Geleerde heren, Abrahamsz, Bogaert en van Hoogstraten, KoertenKoerier 7

Petrus Francius, besproken in een van de voorgaande artikelen, was een geleerde die voor Joanna Koerten en haar man Adriaan zeer belangrijk is geweest. Maar hij was niet de enige, dat geldt bijvoorbeeld ook voor Galenus Abrahamsz, Adriaan Bogaert en David van Hoogstraten.
Koerten heeft van Francius een portret geknipt dat een gedicht van Adriaan Reeland meekreeg. Zij maakte ook een portret van David van Hoogstraten. Van beide portretten is de verblijfplaats nu niet meer bekend. Of zij van Abraham Bogaert ook een portret heeft geknipt is niet duidelijk. Uit vermeldingen blijkt dat niet, maar gezien hun relatie zou dit wel voor de hand liggen.
Wel bekend is het portret van Galenus Abrahamsz dat op de tentoonstelling in museum Willet-Holthuysen in 2015/16 te zien is geweest.

Galenus Abrahamsz (1622-1706)

Het geknipte portret van deze doopsgezinde voorganger is het vroegst bekend grote knipsel van Koerten, gedateerd 1692. Weliswaar zijn er enige kleinere knipsels bekend die aan Koerten worden toegeschreven, mogelijk zou het daarbij gaan om jeugdwerk. De afbeelding is een borstbeeld, naar links met op het hoofd een hoed met brede golvende rand. Abrahams heeft in de, wat ongelukkig uitgevallen, rechterhand een opengeslagen Grieks testament. Het borstbeeld is opgenomen in een ovaal met onderschrift: “Doctor Galenus Abahamsz, Leeraar“. Daaronder een twee-regelig vers met de tekst: “Zie hoe de Wysheyd speeld in het doorzigtig Weezen/der schrand’ren Arts, die Ziel en Lighaam kan geneezen”. Links onder het jaartal “1692“, rechts de signatuur “J. Koerte“.

Dit portret wordt in de Testascatalogus vermeld in de rubriek Sneywerk onder nummer 14:
Het Portrait van de Dr. Galenus Ambrahamsz, Leeraar, Borststuk, met een boek in de hand, en een vaars daar onder, in dito, en dito“. (= in zwarte lijst, tussen spiegelglazen). Nicolaas Verkolje maakte een tekening naar aanleiding van dit knipsel, te vinden in de catalogus onder nummer 31 van Konst-Boek, Letter A.: “Een dito (=een portret), Galenus Abrahams, met een Vrouwtje en meerder bywerk, door den zelven (= Verkolje)“. Die tekening wijkt dus af van de in knipwerk uitgevoerde afbeelding. Aan de tekening van Verkolje wijdt “A.J.“ (Anthony Jansen, 1625/26-1699?) een gedicht in de Lofdichtenuitgave van 1736:
Galenus Abrahamsz,/Leeraar der Mennoniten, met de Welsprekentheit/aan zyne zyde, overkunstig door/Nicolaas Verkolje getekent. De vrouwenfiguur die dus bij de beschrijving van het knipsel in de Testascatalogus is dus de figuur van de welsprekendheid.

De Lofdichtenuitgave heeft verder een poetische bijdrage van Abrahamsz. zelf. Die is opgedragen aan Joanna Blok “Ter opschrandering van haren geest, tot waardiger betrachting”.
Galenus Ambrahamsz. de Haan werd geboren in Zierikzee (1622) en overleed in Amsterdam (1706). Na de Latijnse school ging hij naar Leiden om medicijnen te studeren, een beroep dat hij vanaf 1646 in Amsterdam ging uitoefenen. In 1648 werd hij benoemd tot kerkleraar bij de doopsgezinde gemeente “Het Lam”(de huidige Singelkerk). Hij werd de centrale figuur in de zgn. Lammerenkrijgh, die leidde tot een afscheiding van de Zonnisten. Bij “Het Lam” voegden zich later de Waterlanders die bijeenkwamen in de Toren (Jan Rodenpoort toren). Vanaf 1680 kon Galenus predikanten gaan opleiden, een van zijn bekendste leerlingen was Adriaan Spinneker die wij kennen als maker van diverse gedichten die in de Lofdichtenversies zijn opgenomen.

