De silhouetknipper Klaas Bakema, Nieuwsbrief 2006-4/2007-1

In de voorjaarsnieuwsbrief was een uitgebreid verhaal te lezen over de geschiedenis van het portetknippen en werd aandacht besteed aan het werk van Jeanet Willems. In het silhouettenartikel werden onder anderen genoemd Klaas Bakema en Elly Stroucken. Over deze silhouettisten willen wij in deze en de komende nieuwsbrief( ven) meer laten weten.

We beginnen met de merkwaardige knipper Klaas Bakema (1882-1958). De hier vermelde gegevens zijn te zien als een aanvulling op het artikel dat Elly Stroucken in 1986 schreef voor het tijdschrift Knip-Pers (nr p.5-9) met als titel “Kees Bakema. Herinneringen, opgetekend uit de mond van mevrouw LG. Kerp-Schlesinger”. Basis voor deze aanvullingen zijn enige krantenknipsels en zestien brieven van Bakema aan Lever, geschreven in de periode 195O-1952 die zich in onze verzameling bevinden. Klaas Bakema is, als zoon van Klaas Bakema en Adriana Schuijer, op 6 mei 1882 in Rotterdam geboren. Hij trouwde in 1908 met Johanna Winkelman, uit dit huwelijk kwamen twee kinderen voort: Jo(hanna) (geb.1911) en Wil(lij) (geb.1927). Zeer beknopt, maar zo het lijkt zorgvuldig, staat Bakema’s levensverhaal beschreven in het krantenartikel “Nederlands eerste silhouettenknipper (ca. 1952). Volgens dit artikel (de krant waarin het verscheen hebben we niet kunnen traceren) bezat Bakema als kind een bijzondere tekenaanleg en hield hij zich met zijn schoolvriendjes vooral bezig met acrobatische kunstjes. Al op jeugdige leeftijd was hij een niet onverdienstelijk slangenmens. Na school doorlopen te hebben werd Klaas, zeer tot zijn verdriet, naar een fabriek gezonden, waar hij de aandacht trok van de oudere arbeiders met zijn kunststukjes. Pasen 1897 kreeg hij genoeg van het fabriekswerk en trok er tussenuit, naar België. In een brief aan Lever (26 april 1950) schrijft hij over die gebeurtenis: “…April 1897 onder de blote hemel geslapen. [g]onger geleden en na vele avonturen in een circus gekomen, mij[n] eigenlijke doel natuurlijk. Deze menschen waren zeer goed voor mij, en bezorgder soms voor mij, dan mijn ouders. Ik maakte slangenmensch (ik was enorm) als duivel…”. En even daarvoor over die acrobatische toeren:”…Echter ik bezat reuzen routine met knippen, doch…het slangenmensch wat ik maakte was het beste van alles[.] Dit had ik dan ook vanaf mijn negende jaar ingestudeerd…“.Tot op hoge leeftijd is Bakema zijn kunstjes blijven beoefenen: “…Nog spring ik over mijn kop als ik mijn hondjes op het stuk land bij mij in de buurt uitlaat. Mijn groote dochters zeggen dan vader schaam je toch met de grijze haren (de honden vinden het echter enorm! !!). Dit zit er bij mij ook in geboren, van kinds af…”. Enige tijd na de Belgische avonturen keerde Klaas naar huis terug om zijn moeder een plezier te doen.
Terug in Rotterdam, waar de verloren zoon zonder de gevreesde straf liefderijk werd ontvangen, bekleedde Bakema onder meer de functie van politieagent, maar dat duurde slechts enkele maanden. Enige dagen na zijn ontslagname trad hij op de Leeuwarder kermis al weer op als clown. Daarna had hij allerlei beroepen: fabrieksarbeider in Duitsland, wagenbestuurder op de electrische tram in Rotterdam, particulier chauffeur, wijnkopersknecht, rekenmachinemonteur en stenciltekenaar. Met het knippen van silhouetten is Klaas Bakema in 1915 begonnen. Aan Lever schrijft hij (op 11 april 1950) over zijn werk in een wijnpakhuis: “…Totdat in 1914 de eerste wereld oorlog uitbrak. Ons loon werd niet verhoogd, en ik kreeg huiselijke zorgen. Er waren toen in Holland veel Belgen (1915) en Franschen. Toen opeens zag ik een Franschman (Leon Bourg) die op de markt in Rotterdam, waar ik toen Woonde, silhouetten knipte van personen Direct toen ik dit zag “voelde” ik dat dit voor mij ook mogelijk was. En ging naar huis en van een stukje papier van een maandkalender, maakte ik toen met een gewone schaar, mijn eerste proviel (nog in mijn bezit) van een gipse pop die ik op de kast had staan. Dit eerste knipsel was ruw, doch de verhoudingen waren al direct vrij juist. Nu had ik van jongen af steeds aanleg voor portret teekenen gehad, dus het silhouetknippen was voor mij al direct een ideaal. Ik was toen werkelijk wat men noemt gesjochten en in de week nadat ik die Franschman zag, heb ik bijna dag en nacht gewerkt om een tafeltje met opstand te maken, teneinde aan het silhouetknippen te beginnen. 14 dagen later was alles Maar, en mijn eerste inkoop van mijn armoe was, 300 witte briefkaarten voor 30 cents….Ook voor een dubbeltje zwart papier. En juist 14 dagen nadat ik het van die Franschman zag, stond ik op dezelfde markt als hij…tot groot enthousiasme van de Rotterdammers die verbaasd waren dat er nu ook een Hollander was die dit deed.(…) Doch hij met de routine van jaren en ik als beginneling, met ruwe zware vuile handen, doch met veel energie. Het gevolg was dat ik het publiek direct “op mijn handje” had daar die Franschman een verwaand onsympathiek mensch was. Mijn knipsels van de menschen van wiens portret ik maakte was niet zooals thans, doch het proviel leek wel. Ik ben dit vak toen blijven uitoefenen en in enkele maanden stond ik op dezelfde hoogte van thans. Als er tenminste van hoogte sprake is…”.

