Aanwinst, Nieuwsbrief 1997-4

De belangrijkste aanwinst van dit najaar kon begin november in Weesp worden afgehaald. Het gaat om schenking uit particulier bezit van maar liefst 248 (!) knipsels van Cornelis Moojen, enige documentatie (foto’s en Moojens overlijdensbericht uit 1970) en een geschilderd portret. In onze museumcollectie beschikten we al over knipwerk van Moojen (acht knipsels) en een door Lever in 1964 geknipt profielportret. Steevast kan dit werk -gemaakt op 86-jarige leeftijd- rekenen op de bewondering en verbazing van onze bezoekers. Deze nieuwe aanwinst is dus in onze verzameling uitstekend op zijn plaats. Toeval is dat voor 1999 de expositie ‘Geknipt te Amsterdam” op het programma staat, een tentoonstelling waarop we werk willen laten zien van Evert Root, Klaas Bakema en Cornelis Moojen. Door deze schenking kan de inhoud van die tentoonstelling aanmerkelijk worden verbeterd.

De nieuwe aanwinst bestaat uit 248 knipsels, waarvan 89 opgeplakt en ten dele ingelijst en 159 exemplaren die niet zijn opgeplakt op een achtergrond. Veel klein en fijn knipwerk bevindt zich in een houten en kartonnen doosje. Verder zijn er enige foto’s, waaronder één mooie afbeelding van de knipper aan het werk, en Moojens overlijdensbericht (rouwbrief) uit 1970. Bijzonder geslaagd is het geschilderde portret, mogelijk vervaardigd door familielid C. Rol (bekend van de illustraties van Verkade-albums), dat Moojen weergeeft op middelbare leeftijd. Dit houdt in dat het portret omstreeks 1925/30 geschilderd zal zijn. Behalve knipwerk hebben we in onze verzameling ook enige documentatie, zoals een artikel uit “Goed Nieuws” (1958) en een stukje in kleur uit waarschijnlijk “Libelle” (jaren zestig). Een aardig verhaal over Moojen is te vinden in “Elsevier” van 3 december 1955, dat door CH. Wentinck geschreven artikel volgt hierna.

Misverstand in het trappenhuis

Het zal al weer enkele jaren geleden zijn, dat een eerbiedwaardig, wat ouder heertje, zich op de onderste trede van mijn destijds duistere en steile trap opstelde, en -gevraagd naar zijn bedoelingen – ten antwoord gaf: “Ik ben de Knipper”.
Gegeven de vermelde eerbiedwaardigheid, stond niets mij in de weg, het witgehaarde heertje boven te laten, zodat ik zei ,,Komt u hoven, mijnheer De Knipper.” De repliek was onverwacht : “Ik heet niet De Knipper, ik bèn de knipper”. Mij viel niets anders in dan dc overigens bepaald voor de hand liggende vraag , Wat knipt u dan?” ,,Knipsels”, antwoordde de knipper. Toen werd het allemaal zo vreemd, dat ik het begrijpen maar verder opgaf, en het heertje de hoge trap opklom.
Na een kort gesprek kwam er wat tekening in de knipper, die tenslotte Moojen bleek te heten, en geenszins zo vreemd was, als liet misverstand in het trappenhuis deed vermoeden, De heer Mooien vertelde mij, dat hij met behulp van schaar en papier silhouetten knipte, een soort kunstnijverheidswerkje, dat in de negentiende eeuw bijzonder populair was, en nu op kermissen nog wel vertoond wordt, doch dan in het genre der karikaturale portretten. Hetgeen de oude heer Moojen vertelde over zijn liefhebberij, en de manier waarop hij dat deed, wekten in hoge mate mijn nieuwsgierigheid op. Ik verkeerde toen nog in het postprogressieve stadium, dat verliefdheden vertoont op alles wat fin-de-siècle is, en beloofde mijzelf een kennismaking met en late vrucht van het geliefde Biedermeier. Wij maakten dus een afspraak. Kort daar op verhuisde ik echter, en in de erop volgende warboel raakte ik het adres van de heer Moojen kwijt.

Tot, enkele weken geleden, opnieuw onderaan een nog veel hogere trap, opnieuw bij wijze van introductie het bekende : “lk hen de knipper” klonk. Het was een verheugend geluid want ook al was sinds de eerste ontmoeting de liefde voor de negentiende-eeuwse rariteiten wel wat bekoeld, -ik had een slecht geweten ten opzichte van de heer Moojen. Daar was hij dus: nog steeds in de jeugd van zijn ouderdom, vief, zoals dat heet en monter. Ditmaal had hij een aantal knipsels hij zich. Ze waren gewikkeld in ,een groot pak, dat hij voorzichtig ontknoopte. Er bleken geweldig veel knipsels in te zitten, grote en kleine, ronde en vierkant, knipsels met een eenvoudig motiefje en met hele taferelen versierd.