Joanna Koerten

 

Abraham Bogaert (1663-1727)

Was evenals Abrahamsz medicus van professie. Hij werd opgeleid tot apotheker en chirurg en maakte in die hoedanigheid in dienst van de VOC verschillende reizen naar Azië. Ook was hij schrijver en dichter. Zijn bekendste werk is een boek over zijn reizen naar Azië (1717). Maar in verband met het werk van Koerten is belangrijk geweest bij zijn betrokkenheid bij de totstandkoming van Koertens bekendste knipsel van de Twaalf Keizers. Als penningkundige zal hij een belangrijke rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van dit knipsel. In 1695 maakte hij in dichtvorm een beschrijving van het kabinet van Romeinse munten van Simon Schijnvoet, twee jaar later komt het een jaar ervoor geschreven boek “De Roomsche Monarchy” uit, met gegraveerde portretten van Romeinse keizers naar voorbeeld van antieke munten. De tekst van het gedicht “Op de/ XII Keizers,/Overkunstig in papier gesneeden/Door Juffrou/Joanna Koerten,/Huisvrou van den Heere/Adriaan Blok.” Is door Koerten uitgesneeden en aangebracht in het knipwerk. Daaronder ook nog een tweeregelig gedicht door Bogaert. Het gedicht behoort tot de gedrukte lofdichten, samen met nog een gedicht over hetzelfde werk: “Op de/Roomsche/ Monarchy,/Overeenkomstig in papier gesneeden/Door Juffrou/Joanna Koerten.”. Bogaert schreef nog meer gedichten over Koerten en haar werk. Variërend van korte gedichtjes over tekeningen uit het Stamboek, vertalingen van Latijnse verzen van G. Kempher tot uitvoerige “Dichtloveren, Gestroit ter eere van Juffrou/Joaima Koertens/Papiere Snywerk.”. Indrukwekkend is zijn gedicht gemaakt na het overlijden van Koerten in 1715: “Ter Gedachtenisse/Van Mejuffrou/Joanna Koerten,/Huisvrou van den Heere/Adriaan Blok.”.
Kijken we naar de geknipte portretten van Galenus Abrahamsz en David van Hoogstraten dan is het opmerkelijk dat Joanna van Bogaert geen portret heeft gemaakt.
Wel komen in de Testascatalogus twee tekeningen van de hand van Verkolje tegen die portretten zijn van Bogaaert.
Onder nummer 36 van Konst-Boek, Letter A: “Een dito(=portret) Abraham Boogaert, met veel bywerk, door den zelven (=Verkolje), en een geschreeven Vaars daar onder”. Onder nummer 69 van Omslag, Letter C: “een dito (=portret), A.Boogaert, door den zelven (= Verkolje)”.

David van Hoogstraten (1658-1724)