Bakema is het knippersvak inderdaad blijven beoefenen maar niet als beroep waarmee hij zijn voornaamste inkomsten zou kunnen verdienen. Wiecher Lever, die al jaren knipte maar omstreeks 1950 juist aan een loopbaan als beroepsknipper begon waarschuwde hij: “…dat het knippen een aardig vak is, doch er onmogelijk een bestaan als zoodanig uit te slaan is…”. En die overtuiging staafde hij in zijn brieven aan Lever met vele voorbeelden van slechte ervaringen uit zijn knipperspraktijk. Raadgevingen gaf hij ook weg: “…EEN raad is zeker goed, “HEBT U EEN STERKE MAAG? JA? Nu dan is het wel goed, want U zal met dit vak wel eens honger moeten lijden…”. En: “…Mijnheer Lever een goede raad, als men het in de wereld tot een betrekkelijke onbezorgde bestaan wil brengen begin dan nooit met iets dat men zelf moet maken (…). Een verkooper van schilderijen verdient meer als de schilder er van. Denkt u er aan…?” (brief 11 april 1950).
Klaas Bakema slaagde erin een betrekking als kantoormachinereperateur te krijgen bij de firma Ruys Handelsvereeniging in Rotterdam en door dit bedrijf werd hij in 1920 naar Indië uitgezonden. Maar hij kon niet tegen het tropische klimaat en werd ziek. Op doktersadvies moest hij zo snel mogelijk terug naar Holland, maar de firma voelde er weinig voor de kosten voor de terugreis te betalen. Men raadde hem aan het geld zelf maar op te brengen en dat kon met het knippen van portretten. Bakema hierover aan Lever (brief 11 april 1950): “…Op een tentoonstelling “Passar Gambir” voor Inlandsche kunst enz. schreef ik in. De eerste dag ontving ik al veel meer dan ik bij mijn firma verdiende. Toen deze 10 dagen voorbij waren ging ik naar de jaarbeurs in Bandoeng en kreeg daar … gratis een plaats. Alleen de warmte is fnuikend in Indië, want het zweet liep met druppeltjes van mijn neus soms… Ik heb de terug reis voor mijn vrouw, dochtertje en mij in ongeveer 8 weken verdiend, en in November 1921 kon ik met mijn gezin terug naar Holland…”.

Later trad Klaas Bakema in wenst van de firma Kramers en hij verhuisde in 1931 naar Amsterdam om daar in het filiaal van dit bedrijf te gaan werken. Hij bleef naast zijn beroep als kantoormachinereparateur bezig met knippen en andere zaken, zoals poppenkastspelen. Met dat laatste was het na 1940 afgelopen, omdat zijn kast, opgeslagen in Rotterdam, bij het bombardement van de stad verbrandde. Ook na de oorlog ging Bakema door met silhouetknippen en reisde het hele land door. Het artikel “Nederlands eerste silhouettenknipper” geeft hetzelfde beeld als naar voren komt uit zijn brieven: “…Bakema is echter artist in hart en nieren, zijn onafhankelijkheidszin dreef hem steeds verder, een vaste ankerplaats heeft hij nergens kunnen vinden. Hij is zeer aktief, pakt van alles aan, doch hij trekt zich onmiddellijk terug, zodra hij zijn onafhankelijkheid bedreigd voelt. Een rustig burgermansbestaantje is niets voor hem, daarvoor is hij te veel artist…”.

In zijn latere levensjaren ging Bakema op zoek naar andere (silhouet)knippers. Hij schreef enige knippers aan, waaronder Hans Detlev Voss, die in Rotterdam werkzaam was, maar ontving geen antwoord. Misschien uit teleurstelling daarover laat hij zich tegen Lever zeer laatdunkend uit over Voss’ werk en ook het knipwerk van Lily Eisendorn (waar Lever hem op wees) moet het ontgelden. Over de knipsels van I.G. Kerp-Schlesinger toont hij zich in eerste instantie enthousiast, maar later komen er weer bedenkingen bij hem op (brieven 11 april, 26 april en 11 juni 1950).

