Koerten als voorbeeld, KoertenKoerier 16

Peter de Grote heeft Joanna Koerten in 1697 bezocht. In de 19de eeuw is zijn bezoek vastgelegd in een interessante boekillustratie. Deze illustratie is te vinden in de “Galerij van beroemde mannen en vrouwen in Nederland”, door een vriendin der jeugd (eerste druk 1821-22).

Het is een uitgave van P. den Hengst en zoon. Margaretha Jacoba de Neufville (1775-1856) was die vriendin der jeugd.
De illustratie werd getekend door Jacobus van Meurs (1758-1824) en gegraveerd door Daniël Veelwaard ((1756-1851).

We zien Peter de Grote afgebeeld in een groot en hoog vertrek, zittend in een stoel voor een tafel, terwijl hij met de rechterhand een ingelijst kunstwerk vastpakt. Achter die tafel staat Joanna Koerten die het kunstwerk aan de Russische vorst laat zien. Dat kunstwerk is ongetwijfeld een papierknipsel dat een portret in een ovalen, gekroonde lauwerkrans, met wimpels links en rechtsboven voorstelt. Onder het portret een scheepswerf met een schip in aanbouw or ondehoud. Geheel links staat een schildersezel met daarop een knipsel of schilderij met een forse boom en deel van een boerderij.

Bij de illustratie vertelt De Neufville een mooi romantisch verhaal over een moeder met haar twee kinderen Henriëtte en Mimi.

Het verhaal gaat als volgt:

MOEDER. Wel kinderen! Wat voert gij toch uit? De geheele kamer ligt vol,vodden en snippers; ik houd er niet van, dat het er zoo ongeredderd uitziet!

HENRIETTE. Ik knip poppetjes van kaart moeder!

MIMI. En ik maak bloempjes van papier!

MOEDER. Laat eens zien, wat gij uitgevoerd hebt.-nu JETJE! dat is niet veel bijzonders; er is waarlijk weinig kunst aan, om zoo de heeren, vrouwen en boeren van eene kaart in de rondte uit te knippen-Wat hebt gij daarmeê voor als het werk af zal zijn?

HENRIETTE. Och, weet niet al, moeder! als ik geene kaarten meer heb, dan zoek ik poppen en snippers bij elkander, en gooi alles te zamen in het vuur.

MOEDER. Eene nuttige bezigheid, voorwaar! Dat is nu niet voor een meisje van uwe jaren, om zoo den tijd te zitten verspillen met dingen, welke geen het minste nut hebben. En wat hebt gij gemaakt MIMI? Wel eene bloem moet dat zijn? Een plat rondje van blaauw papier, met een’ steel en twee lange smalle bladen! Wat hebt ge daarbij gedacht?

MIMI. Ik wilde eene roos maken, moeder!

MOEDER. In mijn oog zijn de rozen rood, of wit, of geel; maar nimmer blaauw; ook niet plat als een pannenkoek; ook niet met smalle bladen aan den steel; er zijn er altijd drie of vijf langwerpig rond en uitgetand; dit alles had gij kunnen zien, zoo gij maar even in den tuin waart gegaan.

MIMI. Ik had toch geen ander papier dan dit blaauwe!

MOEDER. Dan hadt gij eene andere bloem moeten proberen te maken; er zijn blaauwe bloemen genoeg in de natuur. Zoo maar wat te zitten knoeijen, zonder dat het u schelen kan, of er wat goeds of wat leelijks uit uwe handen komt, is geheel nutteloos werk; en hetgeen beide thans gedaan hebt, mishaagt mij.

HENRIETTE. Maar moeder! Wat zal ik anders knippen dan koppen, die reeds geteekend zijn? Ik kan uit mijn hoofd niets bedenken!

MOEDER. Dan moest gij liever niet knippen Vind dan iets meer degelijks (te) doen.

MIMI. Ik dacht, dat mijn roosje zoo mooi was.

MOEDER. Dan dacht gij geheel verkeerd; ik vind uw bezigheid in zich zelve beter dan die van uwe zuster; maar het is dwaas, dat gij bij die bezigheid niet meer nagedacht hebt.

MIMI. Ja maar, lieve moeder! Al zat ik nu nog zoo lang te denken, zou ik toch geene roos kunnen maken, die naar eene wezenlijke geleek. Dat zou geen mensch kunnen doen, geloof ik!

HENRIETTE. Geen mensch zou ook, geloof ik, wat wezenlijks moois van eene kaart kunnen knippen!

