen glas
In de Testas-catalogus van het “overheerlyk KONSTKABINET PAPIERE SNYKONST” van Joanna Koerten worden in de rubriek “SNEYWERK” vele knipsels van Koerten genoemd die op een bijzondere manier waren ingelijst. Nummer 1 is een knipsel “Verbeeldende een Tafel, waar op staat een Pot met diverse Bloemen, en daar om heen diverse Beesjes, als Vliegjes, Spinnetjes, Uiltjes en andere Gediertens, alles met zyn schaduwe en harseringinge, konstig en fraay in wit Papier met de schaar uitgesneeden, is in een zwarte Lyst, tusschen twee Spiegel Glazen in, op een zwarte Gront”. Ook nummer 2, een “stervende Christus in de schoot der Engelen”, zat in “dito Lyst en Spiegel Glaasen”. Dat geldt ook voor de volgende nummers, waarbij bij nummer 4 deze vermelding werd overgeslagen, maar bij nummer 5 gaat dit op dezelfde wijze door: “in dito en dito “. De reeks stopt pas bij nummer 16. Dat is slechts een “Landschapje met Herder en eenige beesjes, in dito“, dus in een zwarte lijst. Bijzonder in de serie is nummer 8 Dit is “Een Landschap, waarin verbeeld werden Schapen Pauwen Hoenders, en allerley Gevogelte en Boomen, waaronder leyt een Spiegelglas, in het welk alles dubbelt gezien werd in dito“.

Koerten plaatste dus verschillende van haar knipsels, meestal portretten, tussen twee glasplaten met daarachter een zwarte ondergrond. De stukken waren ingelijst in een zwarte lijst. Overigens beschrijft Von Uffenbach dit ook: “und alsdenn mit der Scheere die Umzüge und Schraffirungen ausschneidet, undsie zwischen zwey Gläser vest machet”. Uitzondering: het landschap dat voorzien was met onder het knipwerk een spiegellijst

Deze wijze van inlijsten staat niet beschreven in “Konstig en Vermaakelijk Tyd-Verdryf” (1686). Hierin wordt in hoofdstuk tien wel het platmaken van een knipsel (“vlakleggen en parssen”) behandeld en in hoofdstuk 11 het opplakken. Over inlijsten wordt in dit hoofdstuk vermeld: “Wanneer men nu wil het Papierwerk in een lijste setten, soo neemt een Glas, dat helder en klaar is, en het moet niet krom zijn: maar te recht vlak want krom zijnde, soo breekt het lichtelijk als men het werk toemaakt, ‘t welk door spijkerjes geschied gemeenljk: maar ik maak die door Balljnen toe sonder spykerjes te gebruyken; gelyk sulx aan mijn werk kan gesien worden, soo dat door, niet geklopt word en soo de Glaasen daar door niet koomen te breeken, en dat men kan dan seer licht een Schilderytje oopen en weederom toe maaken “. En voorts: “Men moet ook achter het swert Papier leggen een voos of los Papier dat sacht is, of een Wolle lap, en dan een dun plankje dicht toe, en drukken het werk naau aan het Glas, en sluyten het werk door het plankje dicht toe, soo dat ‘er geen Spinkoppen of Motten in koomen die het werk op eeten“.
Koerten, en waarschijnlijk ook haar bezoek, moet dol zijn geweest op visuele effecten. Bij het plaatsen van een knipsel tussen twee glazen platen is dat effect zeer subtiel. Door het van de voorzijde komende licht wordt de schaduw van het knipwerk geworpen op de tweede glasplaat. Die grijze schaduw zorgt voor een licht, maar geraffineerd, verdiepingseffect dat op het eerste gezicht meestal niet eens opvalt.

