Het knipsel van de liereman, KoertenKoerier 14

Tot de collectie van de Familiestichting De Flines behoren enige knipsels van Joanna Koerten. Het zijn geknipte portretten van Peter de Grote en Frederik III van Brandenburg en het kleinere knipsel De Liereman.
In een artikel van C. van Son komen deze kunstwerken (toen in bezit van E.W. de Flines uit Bussum) al aan de orde en werden ze ook afgebeeld. In het artikel van J.D.C. van Dokkum worden deze knipsels eveneens besproken. Op de tentoonstelling van 1946 waren deze knipsels aanwezig. Met name de portretten van Koerten zijn heel vaak besproken in artikelen, dat geldt niet voor de liereman. Daarvan werd alleen vermeld dat het gemaakt was naar een ets van Callot en het werd als vanzelfsprekend, omdat het gesigneerd was (“IK”) en voorkwam in de De Flines verzameling, beschouwd als een zeker werk van Joanna.
Daar werden echter vragen bij gesteld. Er werd op gewezen dat het knipsel niet wordt genoemd in de Testascatalogus en er ook een ander knipwerk was gesigneerd met IK, namelijk een bavelaar van Jan Kopper.

Het knipsel duikt dus voor het eerst op in het artikel van Van Son uit 1910. Hij schrijft daarover: “De beschouwing der afbeeldingen door den eigenaar welwillend ter reproductie afgestaan, zal ieder doen zien, hoe de papieren snijkunst van Johanna Koerten een zeer bijzonder eigen karakter draagt, geheel verschillend van de silhouetmanier of vlakke knipkunst. De brede behandeling van den liereman vermoedelijk naar een oud prentje geknipt, zou doen denken aan een penschets onzer oude meesters, indien enkele verschoven en opgekrulde reepjes papier niet de schaarkunst verrieden“.

De liereman komt als afbeelding ook voor in het artikel van Van Dokkum uit 1915. Hij noemt de liereman alleen en vermeldt dat zij haar werkstukken soms ondertekende. De liereman was aanwezig op de knipkunsttentoonstelling van 1946 in Utrecht. Het komt voor op de getypte cataloguslijst als nr.3 uit het bezit van J.J.de Flines uit Amsterdam. In haar artikel in Historia schrijft Catharina van de Graft: “Haar bedelaar met de draailier ontleende zij aan een prent van Jacques Callot [2] als nummer 2 van een serie van 25 prenten onder den titel “Les Gueux”, in 1622 verschenen”.[3]
In het vervolgartikel wordt de liereman alleen genoemd: “Bij dit knipsel [Grote, red.] en dat van twee andere van haar, de afbeelding van Frederik III, keurvorst van Brandenburg; en van een bedelaar met de draailier, had de inzender, Mr.J.J. de Flines te Amsterdam, enz. Een afbeelding van de liereman zien we pas weer in het boek “Schaarkunst” uit 1983. De stichting Familie de Flines hield in november 1987 een tentoonstelling over stukken uit het familiearchief in he Vlaams Cultureel Centrum in Amsterdam. De liereman is in de kleine catalogus nr.21.
Ook in latere artikelen zijn wel afbeeldingen van de liereman opgenomen, maar verdere informatie over dit knipsel is daarin niet te vinden. Als afbeelding van (oud) knipwerk is de liereman zeer geschikt dankzij de duidelijke grafische uitvoering.

Vanaf het begin van de bekendheid van het knipsel in het publieke domein is het altijd beschouwd als werk van Koerten. In de eerste plaats omdat het zich bevond in de collectie De Flines, samen met ander werk van Koerten. Dit werd versterkt door de gekerfde signatuur IK. Vergelijken we die signatuur met die van Jan Kopper, in sommige van zijn werken toegepast, dan is er geen sprake van enige overeenkomst. De IK van Koerten is een snel gekerfd teken, de IK van Kopper heeft een zeer strakke, Romeinse uitvoering.
Dat Koerten werkte naar voorbeeld van Callot ligt voor de hand. Zijn etsen en gravures waren in de 17de eeuw zeer geliefd. Zijn grafische werk leent zich bijzonder goed voor de werkwijze van Koerten. Zijn werkte graag naar gedrukte voorbeelden (zie haar portretten) waarbij uiteindelijk haar knipwerk veel gelijkenis vertoonde met grafisch werk. Alleen bleef het daar niet bij, want zij heeft ook veel ruimtelijk werk gemaakt, dat we helaas slechts uit vermeldingen kennen.
De liereman komt niet voor in de Testascatalogus voor, maar dat zegt op zich niet veel. Het is klein werk dat mogelijk als niet zo belangrijk werd beschouwd. De grotere stukken van bekende personen maakten natuurlijk een veel grotere indruk. Bovendien zijn er voorbeelden van ander werk bekend dat wel degelijk voor het Stamboek was bedoeld, maar niet voorkomt in de Testascatalogus. Ook kan het knipwerk zijn ondergebracht in de omslag waarin van alles was opgenomen.
Overzien we dit alles, dan komen we tot de konklusie dat de liereman zonder meer een kunstwerkje van Koerten is, dat wellicht als een oefenstuk moet worden beschouwd. Een knipsel dat vrij klakkeloos werd gekopieerd en tamelijk grof is uitgevoerd.

Literatuur
– C. van Son, “Schaarkunst”, Elsevier’s geillustreerd maandschrift, 20 (1910).
– J.D.C. van Dokkum, “Hanna de knipster en haar concurrenten”, Het Huis Oud en Nieuw, 13 (1915).
– C. Catharina van de Graft, “Papieren Knipwerk”, Historia, 11(1946).
– Joke en Jan Peter Verhave, Schaarkunst, ontwikkeling van de papierknipkunst in Nederland, Arnhem 1983.

Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de KoertenKoerier 14, najaar 2020
Afbeeldingen Rijksmuseum en WikiCommons