“Een wereld van bloemen” was de titel van de expositie die in het najaar van 1986 in Atelier Tobia Lever werd gehouden. Tobia Lever liet daar nieuw werk zien, meestal kleurige geknipte bloemvormen en soms afdrukken daarvan, de zogenaamde vloeidrukken. De titel had ook kunnen worden gebruikt voor een tentoonstelling van werk van haar vader, Wiecher Lever. Alleen hij werkte, op een uitzondering na, steevast in zwart en wit en bereikte in dit knipwerk, bloemen dus, een niveau dat naar onze mening in Nederland nooit is geëvenaard.
Al in het eerste krantenartikel in het plakboek dat Wiecher Lever samenstelde (1946-1956) wordt zijn belangstelling voor de natuur vermeld: “Zijn streven is er op gericht de natuur zoveel mogelijk te benaderen, waarvoor hij voor zijn motieven de dieren en de bloemen bestudeert”. In zijn artikel “Knippen als Volkskunst” een jaar later schrijft hij over zijn voorliefde voor kleine onderwerpen als stootwalletjes, kanaalomlijsting als lisdodden en riet, sierlijke lijnen van eenden, het scheren van zwaluwen over water en sierduiven. Zijn liefste werk is het knippen van bloemen: “Veldbloemen zijn daar veelal beter voor geschikt dan kweekbloemen, daar ze ranker van bouw zijn en sierlijker van lijn. Vaak- ik ben handelsreiziger, dus veel bij de weg- zet ik me terzijde van weg ofpad om bloemen na te schetsen: zodoende verzamel ik steeds meer voorbeelden. Thuis gekomen leg ik dan het getekende op tafel en knip dan uit de vrije hand, zonder op het papier iets aan te geven, de bloem van de schets na. Niet alle bloemen lenen zich even goed: het knippen van kamperfoelie (…), korenbloem, pinksterbloem en andere tere veldbloemen is een lust”.
In het artikel “Tjeerd, de knipkunstenaar” zien we dan ook Lever aan de kant van de weg gefotografeerd terwijl hij een schets van een bloem maakt. Op de foto ernaast zien we hem een landschapje uit wit papier knippen.
Die liefde voor de natuur, en dan vooral bloemen en dieren, blijkt ook uit Levers geschreven werk. Bewaard gebleven zijn 13 schriften met gedichten, waaronder de serie “Stille Uren, I-III (1940), onder het natuurlijk niet voor niets gekozen pseudoniem W. de Zwerver, een multomap met gedichten (1942-1943), een omslag met 37 losse gedichten (1943?) en twee dagboeken (5 maart 1936-16 januari 1938 en 17 maart 1938-26 januari 1939).
Interessant vooral is een index van 63 gedichten met daarachter een deel van die gedichten (pagina nummering (I-IX).
De eerste 9 gedichten zijn pure natuurgedichten waaronder “Mijn lievelingsbloem” (nr. 3), “Sneeuwklokje” (nr. 5), “Aan ‘t beekje” (nr. 6) en “Door de velden” (nr. 7). Aan zijn lievelingsbloem, de kamperfoelie wijdde hij het volgende gedicht:
“De plant klimt leunend licht
langs struik, slechts weinig hoog.
van menig acht ‘loos oog.
Waar zich het bos verdicht,
ook klemmend aan ‘t geboomt ‘,
in sprookjes schemerlicht
waar alles stilte droomt.
Waar voog ‘lenzang of slag
vermengd met ruischend hout,
die stemming heeft gebracht
die mij gebonden houdt.
Daar -roomig, zij-ig zacht,
vervioeiend roos albast,
zijn zij als maanlicht zacht
hun stille stand verrast.
Van fraai violen vorm,
in krans om stengeltop,
wijd, waaierwijd gespreid
hun blonde bloemenkop.
De milde matte kleur
der bleeke blanke blom,
vol specerijen geur,
zoo zacht, in ‘t groen rondom.
De harmonie die ligt
in plant in bloem, in sfeer
van zacht getemperd licht,
ontroert mij telkens weer “.
Die kamperfoelie duikt en vroege en latere Lever voorstellingen op. Als afzonderlijke plant, in een vaas met bloemen of als onderdeel van een meer uitgebreide compositie.