  1. Deurtjes

Catharina van de Graft schrijft in het eerste Historia-artikel, dat een opmaat is voor de tentoonstelling “Papieren Knipwerk in het Centraal Museum in 1946:
“De grote kunstwerken van het opwerk werden in lijsten gevat, die aan den achterkant deurtjes hadden. Waarschijnlijk werden deze opengezet om het licht door het werk te laten schijnen. Uffenbach verhaalt dat bij het doorspelend werk de sneetjes of knipjes schaduwen vormen, zoodat het geheel op een prentwerk geleek wat in de oogen van Johanna’s tijdgenooten voor een groote verdienste gold In elk geval werd de voorstelling door het opwerk sterk geaccentueerd. Men ziet deze deurtjes bij het in palissanderhouten lijstgevatte knipsel-portret van Stadhouder-Koning Willem III in het museum De Lakenhal te Leiden “. In haar derde Historia-artikel, dat ruim na de tentoonstelling werd gepubliceerd, komt Van de Graft daar nog even op terug:

“Bij het in palissanderhouten lijst gevatte portret openzetten van “der Britten vorst” den Stadhouder-koning Willem II (…), kon men nu eens even de deurtjes aan de achterzijde openzetten. Deze dienden immers om het licht door het knipwerk te doen schijnen. Doch het resultaat viel niet mee, de prent won er niet bij, integendeel zij geleek nu op het negatief van een foto“.

Die tegenvallende indruk kunnen we uit eigen ervaring beamen. Het knipsel “De Twaalf Keizers” dat we voor ons museum in Schoonhoven in 1999 konden aankopen en dat zich tot eind 2005 in onze collectie heeft bevonden is namelijk gevat in een goudkleurige schuiflijst. Door de schuif te openen is het mogelijk het knipsel vanaf de achterzijde te bekijken om te constateren dat het verwachte effect inderdaad tegenviel. Overigens is niet waarschijnlijk dat het hierbij gaat om een authentieke lijst want is de Testas catalogus staat het werk vermeld (nummer 9) als “Een Vrouwe Beeld (…) in dito en dito“, dus in zwarte lijst, tussen twee glazen Later is dit knipsel, dat als een topstuk van Koerten is beschouwd, pas overgezet in een goudkleurige lijst die mogelijk meer paste bij de status van dit kunstwerk Terzijde moet nog worden opgemerkt dat Van de Graft de termen “opwerk” en “platwerk” verkeerd heeft gebruikt, dat heeft lange tijd nog tot misverstanden aanleiding gegeven. In verband met het werk van Koerten zijn “opwerk” en “platwerk” voor het eerst gebruikt door De la Rue in 1735.

Reliëf en meer
Met “opwerk” wordt knipwerk met reliëf bedoeld. Het werk dat de la Rue zag was in zijn ogen beter van kwaliteit dan het opwerp dat hij in Rotterdam had kunnen bekijken Dit zou van Gilles van Vliet of Elisabeth Rijberg kunnen zijn. Hij en Von Uffenbach vermelden beide een mooi voorbeeld van dit soort werk, namelijk een bloemenvaas met de tekst “Ut flos vita nostra” (afb. 5)  In de Testas catalogus [5] is dit nummer 1 in de beschreven knipwerken: “Verbeeldende een Tafel, waar op staat een Pot met diverse Bloemen, en daar om heen diverse Beesjes, als Vliegjes, Spinnetjes, Uitjes en andere Gediertens, alles met zyn schaduwe en harseringinge, konstig enfraay in wit Papier met de schaar uitgesneeden, is in een zwarte Lyst, tusschen twee Spiegel Glazen in, op een zwarte Gront.” We kennen dit knipsel helaas alleen nog uit vermeldingenlbeschrijvingen en een foto. Het moet zich in een particuliere verzameling bevinden.

Deze prachtige bloemenvaas is nummer 1 in de categorie “SNEYWERK” van de catalogus, maar er is meer. Wat te denken van:

nr.22 “Een Kabinetje met Spiegels waar in een Zeetje met een Jagt, dat beweeglyk is”
of:
nr. 29 “Een dito (=Schrift) uitgesneeden en het buytewerk daar om heen, van gevouwen en gerolt Papier”
of:
nr. 8 “Een landschap waarin verbeeld werden Schapen, Pauwen, Hoenders, en allerley Gevogelte en Boomen, waar onder leyt een Spiegelglas, in het welk alles dubbelt gezien werd dito“.

