Kort voor de sluiting wist het Nederlands Museum van Knipkunst in Schoonhoven een belangrijk bruikleen te verwerven: twee ingelijste knipsels met linten gemaakt voor het huwelijk van Samuel van Hoogstraten en Josina Meyners in 1781. De maker van deze knipwerken is niet bekend. Gelukkig kon dit bruikleen worden overgenomen door het Westfries Museum. Voor de familie van Hoogstraten was het onderwerp papierknipkunst niet onbekend. Johanna Koerten knipte van de taalkundige David van Hoogstraten (1658-1724) een portret dat ooit tot haar collectie moet hebben behoord. Tot nu toe is de verblijfplaats van dit portret niet opgespoord, mogelijk is het verloren gegaan. Michiel Roscam Abbing uit de familie Van Hoogstraten publiceerde kort geleden over de relatie Koerten en Van Hoogstraten een gedegen artikel in het tijdschrift Amstelodamum (jrg.94, nr.2, maart-april 2007, p. 14-29).
Knipkunstenares Joanna Koerten (1650-1715) was eind 17de, begin 18de eeuw in Amsterdam een beroemdheid. Na haar huwelijk met Adriaan Blok stortte zij met al haar energie op het papierknippen en verwierf daarmee grote faam. Vorstelijke personen, geleerden, kunstenaars, dichters en reizigers bezochten haar kabinet en zetten hun handtekeningen in een speciaal bezoekersboek. Van dit boek zijn nog de getekende omslagtekening (door Jan Goeree) en enige bladen met handtekeningen en inscripties bekend. Het handtekeningenboek groeide in de loop der jaren uit tot een grote verzameling van handtekeningen, gedichten, kalligafieën, tekeningen en portretten. Naar onze mening (zie Nieuwsbrief 2000, nr.4, het Joanna Koerten nummer) kreeg deze verzameling pas na de dood van Koerten in 1715, op initiatief van Adriaan Blok, de benaming Stamboek. Helaas laat Roscam Abbing in zijn artikel die begrippen (handtekeningen boek en stamboek) door elkaar lopen, wat verwarrend werkt.
David van Hoogstraten was apotheker in Dordrecht en werd benoemd tot conrector van de Latijnse School in Amsterdam. Die functie bekleedde hij van 1694 tot 1722. In Amsterdam ging zijn belangstelling vooral uit naar de Nederlandse taal- en letterkunde. Na zijn verhuizing naar Amsterdam in 1694 moet Van Hoogstraten al snel kennis gemaakt hebben met de Amsterdamse schaarminerve. Al in 1695 maakte hij een lofdicht in het Latijn, ongetwijfeld na een bezoek aan haar kabinet. Dat gedicht, eigenhandig geschreven en ondertekend, zal hij aan Koerten hebben aangeboden en zij zal dat in haar verzameling hebben bewaard. Ook heeft hij voor Koerten een in het Nederlands geschreven lofdicht gemaakt, dat is opgenomen in zijn Verzamelde Nederlandse Gedichten en Koertens Lofdichten uitgaven van 1735 en 1736. Bezoekers aan Koertens kabinet schreven niet alleen hun naam in haar handtekeningenboek, maar boden ook vaak wat aan. De een maakte een gedicht, een tweede kalligrafeerde en een derde vervaardigde een toepasselijke illustratie. Zo dijde Koertens verzameling uit met allerlei bijdragen. Van Hoogstraten maakte ook gedichtjes bij de schrijfkunst van Matthys van der Hey en tekeningen van Boitard en Tideman.
Koerten was Van Hoogstraten ongetwijfeld dankbaar voor zijn bijdragen in geschrift en besloot in 1706 van hem een portret te knippen, nadat zij een prent van hem had gezien of in handen gekregen. Zij deed dat op eigen initiatief, Van Hoogstraten had hierom niet gevraagd. Het portret zal niet alleen bedoeld zijn als illustratie van haar vakmanschap maar ook om te laten zien hoe een van haar kennissen -of wellicht vrienden-, die een geleerde dichter was, eruit zag. Bij dit portret werd een Latijns gedicht geschreven door Joan van Broekhuizen, dat weer werd vertaald door Johannes Brandt en Joannes Vollenhoven.
In de “Groote Schouburgh” van Arnold Houbraken worden vele pagina’s gewijd aan het werk van Koerten. Houbraken, die Koerten zeer goed gekend moet hebben, noemde Van Hoogstratens portret als een van de voorbeelden van haar portret knipkunst. Het geknipte portret is gemaakt naar voorbeeld van een portretprent die aanwezig was in het voorhuis van Johannes Brandt. In 1706 komen daarvoor twee grote en een kleinere in aanmerking. Zij geven alle Van Hoogstraten weer als geleerde of dokter, namelijk gekleed in toga met witte bef. Niet bekend is naar welke prent Koerten het portret heeft geknipt. Roscam Abbing acht het het meest waarschijnlijk dat zij een van de door Petrus Schenk gemaakte portretprenten tot voorbeeld heeft genomen. Omdat het papieren kunstwerk tot nu toe niet is ontdekt is dat met zekerheid helaas niet aan te tonen.
Het verhaal van het portret van David van Hoogstraten is een prachtige illustratie van de contacten tussen de culturele elite van Amsterdam aan het einde van de 17de en het begin van de 18de eeuw. Ook wij hebben geprobeerd meer zicht op dit interessante onderwerp te krijgen. Via de Wetenschapswinkel Letteren van de Universiteit van Utrecht kwamen wij enige jaren geleden in contact met dr. Els Kloek die bereid was te proberen een van haar studenten hiervoor te interesseren. Barbara de Hoop meldde zich daarvoor enthousiast en bezocht ons museum in Schoonhoven om vervolgens -met steun van Els- aan de slag te gaan. Een ellendige ziekte zorgde ervoor dat het nooit tot een mooie studie is gekomen. Wie het lemma over Koerten opzoekt in het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland zal nu begrijpen waarom dit aan Barbara is opgedragen. Hopelijk betekent het artikel van Roscam Abbing (en de uitgave van “Geknipt!”) wel dat meer (kunst)historici zich met de geschiedenis van de knipkunst zullen gaan bezighouden. Dat zal ongetwijfeld meer interessante vondsten opleveren.
Door Henk van Ark.
Dit artikel verscheen eerder in de Nieuwsbrief 2008-1, een uitgave van Stichting W.Tj. Lever.