Drie dichtende heren: van Petersom, Smids en Bruin, KoertenKoerier 7

Drie dichters hebben bijdragen aan het Stamboek geleverd die fraai zijn uitgeschreven door drie vrouwen: Maria Garnier, Leonoor Gadelle en Elisabeth Crama. Voor alle drie geldt dat zij nog meer gedichten, opgedragen aan Koerten en haar werk, hebben gemaakt. Die zijn aan te treffen in beide Lofdichten uitgaven.
Het meest productief is wel Jan van Petersom geweest.

Jan van Petersom/Peterson
Over deze dichter is nauwelijks iets bekend. Van der Aa schrijft over hem: “Peterson (J. van) of zoo hij zich ook wel schrijft Van Petersom, die in het midden van de zeventiende eeuw leefde, schijnt een bijzonder vriend van Johanna Koerten of hare kunst geweest te zijn, wijl hij voor haar stamboek niet minder dan zes dichtstukjes vervaardigde waar onder een paar van langen adem. Het best beviel ons: “De pen van Juffrou Maria Garnier, geb. Bourget aan het schaartje van Juffrou Joanna Blok, geb. Koerten”. We  besteedden al aandacht aan dit gedicht, schoon geschreven door Maria Gamier in het artikel “Creatieve Vrouwen”.

Belangrijker dan dit gedicht is de poëtische verklaring die deze dichter maakte bij een tekening van Jan van Vianen (ca. 1660-na 1726) . Die “Verklaaring van J. van Vianens Zinnebeelt, ter eere van Juffrou Joanna Koerten” is te vinden in de lofdichtenversies van 1735 en 1736.
De tekening wordt uitstekend beschreven in de catalogus van de collectie Van Eeghen “Allegorische voorstelling met de Stedemaagd voor het Stadhuis, afkomstig uit het Stamboek samen gesteld ter ere van de knipselkunstenares Joanna Koerten (zie cat.nr.63). Centraal zit de Amsterdamse Stedemaagd met een koningsmantel over haar schouders, een keizerskroon met een schip op haar hoofd, een wereldbol onder haar linkervoet en vredeskransen om haar linkerarm. Een hoorn van overvloed ledigt zich in haar schoot. Haar rechterhand rust op een roedenbundel; in de linkerhand houdt zij de slangenstaf van Mercurius.
Schuin achter de Stedemaagd zit een leeuw die met een poot een slang vermorzelt en in de andere een slagzwaard houdt waarvoor veen paar monsters vluchten Rechts van haar blaast een triton op een klaroen en zit de stroomgod van het IJ. Achter de Stedemaagd rijst het Stadhuis op en in de verte varen schepen. Op de voorgrond staan twee putti met een portret op een doek, mogelijk Joanna Koerten en een schaar”. Terecht is dat deze beschrijving vermeldt dat het hier gaat om een mogelijke afbeelding van Koerten, wat begrijpelijk is want men moet wel veel fantasie hebben om hierin direct een portret van Koerten te zien.

Van der Aa schrijft dat Van Petersom een paar gedichten van lange adem schreef over Koerten en haar werk. Hij doelt dan op: Aan de Juffrou/Joanna Koerten,/Huisvrou van de Heere/Adriaan Blok,/Op haar papiere snykunst”. En mogelijk ook op de vertaling van Van Petersom van het Latijnse gedicht van de Utrechtse hoogleraar Adriaan Reland, die ook verantwoordelijk was voor het Latijnse gedicht bij het portret van Petrus Francius. Zijn vertaling heeft als titel: “Op de onvergelykelyke snykunst/Van Juffrou/Joanna Koerten,/Huisvrou van de Heere/Adraan Blok.

Andere bijdragen van Van Petersom aan de gedichtenverzameling van Koerten zijn:
“Eerzuil/voor Juffrou/Joanna Koerten” in: “Naamdichten, Letterverzettingen en eerzuilen op de papiere snykunst van Juffrou Joanna Koerten, huisvrou van den heere Adriaan Blok”. Allemaal interessante gedichten, jammer dat we nog niets meer weten over de maker.