Nog een opmerking over nr.15: “Het Portrait van Jan de Wit, Raad Pensionaris, met een Vaars daar onder, in dito, en dito“. Van dit portret wordt door De la Rue aangetekend dat het “wat geschonden” was. Het lijkt dus te gaan om een enkel portret van Jan, maar uit vrijwel alle lofdichten blijkt dat het gegaan moet zijn om een dubbelportret van Jan en Cornelis de Witt, met Jan aan de voorzijde en Cornelis aan de achterzijde. Bogaard citeert in verband hiermee een tekstdeel van een gedicht van Spinneker: “Wat schuilt Kornelis achter Jan/Daar niets de moorder stuiten kan“, maar er zijn talrijke andere voorbeelden in de gedichten aanwezig, zoals:

“Gesneden, maer door zachter handen
Dan op het Haegsche moortschavot
JOHANNA gunt hem beter lot.
Zy eert den trouwen Staetsbeschermer,
Zy vlecht hem op een papiere kroon,
Tot dat hem Hollandt eens in mermer
Op ‘t Statenhof vol pracht vertoon‘.
Wien zien we ook in ‘t verschiet herleven?
Den Ruwaert, die den Teems deê beven,
Zyn Broeders eer- en rampgenoot,
Gerukt ter neêrgeploft van ‘t kussen,
Gesleurt, vermoort, om met zyn doodt.
De wraeklust van het graeu blussen.
Dus blinkt hier ‘t edle Broederpaer,
Ontwortelt al hun lyfsgevaer
“.
(Kaspar Brandt)

of:

Heer Jan de Witt die, ‘t lant ten nutte,
De zuilen van de vryheit stutte, Met zyn broeder in ‘t verschiet:
De snyschaar deeret die Helden niet;

(Georgius van Zonhoven),
Zie slechts DE WITTEN aan, dat eed’le Broeder-paar:
(E.Feitsma),
“Ik zie de Witten, twee gebroeders, Voorheen geroemt als Staatsbehoeders,
Daarna verscheurt en niet gespaart
Als of ze waren landverraaders:
Wat schuilt Kornelis achter Jan,
Daar niets den moorder stuiten kan”

(Jan van Petersom).

Ook hier schuwde Koerten het effect dus niet.

Tot slot, hoe -de discussie over het ontstaan van Stamboek (dus met hoofdletter) in gedachten houdend- de volgende nummers van het Konst-boek, letter A te duiden:

nr.1: “Stamboek; waar van de Letters uitgesneeden zyn.”
nr.
2: “dito Stamboek van Juff. Johanna Koerten, geschreeven door Gadelle “.
nr. 8: Een Stamboek; zynde witte uitgesnede Letters, op een zwarte Grond

Over Koerten, haar leven, haar werk en haar culturele contacten zijn we voorlopig nog niet uitgeschreven.

Door Henk van Ark

Noten

  1. Joke en Jan Peter Verhave, Geknipt! (…), Zutphen 2008, p.13-22.
    2. Henk van Ark, “Knipwerk in albums voor 1700”, Welkom in Papyria, nr.1, Rasquert 2011, p. 33.
    3. Henk van Ark, “De onmisbare catalogus”, Welkom in Papyria, nr.5, Rasquert 2013, p.49-55.
    4. Martha Moffit Peacock, “Paper as power. Carving a niche for the female artist in the work of Joanna Koerten”, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 2012, Leiden 2013, p. 239-265.
    5. Zie noot 3.
    6. Conny Bogaard, De Schaar-Minerva Johanna Koerten (1650-1715) en de waardering voor de “papiere snykonst”, Utrecht 1989, p. 43-44.