Deze medicus was enige tijd als apotheker werkzaam in zijn geboorteplaats Dordrecht. In 1694 werd hij benoemd tot conrector van de Latijnse school in Amsterdam, een functie die hij tot 1722 uitoefende. Hij is vooral bekend als hoeder en taal en literatuur en was onder meer opsteller van een invloedrijke woordenlijst waarin hij als eerste het geslacht van zelfstandige naamwoorden wilde vastleggen. Ook is zijn naam verbonden aan het Groot algemeen historisch, geografisch, genealogisch en oordeelkundig woordenboek. Verder was hij ook dichter en biograaf. Al kort na zijn verhuizing naar Amsterdam maakte Van Hoogstraten in 1695 een lofdicht in Latijn, dat Koerten zeker in haar bezoekersboek zal hebben opgenomen. Het werd gepubliceerd in zijn bundeling van Latijnzse verzen. Ook schreef hij een Nederlands geschreven lofdicht dat te vinden is in zijn verzamelde Nederlandse gedichten. Dit gedicht is ook opgenomen in de Lofdichtenuitgave van 1735 en 1736. Roscam Abbing stelt in zijn artikel dat onder andere deze gedichten mede hebben bijgedragen aan de bekendheid van Koerten in en buiten Amsterdam en dat is zeker waar en ook precies de bedoeling van Joanna en haar man Adriaan. De bezoekers aan Koertens kabinet, die in het algemeen tot dezelfde culturele/religieuze kring behoorden, vereerden haar vaak met een bijdrage in de vorm van gedicht, tekening of schoonschrift. Bij enige ervan heeft Van Hoogstraten een gedicht gemaakt zoals bij “de schryfkunst van Matthys van der Hey” of tekeningen van Boitard en Tideman.

In 1706 schreef Van Hoogstraten in een brief aan predikant en dichter Johannes Brandt (1660/1708), dat ‘Juffrou. Joanna Koerten, huisvrou van Adriaen Blok, heeft sedert eenigen lijdt een luim gehadt van mijne Afbeeldinge met de schaer uit te drukken, gebruikende daertoe, naer mij bericht wordt, de print, die in het voorhuis hangt van U.Eerw. Daer op heeft de Heer Broekhuizen deze regels geschikt, die er gelijk onder zouden gesneden worden”. Hierna volgt een vierregelig gedicht in het Latijn. Koerten maakte het portret wellicht als dank voor zijn poëtische bijdragen en mogelijk uit bewondering voor zijn activiteiten. Zij gebruikte voor dit portret als voorbeeld een prent, mogelijk de gravure die is opgenomen in het daar daarvoor (1704) uitgekomen boek “Ezopische fabelen van Fedrus, gevryden slaef des keizers Augustus”. Het geknipte portret was dus een initiatief van Koerten zelf, Van Hoogstraten had daar niet om gevraagd.

In de genoemde brief verzoekt Van Hoogstraten Brandt om een vertaling te maken van het Latijnse gedicht dat Jan van Broekhuizen (1649-1707), een beroepssoldaat die behoorde tot de Amsterdamse kring van geletterden, bij Koertens knipsel had gemaakt. Die vertaling kon Koerten dan toevoegen aan het knipwerk, iets wat zij wel vaker deed (bv. bij het knipsel De Twaalf Keizers). Het geschreven gedicht van Van Broekhuizen kon dan bij de andere gedichten van Koertens verzameling worden gevoegd. Ook de Haagse predikant Johannes Vollenhoven (1631-1708) maakte een vertaling van Van Broekhuizens Latijnse gedicht. Deze gedichten verschenen op een pagina in de Lofdichten uit 1735 en 1736.

        

Arnold Houbraken, die Van Hoogstraten goed kende, noemt het geknipte portret van Van Hoogstraten in zijn Groote Schouburgh als goed voorbeeld van Koertens knipkunst. Hij citeert daarbij de dichtregels van Van Broekhuizen en geeft daarbij de vertaling van Vollenhoven.
De gedichten zijn door Jacob Gadelle gekalligrafeerd, maar pas in 1712. Gadelle maakte meerdere kalligrafieën voor Koertens collectie.
In de Testascatalogus komen drie getekende portretten van Van Hoogstraten voor. In Konst-Boek, letter A onder nummer 3: “Een dito, Do(=heer) Hoogstraten, staande in zyn studeer Kamer, en verder bywerk, door den zelven (=Verkolje)”; onder nummer 52: “Een dito, David Hoogstraten, door den zelven (=Houbraken)”. En onder nummer 3 van de Omslag, Letter C: “Het Portrait van Hoogstraten, met Root Aard, door Boonen (=Arnold Boonen)”.