Ludolph Smids
Over deze dichter is gelukkig meer bekend dan over Jan van Petersom. Smids (1649-1720). Hij studeerde geneeskunst in Leiden, was werkzaam in Groningen en later Amsterdam. Hij hield zich naast medische zaken bezig met geschiedenis, vaderlandse oudheidkunde, penningkunde en dichtkunst. Zelfs meer dan, zoals Van der Aa schrijft, met de medische praktijk en hij was zeer gezocht en bemind bij alle liefhebbers van wetenschappen. Van der Aa zuinigjes: Als dichter verhief hij zich niet boven het middelmatige. Hier en daar ontdekt men in zijne poezie vormen van dichterlijk vernuft”. In zijn “Toneelpoezy” zijn al zijn toneelwerken verenigd, in 1744 en 1756 gevolgd door “Overgebleeven Toneelpoezy”. Zijn kermis van Romeinse keizers moet groot geweest zijn, als penningkundige kon hij worden vergeleken met Joachim Oudaen. Hij publiceerde “De Romeinsche Keizers, in bijschriften vertoond “(1687) en “De Romeinsche Keizerinnen in bijschriften vertoond”(1688). Penningkundige uitgaven van zijn hand zijn: “Letterkundig ontwerp der aanmerkingen over de Roomsche gedenkpenningen”(1693), “Toneel van Staet der Roomsche Keizeren, neevens deeser groot Muntkabinet”(1694) en “Romanum Imperatorum Pinacotheca”(1696). In dat verband is zijn connectie met Koerten en haar belangstelling voor de Romeinse keizers, uiterst interessant. In de Lofdichtenversies vinden we het schoon geschreven door Leonoor Gadelle gedicht: “De pen van Leonoor Gadelle aan het schaartje van Juffrou Johanna Koerten, waaraan we al eerder aandacht besteedden. Verder zien we op één pagina twee andere gedichten;
“Op het papiere snywerk/van Juffrou/ Joanna Blok,/Geboorden/Koerten” en “Aan de/Lofverbreiders/Van haar kunst”, ondertekend door Ludolph Smids, der Medicynen Docter. Het portret van Smids dat tot het Stamboek behoorde werd door Nicolaas Verkolje getekend in opdracht van Adriaan Blok. In de Testascatalogus is dat te vinden in Konst-Boek, Letter A onder nummer 41: “Een dito (=borststuk), Ludolf Smit, door denzelven (=Verkolje) met dito (=een geschreeven Vaars daar onder)”.

        

Claes Bruin
Bruin maakte twee gedichten over de “uitsteekende schryfkunst” van Elisabeth Crama. De doopsgezinde Claes Bruin (1671-1732) was zijn hele leven woonachtig en werkzaam in Amsterdam. Van beroep was hij boekhouder. Hij behoorde tot de volgelingen van leraar Galenus Abrahamsz en de stichtelijke dichterskring van Jan Luyken. Hij is niet alleen bekend van zijn zedelijke mengeldichten, maar volgens Van der Aa waren zijn bijbelspelen zo onbespeelbaar dat ze nooit zijn opgevoerd. Dat gold niet voor acht treurspelen die zelfs redelijk populair moeten zijn geweest. Zijn eerste stukken waren “De grondlegging der Romeinsche vrijheid (nieuwe titel: Lucius Junius Brutus)” uit 1713 en “De dood van Johan en Gracius of de eenzijdige rechtspleging van Cosmus de Medicis” (1715). Van der Aa: “Al deze poezie van Bruin onderscheidt zich door vlotheid en zoetvloeiendheid, maar heeft weinig oorspronkelijks en gaat zelden diep“. Dat zou ook het geval zijn geweest bij zijn arcadische werken, waarvan van het oorspronkelijke herdersdicht zo goed als niets is overgebleven, maar die hoe langer hoe meer een geschiedkundige en oudheidkundige verhandeling zijn geworden. Al die arcadische kunst is te geleerd en daarnaast ook te stichtelijk om dichterlijk te zijn. Maar zij geeft het Nederland van de eerste helft van de achttiende eeuw zeer goed weer in zijn weelderige welvaart en zijn zelfgenoegzame tevredenheid.
Behalve de gedichten over de schrijfkunst van Crama is in de Lofdichtenversies nog een ander gedicht van Bruin opgenomen, gemaakt na het overlijden van Joanna Koerten:
“Ter Gedachtenisse/ Van Mejuffouw/Joanna Koerten,/Uitmuntende Sny-konstenaresse, Overleedene Huisdvrouwe van den Heere/Adriaan Blok”,

Het portret van Bruin is in de Testascatalogus vermeld als nummer 20 van Konst-Boek, Letter B: “Het Portrait van Claas Bruyn, door den zelven (=A. Boonen)“.

LITERATUUR
– “J. V. Petersom”, dbnl
– “Petersom (J. van)”, A.J. van der Aa, Nieuw biografisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters ,dl.3 (1846), p.38.
– “Petersom (J. van)”, A.J.van der Aa, Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl.15, p.225.
– “Petersom, Jan van”, World Cat Indentities
– Ludolph Smids, dbnl
– P.G. Witsen Geybeek, Biografisch, anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters, dl.5 OGI-VER, 1824
– A.J. van der Aa, Biografisch Woordenboek der Nederlanden, dl. 17, tweede stuk, 1874.
– “Bruin (Claas)”, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl.6 (1924), p.223-224.
– Lieke van Deinsen, Literaire Erflaters. Canonvorming in tijden van culturele crisis 1700- 1750, Hilversum 2017 (over het Panpoeticon Batavum)

Door henk van Ark, eerder gepubliceerd in KoertenKoerier 7, voorjaar 2019
Afbeeldingen Wikicommons en Rijskmuseum