Nicolaas Verkolje en Koertens stamboek, Papyria 5

Nicolaas Verkolje, 1683-1746 penseel in grijs potlood, h 192mm × b 282mm, Rijksmuseum

In Rijkmuseum Twente is van 5 februari t/m 12 juni 2011 de tentoonstelling “Nicolaas Verkolje (1673-1746) “De fluwelen hand” gehouden. De expositie werd begeleid met een uitstekende catalogus, een vlot geschreven artikel in het museummagazine Muse en voor bezoekers was er gratis een gids met beschrijvingen van alle tentoongestelde kunstwerken beschikbaar [1]. In Muse wordt het leven van Verkolje en zijn artististieke ontwikkeling kort geschetst:

Nicolaas Verkolje werd op 11 april 1673 geboren als oudste zoon van Judith Verheul en Johannes Verkolje, een in zijn tijd al zeer gewaardeerd Delfts portrettist, genre- en historieschilder. Nicolaas kreeg teken- en schilderles van zijn vader. Door het overlijden van Johannes in mei 1693 werd Nicolaas’ leerperiode abrupt afgebroken. Vertrouwd als hij was met zijn werkwijze, voltooide hij diens nog lopende opdrachten tot grote tevredenheid van de klanten. In 1694 verhuisde weduwe Judith Verkolje met haar gezin naar Amsterdam om dichter bij familie te zijn en de kinderen meer mogelijkheden te bieden om zich artistiek en economisch te ontplooien. Nicolaas ontwikkelde zich in Amsterdam tot een gewaardeerd schilder. In 1704 trouwde hij met Anna Maria Wulffingh en vestigde hij zich aan de Prinsengracht. Het echtpaar kreeg drie kinderen. In zijn directe omgeving woonden destijds diverse kunstenaars met wie hij samenwerkte of bevriend raakte, zoals Jacob Houbraken, Isaac de Moucheron en IsaacWalraven. Tot zijn leerlingen behoorden de gevierde portrettist Jan Maurits Quinkhard en de bekende genreschilder Gerrit Zegelaar. Na 1720 werd Verkolje gehinderd door toenemende hardhorendheid. Mogelijk was deze het gevolg van de malaria die hem in 1718 meer dan een halfjaar van het werk had gehouden. Gedurende zijn laatste levensjaren leed hij aan ernstige jicht. Hij overleed in 1746 en werd begraven in de Zuiderkerk.
(…) Aanvankelijk schilderde Nicolaas genrestukken en portretten in de stijl van zijn vader: subtiel, maar niet gladjes. Daarnaast verdiepte hij zich in het werk van andere kunstenaars. Zo schilderde hij boerentaferelen in de trant van Adriaan van Ostade en nachtelijke scènes met een brandende lamp of kaars naar of in de stijl van de Leidse fijnschilder Gerard Dou. Omstreeks 1705 ging Verkolje zich steeds meer toeleggen op het maken van historiestukken: historische, Bijbelse en mythologische thema’s en allegorieën. Deze koerswijziging hing vermoedelijk samen met de heersende smaak onder de Amsterdamse kunstverzamelaars en -handelaren tot wier kring hij behoorde. Dit netwerk moet een stimulerende omgeving zijn geweest, met veel aandacht voor de Franse kunst uit de 17de eeuw en uit de eigen tijd. Naast schilderijen maakte Verkoije ook geschilderde kamerdecoraties in Amsterdamse grachtenhuizen, beschilderde hij meubels en maakte hij ontwerpen voor tuinvazen die de beeldhouwer Jacob Cressant uitvoerde. Gedurende de laatste jaren van zijn actieve loopbaan koos Verkolje vooral in zijn historiestukken, onder invloed van moderne Franse schilders als Watteau en Boucher, voor een fris kleurenpalet, vrijere composities, minder gestileerde figuren. Door zijn tijdrovende manier van schilderen was zijn productie niet zo omvangrijk: ongeveer honderd schilderijen -ruim dertig historiestukken, ongeveer vijftig portretten en twintig genrestukken- hebben de eeuwen overleefd, evenals tientallen tekeningen en prenten
“.

N.Verkolje, Portret van J. de Haas, Teylers Museum, Haarlem

In de tekeningen van Verkolje waren we natuurlijk geïnteresseerd omdat bekend was dat hij met een grote reeks portretten een grote bijdrage heeft geleverd aan het Stamboek van Joanna Koerten. Om precies te zijn maakte hij 44 tekeningen voor dit papieren monument, waaronder 43 portretten. Op de tentoonstelling in Enschede was een prachtig zelfportret te zien waarop de kunstenaar zich afgebeeld heeft met in de hand een map waarop geschreven staat: “AFBEELDINGEN voor het STAMBOEK van juff. J. KOERTEN. Verkolje heeft zichzelf een porte crayon (krijthouder) in de gebarende rechterhand gegeven Zijn beroep is daardoor veel beter weergegeven dan op andere getekende zelfportretten. Rechts op de achtergrond zien we op een schildersezel het geschilderde portret van Joanna Koerten, een huldeblijk die overeenkomt met het gegraveerde portret van Koerten, vastgehouden door de Faam, in het derde deel van Arnold Houbrakens “groote Schouburgh”.