Koerten werkte dus naar een portret dat Brandt in zijn voorhuis had hangen. In 1706 komen daarvoor drie portretten in aanmerking die Van Hoogstraten frontaal weergeven als geleerde of doctor, met toga en witte bef Het zijn de gravure van Pieter van Gunst (1659-1724) naar een geschilderd portret van Arnold Boonen (1669-1729). Dat portret was beschikbaar vanaf 1704 omdat het was afgebeeld in Van Hoogstratens “Ezopische fabelen van Fedrus”. Verder is er een gravure gemaakt door Pieter Schenck (1660-1713), voorzien van een twee-regelig gedicht in Latijn door Van Broekhuizen. Dat was gemaakt omstreeks 1698, naar een schilderij dat nu niet meer bekend is. En er is nog een ander portret, in kleiner formaat en ongedateerd dat ook is vervaardigd door Schenck.
Roscam Abbing ziet het tweede portret als mogelijk voorbeeld voor het knipsel. Eden vergelijking met het knipsel is helaas niet (meer) mogelijk omdat het niet meer aanwijsbaar is. Dat is opmerkelijk omdat in de collectie van de familie Van Hoogstraten zeer veel wel bewaard is gebleven. In de Testas catalogus wordt dit portret niet vermeld, het maakte dus toen geen deel meer uit van de Koerten collectie. Van Hoogstraten schreef in zijn brief aan Brandt dat hij het Latijnse gedicht wel zelf kon vertalen, maar dat het hem niet paste zich met zijn eigen lof te bemoeien. Een beetje valse bescheidenheid was dat wel want zo bevorderde hij indirect zijn eigen lof en die van Koerten. Daarmee bleef hij doorgaan, een voorzetting daarvan ziet Roscam Abbing in het gedicht “Op de Titeltekening” dat Van Hoogstraten in 1708 maakte bij een tekening die Jan Goeree (1670-1731). Dat Van Hoogstraten dit gedicht kort na het overlijden van Koerten in 1715 maakte is een veronderstelling die niet bewezen en ook erg onwaarschijnlijk is. Van Hoogstraten schreef ook een gedicht op haar overlijden in het Latijn, dat ook bekend is uit een vertaling van Joan de Haes (1685-1723). Daarmee besloot hij een belangrijke reeks van bijdragen over Joanna Koerten en haar werk.

Literatuur
– “Galenus Abrahamsz. De Haan (1622-1706)”, Gameo.
– “Galenus Abrahamsz. (de Haen)”, WikiBZ.
– Ruud Lambour, “De alchemistische wereld van Galenus Abrahamsz.(1622-1706)”, Doopsgezinde Bijdragen, nieuwe reeks, nr.31 (2005), p.93-168.
– “Galenus Abrahamsz. De Haan”, dbnl
– Ruud Lambour, “De iconografie van doctor Galenus Abrahamsz. (1622-1706)”, Doopsgezinde Bijdragen, nieuwe reeks, nr.31 (2005), p.169-182.
– Ruud Lambour, “Doopsgezinde gemeenten te Amsterdam in de zeventiende en achttiende eeuw”, Amstelodamum, 100-I [2013], p.24-38.
– “Bogaert (Abraham)”, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl.3 (1914), p.131- 133.
– “Abraham Bogaert”, dbnl.
– M. Roscam Abbing, “Joanna Koerten (1650-1715) en David van Hoogstraten (1658-1724). Een bijzondere relatie tussen twee bekende Amsterdammers”, Maandblad Amstelodamum, 94(2007), 2,p.14-29.
– Guus van Hoogstraten en Michiel Roscam Abbing, Genealogie van de familie Van Hoogstraten, Nieuwegein 1997.

Door Henk van Ark, Dit artikel werd eerder gepubliceerd in de KoertenKoerier 7, voorjaar 2019.
Afbeeldingen Wikicommons en Rijksmuseum