“De edele knipkunst of “conste der schaer” die nog veel meer beoefend is. Niemand knapper daarin dan Johanna Koerten, die op haar buitentje Amstelhoek tegenover de Utrechtschepoort beroemde kunststukken maakte en Vorsten met de schaar portretteerde”. [1]
Dit door Ter Gouw bedoelde “buitentje” van Koerten is afgebeeld en besproken in het prachtwerk “HOLLANDS ARCADIA. Of de vermaarde Rivier DEN AMSTEL” van Abraham Rademaker uit 1730 [2].
Het kwam in de 17de en 18de eeuw veel voor dat bemiddelde inwoners van Amsterdam een buitenplaats aankochten of lieten bouwen om vooral de zomertijd zich te kunnen onttrekken aan de drukte en de stank van de stad. Zo ontstonden buitenplaatsen in de Beemster, het duinengebied, langs de Vecht en de Amstel. In 1719 verscheen de uitgave “De zegenpralende Vecht”, een verzameling van 98 gravures door Daniel Stoopendael van meer dan 44 buitenplaatsen, huizen en hofsteden aan de Vecht. Het is een trots vertoon van luxe en bezit van rijke burgers aan het grote publiek. Doopsgezinden namen onder de eigenaars van deze gebouwen een prominente plaats in. Te Nieuwersluis lag een rij aaneengesloten buitenplaatsen waarvan de eigenaars allen doopsgezinden waren, waardoor deze streek ook wel de “Menniste Hemel” werd genoemd. Een hofstede met land bij Loenen aan de Vecht werd in 1670 gekocht door Agnes (Agnetha) Block (1629-1704), die wij kennen uit de geschiedenis van de Nederlandse knipkunst. Block trouwde in 1649 met de doopsgezinde zijdekoopman Hans de Wolff. Deze was een neef van Vondel, Agnes raakte met deze schrijver innig bevriend. Na Wolffs dood hertrouwde zij met de eveneens doopsgezinde zijdehandelaar Sybrand de Flines.
Op het aangekochte terrein liet Block de fraaie buitenplaats de Vijverhof aanleggen, met hoofd- en bijgebouwen, een orangerie en boomgaarden, vijvers en weelderige sier- en moestuinen. Agnes wijdde zich vooral aan de botanie, zij huurde een twintigtal kunstenaars in om haar omvangrijke collectie zelfgekweekte bloemen en planten te vereeuwigen. Ze verwierf faam door als eerste in de Republiek een ananas te kweken. Deze activiteiten zorgden voor haar bijnaam Flora Batava (Bloemengodin van Holland). Maar Agnes hield zich ook bezig met papierknippen. In diverse gedichten is dit vermeld, al is tot nu toe geen bewaard gebleven werk van haar hand bekend. Ter gelegenheid van haar tweede huwelijk schreef Joost van den Vondel over haar botanie, maar ook over haar knipwerk:
“d’Een schept zomwyl lust op ‘t lant,
daer zy bloemen zaeit en plant,
Of de bloemgodin helpt vieren,
En het loofwerk op papieren,
Uitgesneden met de schaer,
Offert op het huisaltaer:
d’Ander heeft Natuur getroffen,
als hy net in zyde stoffen,
Loof en schoone bloemen weeft,
Schooner dan de lente ons geeft”.
Vergelijkbaar met “De zegenpralende Vecht” is het al genoemde “HOLLANDS ARCADIA”, een boek dat in honderd afbeeldingen van “alle deszelfs LUSTPLAATSEN, HERENHIJIZEN en DORPEN toont, zig uitstrekkende van AMSTERDAM af door OUDERKERK, ABCOUDE, BAEMBRUG tot LOENDERSLOOT.”
De eerste door Ramaker gemaakte gravure is op het titelblad van het boek te vinden. De beschrijving van G. Tysens vermeldt daarover ondermeer:
“ô Magtig Amsterdam! ‘tgeen zo wyd langs den zoom
Van ‘t Y legt uitgestrekt, en spiegeld in den stroom
Uw spitse Torens, en roemwaardigepraalgebouwen,
Het lust my eens u van d’Amstelkant te aanschouwen,
En op uw trotse sluis uit ‘t water opgehaald,
waar in de kunst en vlyt met vollen luister praald
Die haren grondslag vestte op vyfendartig bógen
De schoonheid van uw stad en grootheid te beogen“.
