Het Snijwerk op de voor- en achterpagina (af. 1 en 6) van deze Knip-Pers is gemaakt door de heer H.H. Steffens uit Oldenzaal. Bij zijn inzending sloot hij een korte brief in met de mededeling:
“Veel schrijfwerk moet u van mij niet verwachten, daar ben ik geen held in”. Toch kunnen wij uit zijn aantekeningen onder het snijwerk het een en ander opmaken. Hij kwam eens in aanraking met knipwerk van W.Tj.Lever en thuis gekomen ging hij deze vaardigheid ook proberen. Het lukt niet direct maar door bloemen te knippen, veel bloemen, heeft hij het zichzelf aangeleerd. En over de ruggen van de insecten die daarbij hoorden, begon zijn werk uit te groeien tot miniatuurtjes als het jachttafereel (afb. 2). Ook knipte hij graag interieurs van kerken en boerderijen. In de jaren zeventig lijkt zijn voorkeur een wending te nemen. In die tijd zijn de snijdsels ontstaan omdat ‘het zien niet meer is als vroeger’ en hij bij deze techniek een vergrootglas kan gebruiken. Deze symmetrische snijdsels zijn gedeeltelijk nog geknipt en soms eerst gevouwen. Van de grotere vlakken zijn de details later apart uitgewerkt. Een enkele keer heeft hij de snijdsels daarna ingekleurd met waterverf of verschillende kleuren balpennen.
Het figuratieve begint hij nu wat los te laten. Waarschijnlijk geven de vele patronen en structuren waarmee hij als wever werkt, richting aan zijn schaar en mes (afb. 3). Wel houdt hij de neiging iets ‘bloemigs’ of ‘persoonlijks’ aan het ontwerp toe te voegen, maar dan in een ondergeschikte rol (achterzijde). De vier figuurtjes, twee mannetjes en twee vrouwtjes in het midden links en rechts, zijn er min of meer toevallig in gekomen en hebben geen specifieke betekenis (1973). Uit het herdenkingssnijdsel van 1986 (afb. 4) blijkt enige beïnvloeding door vroegere knippers. Misschien om, vasthoudend aan zijn eigen gedetailleerde manier van snijden, toch te kunnen voldoen aan een opdracht om gegevens te verwerken. Echt verdiept heeft hij zich in de oude papierknipkunst niet. Voordat de heer Steffens gaat snijden tekent hij meestal slechts een gedeelte voor; soms heeft hij geen beeld voor ogen en werkt hij op het gevoel.
“Ik zie wel waar ik uitkom”. Als het werk vordert ontstaat er iets en weet hij hoe hij het resultaat wil zien. De heer Steffens heeft vroeger tekenles gehad en direct na de oorlog kunstnijverheidsonderwijs gevolgd, met de bedoeling om glas-in-loodzetter te worden. Omdat hij bij de sollicitaties met zijn dertig jaar al te oud was, is daarvan niets terecht gekomen en keer de hij terug in zijn oude weversberoep. In beide beroepen speelde het versierende element een rol, niet verwonderlijk dat dit doorwerkte in zijn hobby, zijn manier van knippen en snijden. Een hobby die veel geduld vraagt, een ongekend geduld.
Behalve de schaar en het mes hanteert de heer Steffens ook zelfgemaakte gutsjes. Deze apparaatjes maakt hij van lege, schoongemaakte balpennen, waaraan hij een scherpe punt slijpt. Daarmee snijdt en ‘ponst’ hij heel fijne onderdeeltjes, zoals bloemen en ranken uit – liefst wit – papier, dat hij op een harde ondergrond legt: op een plaat die in de confectie-industrie gebruikt wordt om stof te stansen. Op deze ondergrond worden zijn mesjes niet zo gauw bot. Daarna plakt hij alle losse onderdeeltjes op een dik papier of dun karton en voegt het tot een geheel. De heer Steffens is een solist: hij werkt het liefst alleen en wordt niet graag op zijn vingers gekeken. Hoewel het hem veel waardering opleverde, heeft hij weinig geëxposeerd. Ook zoekt hij geen contact met andere knippers. Hij heeft wel bewondering voor het hedendaagse knipwerk en geniet van de grote verscheidenheid – de moderne, gestyleerde stijl uitgezonderd. Hij blijft trouw aan zijn eigen stijl en werkwijze, is er graag voor zichzelf mee bezig. Zelf versieren, ontwerpen, zelf de gebruiksvoorwerpen maken, zoals hij ook eens zelf een weefgetouw maakte en daarmee de krant haalde: ‘H.H. Steffens, de Knutselkoning van Oldenzaal’.
Magda Helms