De datering van het ontstaan van Koertens Stamboek is onzeker. Plomp stelt in zijn artikel in het Leids Kunsthistorisch Jaarboek, zich baserend op mededelingen van Houbraken, dat er pas sprake was van het Stamboek na de dood van Joanna in 1715 (zie afbeeldingen onderaan het artikel) . Dit wordt betwijfeld door Te Rijdt die, uitgaande van de tekening voor het titelblad van het handtekeningenboek van Koerten door Jan Goeree (1708), tracht te bewijzen dat Koertens collectie al voor dit jaar als Stamboek gezien moet worden. Hij toont aan dat al snel na het huwelijk van Joanna met Adriaan in 1691 een verzameling van bezoekersbijdragen werd aangelegd, met handtekeningen, lofdichten en tekeningen. Dit al vanaf 1693-1695. Op zich is dit niet onjuist, maar door fouten en ontbreken van een direct bewijs, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van de benaming Stamboek op een tekening of in een lofdicht voor 1715, blijft Te Rijdts poging vooralsnog niet het gewenste resultaat op te leveren en gaat onze voorkeur uit naar de opvatting van Plomp, tot het tegendeel alsnog kan worden bewezen.

Hoe dan ook, zeker is dat Adriaan Blok na 1715 er zeer veel voor over heeft gehad de herinnering aan het werk van zijn vrouw en haar bijzondere gave vast te leggen. Plomp vat dit als volgt samen:
Uit Houbrakens woorden valt op te maken dat het leeuwendeel der tekeningen pas ná 1715, het sterfjaar van Joanna Koerten, en waarschijnlijk vóór 1726, het sterfjaar van Adriaan Blok, gemaakt is. Ook blijkt hieruit dat Blok portretten liet tekenen enerzijds van de schrijvers, die zijn vrouw geroemd hadden, en anderzijds van de veelal hooggeplaatste personen, die haar bezocht hadden. Bovendien liet hij allegorische tekeningen maken die vaak weer refereerden aan de geschreven loftuitingen. In de loop van het verhaal zal blijken dat hij daarbij nog portretten van de tekenaars van deze zinnebeeldige tekeningen. Uiteindelijk plaatste hij deze portretten van dichters, hoogwaardigheidsbekleders en kunstenaars, zo valt bij Houbraken te lezen, naast de respectievelijke gedichten, handtekeningen (‘zinspreuken’) of allegorische werken. De makers van deze portretten, sommige leverden tientallen bladen, zijn waarschijnlijk betaald voor dit werk, of de dichters en de tekenaars van de allegorische werken het inderdaad als eerbetoon vervaardigd hebben, is moeilijk te achterhalen [2]”.

Nicolaas Verkolje, Portret van Sophia Charlotte van Hannover, Albertina, Wenen

Plomp richt zich met zijn artikel op de portretten uit Koertens Stamboek. In een appendix is een lijst van 103 voor dit boek geportretteerde personen opgenomen, gebaseerd op vermeldingen in de Testas catalogus. Er zijn ook kunstwerken bij: die niet in de catalogus voorkomen, maar die door hun gedicht duidelijk bij het Stamboek horen. Waar mogelijk vermeldt hij de huidige verblijfplaats van een tekening of de verkoop ervan op een veiling.

Nicolaas Verkolje/Th. van der Wilt, Portret van H. K. Poot, Teylers Museum, Haarlem

Nicolaas Verkolje en knipkunst. Het blijft een intrigerende combinatie. Niet alleen door zijn fascinerende zelfportret met de map met afbeeldingen voor het Stamboek van Koerten en het schilderij van Koerten op de achtergrond en zijn tekeningen voor dat Stamboek. De klantenkring van Verkolje strekte zich uit van Hoorn tot Vlissingen en bestond uit vertegenwoordigers van de burgerlijke elite. Opvallend zijn de Hoornse relaties, zo ontving hij onder meer twaalf portretopdrachten vanuit de Hoornse regentenfamilies Van Bredehoff en Van Foreest. Wij denken dan onmiddellijk aan knipwerk dat voor leden van die families is gemaakt. Een grote affiniteit met zijn werk toonden leden van de doopsgezinde familie Van Mollem in Amsterdam, rijk geworden in de handel en zijde-industrie. Hij maakte een portret van David van Mollem en een prachtig groepsportret van diens familie op Zijdebalen bij Utrecht, ook tekende hij voor hen allegorische voorstellingen als titelprent voor een “huwelijkszang” en kochten zij schilderijen van zijn hand. Uit de inventaris opgemaakt na het overlijden van Van Mollem blijkt dat hij maar liefst tien genre- en historiestukken van Verkolje bezat. Wij denken natuurlijk onmiddellijk aan de portretten die Justus van Maurik postuum maakte van David van Mollem en zijn dochter Lavina Satijn-Van Mollem. Er zullen nog meer knipsels zijn geweest want uit de inventaris van de nalatenschap van Antonie Sijdervelt, de kleinzoon van Van Mollem, van 1796 weten we dat “Op het Groene kamertje drie snijsels van Justus van Maurik met hun lijsten” bevonden [3].

Door Henk van Ark

Noten

  1.  Paul Knolle/Everhard Korthals Altes (red.), Nicolaas Verkolje (1673-1746), De fluwelen hand, Zwolle 2011; Paul Knolle, “De fluwelen hand van Nicolaas Verkolje”, MUSE Rijksmuseum Twente, jrg. 5, nr. 9 (2011), p. 6-13.
  2.  Zie de literatuuropgave in de noten van het opstel “De onmisbare catalogus”.
  3. D.P. Snoep, C “Zijde balen, Lusthof aan de Vecht “, Centraal Museum Utrecht 1981, p. 85-88.