MOEDER. Gij bedriegt u beide. Het is zeer mogelijk van papier, of liever nog van fijn batist, bloemen na te maken, die zoo fraai zijn, dat er slechts aan ontbreekt, om ze voor gegroeide bloemen te doen houden. En wat het knippen betreft; landschappen, zee-gezichten, beelden, beesten, enz. zijn op die wijze wel eens van papier vervaardigd, welke door ieder, die ze zag, met regt zijn bewonderd geworden, en, bij verkoop veel geld waardig gekeurd.
Nu begeer ik niet, dat gij eene van beide terstond iets zoo fraais zult maken; maar slechts, dat hetgeen gij doet bewijzen drage, dat gij uw redelijk verstand er bij gebruikt hebt, en dat het ten minste te goed zij, om terstond of in het vuilnisvat geworpen te worden; want dat is gelijk ik reeds gezegd heb, tijd verbeuzelen, en dit mag men nimmer doen.
Op eenen anderen dag zal ik u, JETJE, iets voorknippen, en voor u, MIMI! een bloempje maken, welke een en ander gij dan zult trachten na te doen; maar daar is het nu vóór den eten Te laat toe; zoo ge wilt, zal ik liever den overigen tijd besteden, met u iets te verhalen van eene vrouw uit ons Vaderland, die in beide vakken bijzonder uitgemunt heeft.

HENRIETTE EN MIMI. 0 zeer gaarne zullen wij daarnaar luisteren, lieve moeder!

MOEDER. In het jaar 1650 werd te Amsterdam geboren JOHANNA KOERTEN, naderhand getrouwd met ADRIAAN BLOK. Deze vrouw had in hare jeugd geen prullen zitten maken; maar er zich op toegelegd, om de voorwerpen, zoo als zij ze zag, na te bootsen, met de schaar, met de pen, met de naald, met het penseel, zodat zij, in jaren toenemende, ook in de kunst vorderde.

Uitmuntend fijne knipsel, zeer kunstige schriften, fraaie borduursels, Vrij goede teekeningen en schilderijen kwamen hare handen. Daarenboven kon zij zeer na bloemen Na te bootsen, kant maken, of, zoo als men het noemt, speldewerken, op glas graveren, vruchten en andere afbeeldsels van was gieten. Hare bekwaamheid al meer en meer bekend wordende, kwam het zoo ver, dat vreemdelingen, die te Amsterdam vertoefden, die stad zelden verlieten, zonder haar werk te zijn gaan zien; zelfs kreeg zij te dien einde misschien eens iets waarlijk fraais voor den dag komen, en dan zal het mij een waar genoegen zijn, er mijne kamer meê op te schikken; maar werk nooit zonder oogmerk en zonder nadenken.-Redt nu al uwe prullen en snippers op, dan gaan wij aan tafel

HENRIETTE. Daar sterft op eens een heel gezelschap van heeren en dames!

MIMI. Zou ik mijn roosje ook maar niet weggooijen, moeder?

MOEDER. Wat dacht u zelve? Ik voor mij vind het niet beter waard.

MIMI. Och, Arm bloempje! Hetwelk ik met zoo veel moeite gekweekt heb, ik zal u in de keuken in het vuur werpen, dan beschijnt u ten minste nog een veenzonnetje bij uwen dood!

Margaretha Jacoba de Neufville was de oudste van vier kinderen uit het huwelijk van David Mattheus van Gelder de Neufville en Elisabeth Barnaart, De familie woonde ‘s winters in Amsterdam en ‘s zomers op het landgoed “Spaar- en Hout” bij Haarlem. De familie was doopsgezind. Op het landgoed verbleef Margaretha tot haar dood, ze was lichamelijk gehandicapt waardoor zij haar hele leven mank liep. Ze had een uitstekende opvoeding (talen, schilderen, handwerken) zoals gebruikelijk in gegoede kringen van die tijd. Ongehuwd bracht ze haar tijd door in het ouderlijk huis waar zij zich bezighield met letterkundige werkzaamheden.

Bekend van haar zijn behalve de “Galerij van beroemde mannen en vrouwen” (1821-22), “De Kleine Pligten” (1824), een oorspronkelijke voorstelling in brieven van zeden uit het begin van de 19de eeuw en “De Schildknaap”(1829), een oorspronkelijk historisch-romantisch verhaal. Voor kinderen maakte ze onder andere “Zes nieuwe oorspronkelijke Nederduitsche verhalen voor kinderen “(1834) en “Acht oorspronkelijke Nederduitsche verhalen voor de jeugd (1840).

Literatuur
Zuidema, “Neufville, Margaretha Jacoba“, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek,deel 3 (1914).

Door Henk van Ark
Dit artikel verscheen eerder in KoertenKoerier 16, najaar 2021