Hierna volgt een loflied op de stad met al zijn gebouwen, kerken en poorten om vervolgens over te gaan naar de beschrijving van de lusthuizen enzovoort aan de Amsteloevers (Amsteldijk en Weesperzijde).
“De hoek van d’Amstel geeft ons ‘t eerste Tuingezicht,
Het lugtig zomerhuis, agtkantig opgerigt,
Verheft zyn hoge kruin uit ‘t zagtjes vloeijend water
‘t Geen langs zyn boorden ruisd met lieffelyk geschater,
Daar het een uitzigt op de gróte Koopstad heeft,
Of weer aan d’and’ren kant langs ‘t slak des Amstels zweefd”.
De Kunstbeminnaar Blok hier zyn welbehagen,
als hy in eenzaamheid by zoele zomerdagen,
zig aan de stad onttrok om hier de zoete rust Te vinden,
als de dauw de frisse bloemen kust.
Maar ach, hy zal geen vreugd meêr op deez ‘plaats bekomen,
Die Kunstbeminnaar is ons door de dood ontnómen;
Zyn brave Weduwe vind nu nog haar vermaak In ‘t buiten leven,
daar gèen nyd geen list geen wraak”.
Het “lugtig zomerhuis” waar het hier om gaat is de buitenplaats Aemstelhoek van Adriaan Blok en Joanna Koerten. Het was de eerste van een grote reeks buitenplaatsen aan de Amstelzijde van de rivier De Amstel.
Het is meer een buitenplaatsje dat de vorm heeft van een behoorlijke, achtkantige tuinkoepel. Met aan beide zijden een schuttingachtige opbouw waarin aan de Amstelzijde een dienstvertrek lijkt te zijn opgenomen. Hoe groot het gehele buiten is geweest is niet helemaal duidelijk. Op een latere kaart is te zien dat voor andere bouwwerken op het perceel maar weinig ruimte was. Het was een bescheiden lusthuis aan de rivier.
Vanaf de rivierkant kijken we waarschijnlijk in de richting van het Saagmolenpad met in het verschiet twee molens. We zien Aemstelhoek afgebeeld in de rechterhoek van de gravure op het titelblad en groter als afzonderlijke gravure van een lusthuis aan de Amstel met als tekst: “Maison de Campagne DE MADlle LA VEUVE/de feu Mr ADRIEN BLOCK//Hofstede van MEJUFFROUW DE WEDUWE/van den HEER ADRIAAN BLOCK”. De afbeelding is genummerd 3, maar in feite is het de vierde afbeelding in het boek, na het gezicht op de stad (titelblad) en gezichten op de Buiten-Amstel (nrs. 1 en 2).
Aemstelhoek was dus gelegen direct aan de rand van de toenmalige stad, ter hoogte van nu de Govert Flinckstraat. In de buurt van de Hoge Sluis, de Utrechtsepoort en maar liefst drie herbergen.
Een erg rustige locatie zal het dus niet geweest zijn, vooral ook omdat de Amsteldijk de drukste toegangsweg tot de stad was, en een prettige omgeving voor wandelaars. Dat wandelen was in de 17de en 18de eeuw een veel beoefend tijdverdrijf en de Amsteloevers waren geliefd. Men kon er terecht in talloze uitspanningen, zoals de Ijsbreker, de Beerebijt en de Pauwentuin. De IJsbreker was de eerste bebouwing buiten de stad aan de Weesperzijde, Beerebijt en Pauwentuin volgden aan de Amstelzijde op de Aemstelhoek.
Door Henk van Ark
Noten
- ter Gouw, De Volksvermaken, Amsterdam z.j. (repr.) p. 686-687.
- Henk van Ark, “Maria, Adriaan en Joanna”, Welkom in Papyria, nr.5, Rasquert 2013, p. 9-13.
- Henk van Ark, “Doopsgezinden en knipkunst”, Welkom in Papyria, nr. 2 , Rasquert 2011, p. 33.
Afbeeldingen:
noord-hollandsarchief.nl
Allard Pierson Museum
Stadsarchief Amsterdam