Kerp-Schiesinger heeft herinneringen opgehaald aan de knipkunsttentoonstelling die in 1950 in Franeker werd gehouden. Bakema zou toen niet in staat zijn geweest een demonstratie knippen te verzorgen, om onduidelijke reden. Over dit voorval laat Klaas Bakema zich in zijn brieven aan Lever niet uit. Wel verhaalt hij over zijn bezoek aan het planetarium, dat hij interessanter vond dan de geëxposeerde knipsels. Hij zou naar Franeker zijn gegaan om enige knipsels toe te voegen aan de daar van hem tentoon gestelde. Deze waren namelijk door mevrouw Kerp zonder zijn medeweten ingestuurd en hij vond de kwaliteit van deze stukken (die hij gewoon had weggegeven) niet goed genoeg. Voor het oude knipwerk, tentoongesteld in het Coopmanshûs, kon hij maar weinig waardering opbrengen: “…De ouderwetsche knipsels vond ik arm aan uitbeelding met veel krulletjes en slinger de slangetjes, doch waarin veel tijd zoek gemaakt was aan het knippen zelf, zonder een origineele gedachte als hoofdzaak te beschouwen. Een gedachte op zoo eenvoudig mogelijke wijze met een schaar uit te beelden, had (volgens mij dan) het grondmotief van die brave ouderwetsche mensen moeten zijn. Doch als antiqiuteit zijn deze knipsels natuurlijk kostbaar, zooals de meeste oude voorwerpen…”.(brief 16 oktober 1950)

Behalve een oprechte mening over het knipwerk dat hij had kunnen bekijken klinkt in Bakema’s opmerkingen ook enige verbittering door van iemand wiens (knip)werk niet echt de waardering heeft gekregen waarop was gehoopt. In die zin moeten misschien ook enige negatieve notities over het publiek (vooral op kermissen), die in de briefwisseling Bakema-Lever voorkomen, worden begrepen. Bakema zou een revolutionair zijn geweest, vol zorgen over maatschappelijke problemen. Hij was doodeerlijk, maar realiteitsblind, een denker die, als hij in een ander nest had gelegen, het als filosoof ver zou hebben geschopt, vertelden de heer en mevrouw Kerp aan Elly Stroucken. Dat lijkt wat te veel eer en (achteraf) een idealisering van zaken. Bakema’s correspondentie (uit diezelfde periode Kerp) toont een man in zijn laatste levensfase.

Iemand met gevoel ondergewaardeerd te zijn en op zoek naar mensen die hij zijn mening over van alles en nog wat kon laten weten en zijn verworven kennis -op knipkunstgebied of anders- over te dragen. (Te) doodeerlijk, zonder te streven naar geldelijk gewin, dat wordt van diverse kanten bevestigd. In de kunst van het silhouetknippen op zoek naar een opvolger: “…Twintig a dertig jaar geleden had ik al gedroomd van een tweede silhouetknipper….eindelijk is die er dan toch…”. (brief 9 april 1951) Zeker, Wiecher Lever was kort voor hun kennismaking met het knippen van portretten begonnen, maar was met het papierknippen al veel langer bezig. En hij was niet de enige, er zijn in Nederland altijd mensen geweest (ook silhouettisten) die zich bezig hebben gehouden met papierknippen, zonder dat Bakema, Lever en anderen dat wisten. Door verder onderzoek is dat de laatste jaren steeds duidelijker geworden. In de periode 1946 tot 1950 is er sprake van een oplevende belangstelling voor de knipkunst, die onder andere blijkt uit verschillende gehouden exposities (Utrecht, Franeker) en hobbybeurzen. Deze ontwikkeling komt voor Klaas Bakema eigenlijk te laat; in 1952 moet hij constateren dat zijn kermis vakgenoten een afbeelding van hem op de voorpagina van hun vakblad hebben geplaatst met als onderschrift “Kermis romantiek”. Zo keken ze dus kennelijk tegen zijn vak aan en ze zullen de enigen niet zijn geweest. Het is jammer dat hij de herwaardering voor het (silhouet)-knippen niet echt heeft kunnen meemaken.

Kijken we naar het werk dat Klaas Bakema heeft gemaakt, dan kan worden gezegd dat de positieve meningen daarover zeker niet zijn overdreven. Zijn portretten zijn veelal zorgvuldig geknipt en van aardige details voorzien. Verder wist hij de geknipte profiels, voor zover dat los van het model te beoordelen is, precies dat mee te geven wat een goed geknipt silhouet typeert: het directe en sprekende, en dat alles met een eenvoudig schaartje, een velletje zwart papier en veel vakmanschap. Dat werk verdient alle bewondering en waardering.

Door Henk van Ark.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in de Nieuwsbrief van de Stichting W.Tj. Lever 2006-4 en 2007-1