Lever vond de kamperfoelie niet alleen maar een prachtige plant, deze was ook uitstekend in zijn grotere knipwerken toe te passen. De slingerende ranken met bladeren waren niet alleen erg decoratief, ze leenden zich prima als verbindingslijnen voor een knipselcompositie. De grillige bloem was, ook indien sterk gestileerd, een opvallend en vaak sterk uitspringend versierend element. In wat mindere mate -de bloem was niet zo uitgesproken- gold dat ook voor een andere plant/bloem die hij in zijn knipwerk graag gebruikte: de siererwt of lathyrus. Getekende studies van deze planten komen vanzelfsprekend voor in schetsboekjes die bewaard zijn gebleven. De eerste voorstellingen daarin dateren van 1952, de laatste van 1969.
Het zijn notitieboekjes met harde kaft waar Lever veel waarde aan hechtte. In een van de eerste exemplaren heeft hij niet alleen in blokletters naam en adres vermeld (W.T. LEVER! ATELIERI”DE MEEUW”/MUNTENDAM, maar ook de oproep BIJ VERLIES TEGEN/BELONING AAN/BOVENSTAAND ADRES/ZENDEN.
Die notitieboekjes doornemend wordt het duidelijk dat Lever bij zijn reizen door het land altijd wel zo’n boekje bij zich had. Soms, zeker in het begin van de jaren vijftig, vermeldt hij naast de datum ook de plaats waar de schets is gemaakt.
Later meestal alleen de datum. Lever knipte altijd, hij bracht in praktijk wat hij iedereen altijd aanraadde: “knippen is je vingers trimmen”. Dus veel doen in plaats van mooie verhalen en voor hem als beroepsknipper was dat natuurlijk geen probleem. Wel was opvallend dat zo’n forse man met grote handen zulke fijne knipsels kon maken. Dat was natuurlijk aanleg -je hebt een fijn handschrift of niet-, maar de echte vaardigheid ontstond toch pas door het veelvuldig beoefenen van de knipkunst. En tenslotte creativiteit: het talent om te komen tot opmerkelijke composities die duidelijk een eigen karakter hebben. Liever een naiëve, onbeholpen, onbevooroordeelde knipper, dan een geschoolde plaatjesknipper. Navolgen van voorbeelden was in het begin wellicht onvermijdelijk, maar uiteindelijk was het toch de bedoeling dat een geheel eigen stijl of aanpak werd ontwikkeld. Dat was ook zijn kritiek op en ergernis over knippers die slechts voorbeelden navolgden, vaak van het ene naar het andere (volkskunst geïnspireerde) onderwerp switchten en geen eigen, originele inbreng vertoonden. En wat nog erger was, dan toch hoog op gaven van hun knipkunstresultaten.
De Lever manier van knippen, zijn beroepsmatige aanpak en de vooral de keuze van hem voor bepaalde onderwerpen hebben vanaf het begin van zijn professionele loopbaan kritiek gehad. Het verhaal was vaak, Lever was wel een goede knipper, maar… (bijvoorbeeld: hij was een echte verzamelaar, kon goed demonstreren of had toch maar een museum tot stand gebracht) Daarbij speelde ook een rol dat knippen in bepaalde kringen meer gezien werd als een kunstzinnige liefhebberij. Dat je daar je geld mee kon verdienen was feitelijk ongepast. Op een uitzondering na werd die opvatting vooral gedebiteerd door figuren die zelf al over een prima inkomen beschikten.
Voor Lever lag dat anders, hij had niet voor niets een handelsachtergrond. Zoon van een turfschipper, werkend in de brandstoffenhandel, als opleiding de handelsavondschool en een baan als reiziger/vertegenwoordiger; met die bagage durfde hij het toch aan in 1950 als professioneel knipper en de slag te gaan en zo een inkomen voor zichzelf en zijn gezin bij elkaar te harken. Hierop had hij zich overigens goed voorbereid door het geven van demonstraties in het Openluchtmuseum en op beurzen en tentoonstellingen en zich te bekwamen in het portretknippen. Toch bleef het een waagstuk dat pas naar jaren, vooral in de Westerbork periode zijn vruchten afwierp.
Met de hand geknipte bloemen, zoals bijvoorbeeld de boterbloem, waren ingelijst in zijn museum te koop. Van een mooie serie bloemen liet hij afzonderlijke kaarten (vaak wit op zwarte ondergrond) maken, ook stelde hij kaarten samen waarin de serie in zijn geheel te zien was.
Door Henk van Ark