Het was een plezier, naar dat alles te kijken. Een Weense vriendin, die toevallig op bezoek was, moest onmiddellijk delen in de vreugde, en kreeg enkele sprookjesknipsels voor haar kinderen. Ze heeft die nog wel niet, maar is zelf gelukkig kinderlijk genoeg om veel pret Ie beleven aan het bezit van uitgeknipte Hans en Grietjes. De verdere middag heb ben we besteed aan de knipsels van de heer Moojen Ze waren zo charmant, en zo kostelijk soms in de uitbundigheid van hun ornamentiek, in de vindingrijkheid der vormen, dat het weldra duidelijk werd, dat onze oude vriende ongewild en ongeweten, nog een echt soort volkskunst maakt.

Er waren de meer uitgebreide toestanden, met karretjes en paarden, en oude vrouwtjes met geiten en boeien met zeisen en honden en kraaiende hanen en zwanen die op het water dreven. Zonnen priemden talloze stralen het zwart in, en kabouters vermaakten zich niet het pesten van konijnen. Op andere knipsels stonden droomhuizen met oude bomen er voor, en gingen heksen, met ezels aan de hand, gebogen over de bospaden. Zulke uitvoerige taferelen waren dan omzoomd met ruim guirlande werk, waarin opnieuw medaillons waren op genomen die het een en ander in beeld brachten. De verbeelding van de heer Moojen bleek onuitputtelijk.

Doch er waren ook knipsels bij, die directer bij de gebruiksgrafiek der volkskunst schenen aan te sluiten. Dat gold hij voorbeeld voor de twee haantjes in het guirlandeske hartmotief. Als ik mij wel herinner gebruikte men lang geleden zulke knipsels om aan geliefden of verloofden te sturen. Het kan echter ook andersom zijn dat de verloofden die aan de nog onwetenden stuurden, om hun de mare kond te doen, dat hun geluk weldra bezegeld zou worden door een huwelijk.

Ook jagers en dansende kindertjes bleken geliefkoosde onder werpen van de heer Moojen, die “Des Knaben Wunderhorn” nieuw leven inblies ,met zijn sprookjesknipsels. Maar het meest verrukt waren we toch wel va de decoratieve randen, die zo’n kostelijk stel variaties vertoonden, en zo weinig op elkaar leken dat het een genoegen was, telkens neer te ontdekken dat er nog andere, onvermoede mogelijkheden waren.

Tenslotte heeft de heer Moojen ons uit zijn leven verteld. Aanvankelijk was hij timmerman, in het stadje Edam. Wat later werd hij onderwijzer aan de ambachtsschool, in het timmervak. Hij verliet Edam, waar hij in 1877 geboren was, in 1902 om naar Amsterdam te gaan. Tot liet knippen is hij gekomen, toen de kinderen kwamen. Hij knipte poppetjes en andere dingen voor hen uit oude speelkaarten. Wanneer het gezin op reis ging, in de winter, als de ruiten van de trein beslagen zijn, knipte vader dingetjes uit papier en plakte ze op de ruiten wat een groot plezier voor de kinderen bleek. Zo verwierf de heer Moojen allengs een zekere vaardigheid, en toen hij dan ook in 1943 gepensionneerd werd, besloot hij, met nog meer aandacht dan vroeger te gaan knippen. Zo ontstonden dan de met vele figuren versierde taferelen, die hij ons liet zien.

Verkopen wil hij ze niet, later zullen ze voor de kinderen van zijn kinderen misschien iets betekenen dat is de enige hoop die de oude vader heeft.

Hij tekent nooit van te voren één lijn alles wordt direct geknipt. Het begint met een knipje zus, een knipje zo. dan ontdekt hij een mogelijkheid tot een figuurtje, en van daar uit ontstaat dan het hele knipsel.

U ziet op deze pagina enkele van Moojens knipsels. Hopelijk zullen ze iets behouden hebben van de charme van de originelen. En denkt u er niet te gering over: de negentiende eeuw heeft verrukkelijke kunstwerken in het knipsel genre tot stand gebracht. Zelfs vandaag schamen kunstenaars zich niet, met liefde en toewijding het knippen te beoefenen. Zag u ooit knipsels van Cruys Voorbergh?

C.H. WENTINCK

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in Nieuwsbrief 1997-4, een uitgaven van Stichting W.Tj. Lever.